De Olympische Spelen, big business en dictatuur

De Olympische Spelen proberen het beeld te creëren van “internationalisme” en “fair play”. In werkelijkheid proberen de Spelen in China twee op het eerste gezicht tegengestelde factoren naar voor te brengen: nationalistisch vlaggengezwaai en kapitalistische globalisering.

Dossier vanop Chinaworker.info

“De overwinning van Peking is big business”, stelde de BBC in 2001 toen China er in was geslaagd om de organisatie van de Olympische Spelen van 2008 binnen te halen. De Spelen vormen niet alleen het meest prestigieuze sportevenement ter wereld, het is ook één van de meest succesvolle evenementen om regimes te propageren. De kleine geheimzinnige en niet verkozen groep die de Olympische Spelen domineert, de 110 leden van het Internationaal Olympisch Comité (IOC), beschikt over enorme financiële middelen en wordt gesteund door regeringen en bedrijfsleiders. Voormalig IOC-voorzitter Juan Samaranch stond erop dat hij werd aangesproken als “Excellentie”. Zijn megalomanie leverde hem de bijnaam “Lord of the Rings” op.

De Spelen in Peking zullen wellicht zowat 2,5 miljard dollar aan televisierechten opbrengen. Dat kan oplopen tot 3 miljard dollar tegen de Spelen in Londen in 2012. Bij de vorige doortocht van de Spelen in Londen, in 1948, betaalde de BBC naar verluidt 3.000 dollar om het evenement te mogen brengen. Het Britse Olympische Comité ging toen niet over tot de inning van de cheque van de BBC omwille van de delicate financiële situatie van de omroep op dat ogenblik.

Dat was voor de Spelen en andere belangrijke sportgebeurtenissen zelf zowat een puur zakelijke aangelegenheid werden. De grotere invloed van de bedrijfswereld kende een versnelling onder Samaranch die IOC-voorzitter was tussen 1980 en 2001. De eerste Olympische Spelen onder het ultra-commerciële regime van Samaranch waren de Spelen van 1984 in Los Angeles. Sindsdien steeg de prijs voor de televisierechten steeds sneller en hoger. Vandaag bedragen de televisierechten bijna tien keer zoveel als de 287 miljoen dollar die werd betaald in Los Angeles.

Aangezien er miljarden dollars op het spel staan, heeft het IOC al snel een reputatie van corruptie ontwikkeld. In 1999 was er een schandaal naar aanleiding van de Winterspelen in Salt Lake City. Er waren verschillende onderzoeken, waaronder van de Amerikaanse justitie, die hebbe geleid tot de uitsluiting van 10 IOC-leden die tot aan hun ellebogen in de vetpotten aan het graaien waren, aldus de New York Times. Ze hadden smeergeld aanvaard met onder meer vastgoedoperaties, snoepreisjes, plastische chirurgie of inschrijvingsgeld voor hun kinderen. Dit schandaal kostte de job van de burgemeester van Salt Lake City, maar Samaranch kon nipt standhouden.

Dit schandaal leidde tot heel wat discussie over de toekomst van de Spelen, het totale gebrek aan transparantie en de democratische verantwoording van de leiding van het IOC. Er was een debat of het IOC in staat zou zijn om zichzelf te “hervormen”, een discussie die op een ander niveau ook wordt gevoerd over de heersende “communistische” partij in China. De corruptie en omkoping blijft de Olympische beweging achtervolgen, zelfs na het vertrek van Samaranch. In 2006 bleek dat de Japanse stad Nagano miljoenen dollars had besteed voor de “niet legitieme en excessieve ontvangst” van IOC-leden in de stad. Nagano gaf meer dan 4,4 miljoen dollar uit om de IOC-leden te onderhouden tijdens de discussie over de toekenning van de Spelen. Dat betekende dat 46.500 dollar per IOC-lid werd uitgegeven.

De Chinese regering, het IOC en hun zakenpartners hebben heel wat elementen gemeen. Het gaat telkens om ondemocratische, elitaire en veelal corrupte organisaties. De IOC wordt soms ook wel ‘de club’ genoemd. Het is geen verkozen orgaan, bestaande IOC-leden duiden nieuwe leden aan op een wijze die niet zo verschillend is van de wijze waarop de Chinese Communistische Partij haar leidinggevende organen samenstelt. De stelling dat de Olympische Spelen, met hun eigen dictatoriale regime, steun zal bieden voor democratische verandering in China is dan ook bizar. Het IOC kiest nooit de kant van dissidenten. In de aanloop naar de Berlijnse Spelen van 1936, georganiseerd door het nazi-regime, stelde de Amerikaanse IOC-vertegenwoordiger Ernest Lee Jahncke dat er nood was aan een boycot van de Spelen. Dat leidde tot zijn uitsluiting uit het IOC in 1935, de enige uitsluiting die deze organisatie ooit kende tot het corruptieschandaal in Salt Lake City een halve eeuw later.

“Deel worden van de wereld” – “Rushi”

Toen het IOC in juli 2001 besloot om de Olympische Spelen van 2008 in Peking te laten plaatsvinden, was dit op basis van zakelijke berekeningen en geopolitieke overwegingen. De grote sponsors van de Spelen (onder meer Coca Cola, Adidas en Mc Donalds) waren enthousiast over de mogelijkheden om hun producten te positioneren op een markt van 1,3 miljard mensen. De zakenlobby van de multinationals zette haar volle gewicht in om de kandidatuur van Peking te ondersteunen. Amerikaanse bedrijven betaalden naar verluidt zowat twee derden van het geld (40 miljoen dollar) dat werd gebruikt om de Chinese kandidatuur te propageren. Het Chinese regime was er in 2000 niet in geslaagd om de Spelen binnen te halen. Toen gingen de Spelen naar Sydney, omdat de herinnering aan de slachting op het Tien A Men plein in 1989 nog vers in het geheugen lag.

In 2001 zou Samaranch achter de schermen fors gelobbyd hebben om er voor te zorgen dat Peking zeker de gaststad zou worden van de Spelen. Dat stelde althans een Canadees IOC-lid die tevens toegaf dat hij steun gaf aan de belangrijkste andere kandidaat, Toronto. Samaranch stelde dat de Spelen “een nieuw tijdperk voor China” zou inluiden. Henry Kissinger, een niet stemgerechtigd lid van het IOC en een belangrijke contactpersoon tussen het VS-kapitalisme en de Chinese leiders, sprak over deze beslissing als zijnde “een erg belangrijke stap in de evolutie van de Chinese relaties met de rest van de wereld. Ik denk dat dit een grote impact zal hebben op China en in het algemeen een positieve impact in de zin dat het hen zal stimuleren om zich gematigd op te stellen, zowel op internationaal vlak als in eigen land.”

De beslissing van het IOC viel zowat samen met de beslissende onderhandelingen die moesten leiden tot de aanvaarding van China als lid van de Wereldhandelsorganisatie waarbij China meer toegevingen moet doen op het vlak van het openen van haar markten dan gelijk welk ander “ontwikkelend land”. De details van deze onderhandelingen en de toegevingen van China vormen nog steeds een “staatsgeheim” in China – journalisten kunnen worden veroordeeld als ze te diepgaand op dit thema ingaan. Door lid te worden van de Wereldhandelsorganisatie werden, volgens John Gittings (een journalist die al jarenlang de Chinese correspondent is voor The Guardian), “de laatste belemmeringen tussen China en de krachten van de globalisering” weggenomen. Deze twee belangrijke beslissingen hebben een zelfde strategische doel: China een sterkere positie bezorgen binnen het globale kapitalistische systeem. Voor de Chinese leiders werden beide beslissingen gezien als belangrijke steunpilaren in de verderzetting van hun steeds meer neoliberale beleid van “hervormingen en openheid”.

Dit beleid met inbegrip van privatiseringen en afdankingen bij voormalige staatsbedrijven of de “vermarkting” van openbare diensten zoals het onderwijs en de gezondheidszorg, hebben geleid tot een toename van arbeidersverzet. Het nieuws dat Peking de Olympische Spelen zou organiseren, vormde een welkome afwisseling voor het regime om de aandacht af te leiden en tegelijk de verdere neoliberale globalisering ingang te laten vinden. Toen deze beslissing bekend werd, waren er grote feesten met wellicht zo’n 200.000 aanwezigen op het Tien A Men plein in Peking. Er was een gevoel van nationalistische trots dat door de regering werd aangegrepen om te stellen dat China “opnieuw bij de wereld aansloot”. De regering gebruikte daarvoor de term “rushi”. Wang Wei, een woordvoerder voor de Spelen in Peking, stelde dat dit een “mijlpaal was in de internationale opkomende status van China en als historische gebeurtenis in de belangrijke renaissance van de Chinese natie.”

Het regime van de CCP legt steeds een grote nadruk op de situatie in eigen land. The Economist stelde dat het regime “meer bezorgd is over haar eigen interne problemen dan over pogingen om invloed te hebben op landen die ver weg liggen.” Voor een autoritair regime dat probeert de controle te behouden over een complexe en verdeelde samenleving, vormen de Olympische Spelen een sterk wapen. Het vormt zowat een “nationalisme op steroïden”. Bovendien kan China de VS verslagen als het land met het grootste aantal medaillewinnaars. Dat moet het beeld van vooruitgang van het regime versterken.

Multinationals

De paradox van een in woorden “communistisch” regime dat de steun krijgt van de belangrijkste multinationals en kapitalistische leiders, komt sterk tot uiting bij deze Olympische Spelen. Een selecte groep van 12 grote multinationals, waaronder Adidas, Coca Cola, Samsung en General Electric, hebben gemiddeld elk 72 miljoen dollar betaald aan het IOC om een toplaag van sponsors te vormen voor deze Spelen.

Voor zo’n bedrijven is het sponsoren van de Olympische Spelen een belangrijk aspect. De Chinese krant People’s Daily stelde: “De Olympische Spelen zijn meer dan sportarena, het is ook een slagveld van multinationals.” Het Amerikaanse bedrijf Kodak gebruikt haar sponsoring van de Winterspelen in Nagano in 1998 om toegang te krijgen tot de Japanse markt waar er voorheen een monopolie was van Fuiji. Visa International gebruikte alle Spelen sinds 1986 om American Express op te volgen als de belangrijkste kredietmaatschappij in de VS. Volgens de Olympische Spelen mag er per sector slechts één bedrijf worden opgenomen in de lijst van topsponsors. Dat verklaart waarom Pepsi Cola altijd uitgesloten bleef, Coca Cola was een topsponsor op alle Olympische Spelen sinds 1928. Deze exclusieve verbintenis heeft ook gevolgen voor publiciteit en verkoop van producten in alle Olympische faciliteiten.

Deze strijd zal nu ook op het Chinese grondgebied worden gevoerd waar deze strijd de Spelen zelf kan overschaduwen. “De globale Olympische sponsors hebben immense budgetten voor hun marketing in China”, stelde een reclamemaker uit Hong Kong. Er werd gekozen voor een bijzonder lange mars met de Olympische vlam door tal van Chinese steden, dat was vooral om er zeker van te zijn dat ook de logo’s van de sponsors overal aanwezig zouden zijn. De Olympische vlam legde 137.000 kilometer af, of drie en een halve keer de omtrek van de aarde. De internationale doortocht van de vlam werd een sterk bewaakte aangelegenheid met protestacties in tal van landen. Sommige Olympische woordvoerders uitten zelfs hun twijfel over het al dan overschrijden van de “houdbaarheidsdatum” van deze tocht met de Olympische vlam. Deze traditie ontwikkelde sterk vanaf 1936 toen de nazi’s het als symbool gebruikten voor de triomf van het nazisme. Dit ritueel heeft niets te maken met internationalisme, het is vooral gebruikt geworden door fascistische en autoritaire regimes.

De Chinese regering heeft de “Olympische koorts” aangemoedigd in een poging om een antwoord te bieden op de bedreigingen voor haar regime. Bovendien hoopt het regime dat de komst van de Spelen zal bijdragen aan een groei van de consumptie dat een “schokdemper” moet vormen voor de afnemende externe vraag naarmate de wereldeconomie vertraagt. China kent een abnormaal laag niveau van consumptie – zelfs in India is er een groter deel van het BBP dat intern wordt geconsumeerd. Dat komt omdat de lonen erg laag zijn en niet het niveau van de economische groei hebben gevolgd. Het aandeel van de lonen in het BBP zijn van 53% in 1998 afgenomen tot 41% in 2007, één van de grootste dalingen in de wereld (en dat tijdens de voorbereiding van de Spelen). Bovendien waren er massale reclamecampagnes van multinationals. Er kwamen meer dan 5000 producten op de markt die op één of andere wijze het Olympische logo gebruikten. Een aantal van deze producten komen uit fabrieken die gebruik maken van kinderarbeid of waar er andere inbreuken zijn op wetten.

Iedereen van de “top” (het Olympisch Partnerprogramma) heeft belangen in China en hoopt de investeringen in de Olympische Spelen in Peking beloond te zien met een groter marktaandeel. Coca Cola domineert nu reeds de Chinese markt van soft drinks. Het was het eerste Amerikaanse bedrijf dat in China werd opgezet in 1979 toen Deng Xiaoping het land open maakte voor buitenlandse bedrijven. Coca Cola telt 30.000 werknemers in China dat intussen haar vierde belangrijkste – en meest winstgevende – markt is geworden. General Electric voorziet de stroom en de verlichting voor de Spelen. Het heeft ook een aandeel in NBC Universal dat de exclusieve televisierechten van de Spelen heeft voor de VS. Daarvoor betaalde het 900 miljoen dollar. De omzet van General Electric in China verviervoudigde tussen 2001 en 2006.

Anti-vakbondsbeleid

Adidas, eveneens een top-sponsor, zag haar verkoop in China met 45% toenemen in 2007, tegenover 5% in europa. Adidas wil tegen 2010 een omzet van meer dan een miljard euro in China hebben. Het Duitse bedrijf heeft ook een groot deel van haar productie naar China overgebracht, maar in deze fabrieken bevindt zich een totaal ander deel van de Chinese bevolking. De laag betaalde fabrieksarbeiders produceren de schoenen van Adidas onder verschrikkelijke omstandigheden. Zij lijken van een andere planeet te komen in vergelijking met de bewuste middenklasse klanten waarop Adidas zich richt in China.

Meer dan de helft van de globale productie van Adidas komt uit landen waar vakbonden zijn verboden, dat is vooral het geval in China. De verschrikkelijke omstandigheden in fabrieken van onderaannemers van het bedrijf in China bleek uit een artikel van de Sunday Times (Groot-Brittannië) dat verslag uitbracht vanuit drie partnerbedrijven van Adidas in Fuzhou in het zuiden van China. De arbeiders klaagden er over verplichte overuren en lonen die onder het legale minimum liggen. Deze arbeiders verdienden in 2007 amper 83 dollar per maand – amper genoeg om een paar Adidas schoenen te kopen. Dit verslag maakte ook duidelijk dat de overheidsvakbond ACFTU niets doet. Toen arbeiders in 2006 acties ondernamen en in staking gingen, werden ze allemaal afgedankt.

Adidas is geen uitzondering. De top-sponsors van de Olympische Spelen vormen een verzamelplaats van anti-vakbondsbedrijven. Ook Samsung is daar een voorbeeld van. Het bedrijf werd in Zuid-Korea veroordeeld wegens een reeks van illegale activiteiten zoals chantage en het omkopen van vakbondsmilitanten om hen uit het bedrijf weg te krijgen. Samsung is de machtigste “chaebol” van Zuid-Korea en was lange tijd een steunpilaar van het voormalige militaire regime in het land. Een artikel in de krant Hyankoreh stelde over Samsung: “In een democratische republiek is er een wereldleider in moderne technologie die er de primitieve anti-vakbondstaktieken van de dictatuur op nahoudt.”

Ook Coca-Cola werd beschuldigd van anti-vakbondsactiviteiten in Colombia, Pakistan, Turkije, Guatemala en Nicaragua. In 2001 begonnen Colombiaanse vakbonden een rechtszaak tegen het bedrijf omdat Coca Cola samenwerkte met paramilitaire troepen die extreem gewelddadig waren en overgingen tot het vermoorden, martelen of illegaal vasthouden van vakbondsmilitanten. De invloed van Coca Cola op de Olympische Spelen werd duidelijk toen Atlanta de Spelen binnenhaalde. Atlanta is de stad waar Coca Cola haar hoofdkwartier heeft. Slechts 12 jaar voordien vonden de Spelen ook al plaats in de VS, toen in Los Angeles. Een ander anti-vakbondsbedrijf is McDonald’s. Op een internationale conferentie van de Internationale Confederatie van Vrije Vakbonden over de arbeidsomstandigheden bij McDonalds in 2002 werd volgende conclusie getrokken: “McDonald’s heeft de neiging om een minimumstandaard te gebruiken of de minimale legale voorwaarden op het vlak van lonen, gezondheid en veiligheidsbeleid. Bovendien worden heel wat anti-vakbondsmaatregelen genomen zoals het isoleren, lastig vallen of afdanken van werknemers die lid of aanhanger zijn van de vakbonden.”

“Sport, geen politiek”

Ook in China was er een schandaal rond McDonalds omdat het bedrijf jonge werknemers tot 40% onder het al lage minimumloon betaalde. Verschillende provinciale regeringen moesten na massale media-aandacht wel overgaan tot onderzoeken naar de fast-food gigant. Hieruit bleek dat er effectief inbreuken waren op de Chinese arbeidswetgeving, maar de overheden weigerden te erkennen dat de regels inzake minimumlonen niet werden nageleefd. Dit toonde nogmaals de noodzaak aan van echte vakbonden. De overheidsvakbond ACFTU ging onderhandelingen aan met McDonald’s om erkend te worden als vakbond, maar het was uiteraard wel het management van McDonald’s dat besliste wie de vakbondsafdelingen zou leiden. Dat is de normale procedure bij de ACFTU, ze noemen het “vakbonden met Chinese kenmerken”.

De anti-vakbondspolitiek van de belangrijkste sponsors van de Olympische Spelen volgt de lange traditie van het IOC om steun te geven aan reactionaire regimes en asociale maatregelen. Het IOC probeert het voor te stellen alsof de Olympische Spelen enkel met sport te maken hebben en niet met politiek. Dat is een foutieve voorstelling en een poging om voorbij te gaan aan de enorm politieke geschiedenis van de Spelen. De beslissing van het Chinese regime om de overbrenging van de Olympische Vlam ook door de provincies van Tibet en Xinjiang te laten gaan, kan niet omschreven worden als een niet-politieke beslissing. De vlam werd door de Tibetaanse hoofdstad Lhasa gedragen op een ogenblik dat de meeste Tibetanen dit niet konden zien omwille van een uitgaansverbod. De Tibetaanse partijchef van de Communistische Party, Zhang Qingli, hield een toespraak waarin hij opriep om de tegenstanders van de Olympische Spelen – en de CCP – kapot te maken. Het IOC zat verveeld met die uitspraken en riep het Chinese regime op om “sport en politiek gescheiden te houden”.

Heel wat Olympische Spelen werden gekenmerkt door politieke controverse: Berlijn 1936, München 1972, Mexico 1968, Moskou 1980, Los Angeles 1984,… Het is een lange lijst. Enkele weken voor het openen van de Olympische Spelen in Mexico in 1968 gingen de studenten over tot de bezetting van de universiteiten om het einde van het éénpartijstelsel te eisen. Dat leidde tot de slachting van Tlatelolco waarbij tientallen jonge betogers werden doodgeschoten door het leger dat vastberaden was om de “orde” te herstellen voor het begin van de Spelen. Eens te meer zweeg de Olympische wereld om de “sport en politiek” gescheiden te houden. Het bloed aan de handen van de Mexicaanse president Gustavo Diaz Ordaz was amper gedroogd toen hij de openingsceremonie voor de buitenlandse hoogwaardigheidsbekleders voorzat. Toen de Afro-Amerikaanse atleten Tommie Smith en John Carlos met zwarte handschoenen aan een anti-racistische groet brachten op het podium in Mexico stad, werden ze op vraag van IOC-voorzitter Avery Brundage uit de Spelen gezet.

Het IOC wil van twee walletjes eten. Als wordt omgegaan met dictators, is het argument dat de Olympische Spelen de democratie en mensenrechten kunnen versterken. Dan wordt dus gepleit voor een politieke positie. Als dat geen steek blijkt te houden, zoals in China vandaag, gebruiken ze het argument dat de Spelen een sportgebeurtenis is en geen politieke organisatie. Jacques Rogge, de huidige IOC-voorzitter, verdedigde het absurde standpunt dat de Olympische Spelen van 1988 in Seoul bijdragen aan de omvorming van Zuid-Korea tot een “levendige democratie”. Volgens Rogge, speelden de Olympische Spelen een “cruciale rol door de aanwezigheid van de massamedia.” (Financial Times, 26 april 2008).

In werkelijkheid werd het Zuid-Koreaanse militaire regime van de macht verdreven door een beweging van massale stakingen en betogingen die begon in juni 1987, een jaar voor de Spelen. Deze beweging duurde drie jaar ondanks enorme repressie. Dat is een belangrijke les voor China aangezien het de beslissende rol van massale arbeidersstrijd aantoont in de strijd tegen dictatuur. Als het aankomt op strijd voor democratische rechten, vormen de Olympische Spelen eerder een deel van het probleem dan een oplossing. In een recent rapport waarschuwde Amnesty International: “Het organiseren van de Olympische Spelen is een weinig bedekt excuus geworden om de vrijheid van meningsuiting en bijeenkomst te beknotten.” (april 2008)

2008 is met naar schatting 150 Tibetanen die werden vermoord door de veiligheidsdiensten sowieso al een slecht jaar op het vlak van overheidsrepressie. Het is het ergste jaar sinds 1989. De argumenten van het IOC worden weerlegd door Amnesty dat stelde dat: “een groot deel van de huidige golf van repressie tegen activisten en journalisten niet plaats vindt ondanks, maar eerder door de Olympische Spelen”.

Het Chinese regime staat niet alleen in het gebruik van de Spelen om potentiële oppositie tegen te gaan. Interpol heeft ingestemd om samen te werken met de Chinese autoriteiten zodat China er zeker van is dat er geen “onruststokers” het land binnen raken. Dergelijke maatregelen zijn officieel gericht tegen “terroristen” uit bijvoorbeeld Xinjiang of Tibet (ook al zijn er geen bewijzen voor dergelijke terroristische bedreigingen). Zoals de prominente dissident Hu Jia stelde: “De belangrijkste bedreigingen zijn niet noodzakelijk van terroristen of criminelen, de grootste bedreigingen komen voort door diegenen die de Chinese sociale problemen tot uiting laten komen en zich daarbij verzetten tegen de regering.”

Het IOC heeft een jarenlange traditie van racisme, anti-communisme en steun voor autoritaire regimes. Het feit dat de Chinese leiders vandaag de organisatie van de Spelen omarmen, zegt bovendien veel over waar zij zich politiek gezien bevinden. De stichter van de moderne Olympische beweging in 1896 was de Franse aristocraat Pierre de Coubertin. Hij wou geen populaire sport voor de massa’s, maar een evenement voor de rijksten en de militaire top. De nobelen zoals de Coubertin keken neer op de “lagere klassen” en hadden geen idee van wat “fair play” betekende. Vrouwen konden al helemaal niet deelnemen aan de sportwereld – die positie veranderde amper tot in de periode na de Tweede Wereldoorlog. Zelfs op de Olympische Spelen van 1948 in Londen waren er tien keer meer mannelijke atleten als vrouwelijke. Er waren in Berlijn in 1936 meer zwarten op de Spelen dan in Los Angeles vier jaar eerder omwille van het geïnstitutionaliseerde racisme in de VS waarbij de meeste sporttakken een vorm van apartheid kenden tot de jaren 1950. Dat lag mee aan de basis van het “stille protest” van 1968 door Smith en Carlos.

Baron de Coubertin was een “grote Franse patriot” die alsnog een aanhanger werd van het Duitse nazi-regime. Bij zijn overlijden in 1937 werd zijn literaire collectie geschonken aan de regering van Hitler. Zes maanden na zijn dood werd zijn lijk in Lausanne opgegraven om zijn hart er uit te snijden en over te brengen naar Olympia in Griekenland. Daar was er een nieuwe begrafenisceremonie die ook werd bijgewoond door zijn goede vriend, de nazi-topman en organisator van de Spelen van 1936, Carl Diem.

Autoritaire traditie

De Olympische Spelen van 1936 werden twee jaar voor de machtsovername van Hitler in januari 1933 aan Berlijn toegekend. In de plaats van die beslissing te betreuren, werden de IOC-leiders verdedigers van de nazi-Spelen. Toen het nieuws kwam van de nazi-terreur tegen vakbondsmilitanten, communisten, socialisten en Joden, was er steeds meer steun voor een boycot van de Berlijnse Spelen. Er was daar veel steun voor in de VS, Frankrijk, Groot-Brittannië, Zweden, Tsjecho-Slowakije of Nederland. Een Amerikaanse peiling in 1934 gaf aan dat 42% van de Amerikanen voorstander was van een boycot. Het Amerikaanse Olympische Comité kende een crisis en stuurde haar voorzitter, Avery Brundage, naar Duitsland om erop toe te zien dat de Spelen zouden plaatsvinden binnen het kader van de “Olympische principes”. In werkelijkheid was de missie van Brundage een bewust manoeuvre om de boycotcampagne op een vals spoor te zetten. Brundage stelde dat die campagne de schuld was van “de Joden en de communisten”. Tijdens zijn bezoek aan Duitsland in september 1934, ontmoette hij Joodse atleten in aanwezigheid van drie nazi-leiders waaronder één in SS-uniform met een pistool. De Joodse atleten vreesden voor hun leven en durfden bij het gesprek geen kritiek geven op het nazi-regime. Brundage keerde terug naar de VS en pleitte ervoor om de Berlijnse Spelen ten volle te steunen.

Brundage werd later IOC-voorzitter (tussen 1952-72) en keek op naar Hitler. Hij was openlijk antisemitisch. Hij haalde Mein Kampf aan als een bron voor “spirituele inspiratie”. Zijn vriend, de Zweedse kapitalist Sigfrid Edström, werd later eveneens IOC-voorzitter (1946-52). Ook Edström was een sympathisant van het fascisme. Toen in 1934 discussie werd gevoerd over een mogelijke boycot, schreef Edström naar Brundage: “De nazi-oppositie tegen de invloed van de Joden kan enkel worden begrepen als je in Duitsland leeft. In een aantal belangrijke handelssectoren hebben de Joden een dominante positie waardoor anderen niet binnen raken… Heel wat van deze Joden zijn van Poolse of Russische afkomst met een denkwijze die totaal anders is als deze in het Westen. Een verandering van deze situatie is absoluut noodzakelijk als Duitsland een ‘blanke’ natie wil blijven.” (Brief van Edström aan Brundage op 8 februari 1934, deze brief bevindt zich in de nationale archieven in Zweden).

Na de Berlijnse Spelen nam Edström, toen vice-voorzitter van het IOC, naar een partijbijeenkomst van de nazi’s in Nürnberg. Hij verklaarde daar later over: “Het was één van de grootste dingen die ik ooit heb gezien… Hij [hitler)] is wellicht één van de enige, krachtigste en meest gesteunde individuen die de wereldgeschiedenis ooit heeft gekend. 60 miljoen mensen zijn volgens mij echt bereid om voor hem te sterven en zouden alles doen wat hij hen vraagt.” Berlijn was geen uitzondering en om dat te benadrukken, besloot het IOC om de Spelen van 1940 toe te kennen aan Japan. Die Spelen vonden niet plaats omwille van de oorlog. De beslissing van het IOC om nog een militair en rabiaat anti-communistisch regime te ondersteunen, werd genomen met een volledig beeld op de misdaden van Japan in China dat vanaf 1931 werd bezet door Japanse troepen.

Er was een belangrijke laag van industriëlen en kapitalistische politici die positief stonden tegenover Duitsland, Japan en andere autoritaire of fascistische regimes die werden gezien als een bolwerk tegen de verspreiding van het “communisme”. Enkel toen de imperialistische ambities van Hitler en de Japanse keizer in conflict begonnen te komen met hun eigen imperialistische belangen, kwam er verzet van de kapitalistische “democratieën” die een “anti-nazi” retoriek begonnen aan te nemen en kwam het tot een oorlog. De parallel met China vandaag is dat een groot deel van de internationale kapitalisten het huidige regime (dat enkel communistisch is in naam) zien als het best mogelijke om China te “openen” voor het globale kapitalisme en om de enorme arbeidersklasse onder de knoet te houden. Dat is waarom er zo’n enthousiaste steun is voor de Olympische Spelen in China.

Na de Tweede Wereldoorlog gebruikten Edström en Brundage beiden hun IOC-posities bij pogingen om veroordeelde nazi oorlogsmisdadigers vrij te krijgen. Zo voerden ze campagne voor de vrijlating uit een Russische gevangenis van Karl Ritter von Halt, het Duitse IOC-lid tot op het einde van de oorlog en tegelijk een leidinggevende figuur in het regime van Hitler. Ritter von Halt werd in 1951 vrijgelaten uit de gevangenis als onderdeel van een akkoord waarbij de Sovjetunie voor het eerst werd toegelaten tot de Olympische beweging.

Brundage bleef gedurende zijn IOC-voorzitterschap een verdediger van een rechtse politiek. Hij was een aanhanger van de anti-communistische vervolgingen onder McCarthy in de VS in de jaren 1950. Hij bekritiseerde president Eisenhower voor het stopzetten van de oorlog in Korea, volgens Brundage was die beslissing een “schandaal voor alle blanken in Azië”. De oproep om Brundage af te zetten als voorzitter was één van de eisen van Tommy Smith en John Carlos bij hun protest in 1968. Ze eisten ook dat de intrekking van de titel van Mohamed Ali bij het boksen voor zwaargewichten zou worden teniet gedaan.

In 1980 werd Juan Antonia Samaranch de wellicht meest machtige IOC-voorzitter ooit. Hij omschreef zichzelf als een “100% Francist” – een verwijzing naar de Spaanse fascistische dictator. De officiële biografie van Samaranch, gepubliceerd door het IOC, rept met geen woord over zijn lange politieke carrière – dat hij een fascistische afgevaardigde was in het parlement en zelfs minister van sport onder de dictatuur van Franco. Het was in die periode dat Samaranch sterke contacten ontwikkelde met Horst Dassler, de erfgenaam van het Adidas-imperium en een belangrijke figuur achter de schermen van de Olympische beweging. In de jaren 1960 werden de zwart-witte voetballen van Adidas geproduceerd door Spaanse gevangenen nadat een contract werd gesloten op basis van bemiddeling door Samaranch. Dit gebruik van gedwongen arbeid was een prototype – op beperktere schaal – van de huidige productie in sweatshops.

Delen:
Printen:

Steun ons: plaats uw boodschap in onze mei-editie!

Voorpagina van De Linkse Socialist

Uw boodschap in onze mei-editie

Reacties zijn gesloten.