Kortere werkweek met loonbehoud: absoluut geen onzin!

Foto: MediActivista

De publicatie van een nieuw boek door Olivier Pintelon over arbeidsduurvermindering leidt tot debat. Bart Van Craeynest van werkgeversfederatie VOKA haalt vandaag in De Standaard hard uit naar het voorstel. Een kortere werkweek met loonbehoud is volgens hem klinkklare onzin. Hierbij een aanzet tot antwoord op zijn belangrijkste argumenten.

Stijgende productiviteit

Het belangrijkste argument van Van Craeynest is dat er geen vaste hoeveelheid werd is die verdeeld kan worden. Een kortere werkweek kan volgens de econoom enkel op basis van de productiviteitsontwikkeling.

De stijgende productiviteit is net één van de belangrijkste argumenten voor een arbeidsduurvermindering. Tussen 1950 en 2000 steeg de productiviteit met 650% terwijl het aantal werkuren met 33% afnam. De brutolonen namen met 250% toe in dezelfde periode. De productiviteit steeg dus veel sneller dan de lonen. Maar ook de afgelopen 20 jaar was er ondanks een terugval van investeringen een stijging van de productiviteit.

De ABVV-barometer 2018 toonde de productiviteit per gewerkt uur vanaf 1995 (dus niet de totale productiviteit). Daaruit blijkt dat er een groei met ruim 20% was. De lonen volgden niet en ook de arbeidsduur werd niet verlaagd. Sinds 2014 is er zelfs een daling van de reële lonen – in 2017 was er volgens de Internationale Arbeidsorganisatie in ons land een daling met -0,3% van de reële lonen (rekening houdend met de inflatie). Kortom: een groter deel van de opbrengst van de productie ging naar de werkgevers en hun aandeelhouders. Die tendens is onder de regering-Michel versterkt. Het aandeel van lonen in het Bruto Nationaal Inkomen is van 50,5% in 2014 gezakt tot 48,5% eind 2017 aldus AMECO, de databank van de Europese Commissie. Dit is een daling met 2% of 9 miljard euro: elke loontrekkende verliest hierdoor 191 euro per maand.

De productiviteitsstijgingen liggen de afgelopen jaren laag en zijn nog steeds lager dan voor de crisis van 2008. Er is een gebrek aan rendabiliteit van productieve investeringen en de vrees de meerwaarde niet te kunnen realiseren omdat de geproduceerde koopwaren geen afnemer vinden. In plaats van winst te herinvesteren in productie bedienen CEO’s liever zichzelf, keren een groeiend aandeel van de winst uit aan de aandeelhouders en/of houden een grote cashvoorraad aan.

De productiviteit in de bedrijven wordt opgevoerd door de werkdruk op te voeren en door te investeren in technieken die de productie per gewerkt uur vergroten. Dat vereist echter ook betere scholing van de arbeiders, wat in een aantal gevallen leidt tot krapte op de arbeidsmarkt. Werkgevers verwachten dat de scholing gebeurt door het publiek gefinancierde onderwijs zodat ze zelf niet of amper moeten investeren in opleiding. Het gebrek aan middelen voor het onderwijs zorgt ook op dit vlak voor problemen.

De stijgende werkdruk botst op steeds meer ongenoegen en problemen. Zowat alle recente stakingen (Lidl, Aviapartner, Bpost, …) kregen een grote steun onder het personeel omwille van de onhoudbare werkdruk. Er zijn ook de toenemende psychologische problemen: stress, burn-out, ziekte. Volgens de OESO kampt 17,9% van de Belgen met psychische problemen. Dat kost de gemeenschap miljarden: gezondheidszorg en werkloosheidsuitkeringen alleen al zijn goed voor 9,8 miljard euro per jaar. Werkgevers laten hun personeel harder werken, wie niet meer mee kan of onderuit gaat moet maar door de gemeenschap opgevangen worden.

De stijgende productiviteit per werknemer maakt dat een arbeidsduurvermindering geen onzin maar een noodzaak is om het werk werkbaar te maken. De werkdruk en opgedreven flexibiliteit zorgen er vandaag al voor dat de gemiddelde werkweek een pak korter is dan de officiële 38-urenweek. Dit betekent dat in de praktijk een arbeidsduurvermindering is doorgevoerd, maar dan wel één betaald door de werknemers in de vorm van loonverlies. Een kortere arbeidsweek wordt steeds meer de norm, vooral door het oprukkende deeltijds werk. Maar het is momenteel niet met behoud van loon.

Onbetaalbaar?

Dat brengt ons bij het tweede argument van Van Craeynest: de onbetaalbaarheid van arbeidsduurvermindering met loonbehoud. Hij schrijft: “Concreet komt de overstap van een 38 urenweek naar een 30 urenweek met loonbehoud overeen met een collectieve loonsverhoging van 27%. Het is geen toeval dat weinig mensen daarvoor pleiten. Zo’n loonsverhoging zou een duidelijk negatieve impact hebben op de vraag naar arbeid bij de werkgevers. Heel wat jobs zouden te duur worden om nog te organiseren. De kortere werkweek zou uiteindelijk resulteren in een daling van de totale tewerkstelling, met de bijbehorende belangrijke schade voor onze economie en welvaart.”

Elke loonsverhoging is volgens werkgevers onbetaalbaar. Terwijl Van Craeynest terecht opmerkt dat er geen vaste hoeveelheid werk is om te verdelen, gaat hij er blijkbaar van uit dat er een vaste hoeveelheid loon is. Nochtans groeit de economie en bieden hogere lonen voor de werkenden nieuwe investeringsmogelijkheden voor kapitalisten bij de verkoop van producten aan die werkenden.

Sommigen willen de werkgevers overtuigen van een arbeidsduurvermindering door de ‘kost’ ervan naar de gemeenschap door te schuiven. Dat afdoen als een “mislukt recept uit het verleden” gaat voorbij aan hoeveel subsidies en lastenverlagingen de werkgevers vandaag krijgen. Maar we zullen er niet komen door met de gemeenschap een arbeidsduurvermindering te financieren, op een bepaald ogenblik moet de vraag van de verdeling van de geproduceerde meerwaarde gesteld worden.

De afgelopen jaren nam het aandeel van de werkgevers fors toe. We wezen al op het feit dat het aandeel van de lonen in het Bruto Nationaal Inkomen is gezakt. Daar tegenover staat dat het aandeel van de bedrijfswinsten in dezelfde periode (2014-2017) met 2,7% steeg tot 22%. Dat is goed voor 12 miljard euro, of de grootste stijging sinds het opstarten van de statistieken en veel groter dan in de buurlanden. België is wereldwijd één van de meest productieve landen ter wereld, per uur gewerkt loon wordt er in ons land een meerwaarde gecreëerd van gemiddeld 48,2 euro per uur: ons land staat daarmee op een trotse vierde plaats wereldwijd. Zelfs in die sector die het laagste scoort qua toegevoegde waarde, de horeca, wordt nog steeds een toegevoegde waarde van 31,1 euro per gewerkt uur behaald. Voor de werkgevers die deze meerwaarde willen behouden en opdrijven, is elke arbeidsduurvermindering met loonbehoud ‘onbetaalbaar.’

Op dit ogenblik werken we korter, maar harder en met verlies van loon. Dat levert de werkgevers grotere winsten op, waarbij hun aandeel in het bruto nationaal inkomen fors toeneemt. Een offensieve strijd voor een kortere werkweek met behoud van loon, zou het aandeel dat naar de werkenden gaat vergroten. De strijd om de verdeling van de koek is een klassenstrijd. Zodra de werkenden de eenzijdige klassenstrijd door de werkgevers niet langer aanvaarden, hebben liberalen het plots over ‘klassenhaat’. Dat neemt niet weg dat er effectief klassenstrijd is, dat deze erg concreet voelbaar is ons leven en dat we er zelf een rol in te spelen hebben als we iets willen doen aan de onhoudbare werkdruk en de dalende reële lonen. De offensieve eis van een kortere werkweek met behoud van loon is belangrijk in onze strijd.

Delen:
Printen:

Steun ons: plaats uw boodschap in onze mei-editie!

Voorpagina van De Linkse Socialist

Uw boodschap in onze mei-editie