België in de nieuwe explosieve wereldorde

15de congres van LSP/PSL begin december 2017.

Dit is het tweede deel van onze congrestekst ‘Elementen van revolutie en contrarevolutie in nieuwe explosieve wereldorde’. Deze tekst komt midden januari ook in boekvorm uit, wat gemakkelijker leest dan op een scherm. In dit tweede deel wordt op de politieke, economische en sociale situatie in ons land ingegaan.

België: fragiel economisch herstel is ondermaats

Als open economie profiteert de Belgische mee van het economisch herstel op wereldvlak. Men spreekt van een economische lente. De groei zou dit jaar sterker zijn dan in 2016 (1,2), maar blijft wel steken op 1,6% – intussen bijgesteld naar 1,7% – en zou in 2018 maar matig versnellen. Dat is in de veronderstelling dat een nieuwe internationale financiële crisis, het stilvallen van de groei in Europa en daarmee de export, of een hogere rente op de overheidsschuld, geen roet in het eten gooien. Maar zelfs in dat geval is 1,6% (of 1,7%) minder dan het gemiddelde van 1,8% in de periode 1995-2015 die nochtans de slump van 2009-2012 omvat.[1] Het is ook minder dan de verwachtingen voor de eurozone (1,8%) en de Europese Unie (1,9%). Dat heeft ongetwijfeld te maken met de besparingspolitiek. Van 2007 tot 2013, de langdurige politieke crisis inbegrepen, groeide de Belgische economie sterker dan die van de Eurozone en de Europese Unie. Maar zodra de besparingspolitiek onder Di Rupo vorm kreeg, viel die groei terug tot onder die van de Europese Unie en na het aantreden van Michel ook tot onder die van de Eurozone.[2]

Men kan dit ook letterlijk aflezen van de statistieken over de loonkosten per éénheid product. In 2013 stijgen die in België nog met 2,3%, terwijl dat in de Eurozone slechts 1,1% is. Maar vanaf 2014 keert dat om, dan dalen de loonkosten per eenheid product in België drie jaar op rij terwijl ze in de eurozone blijven toenemen.[3] Vanaf 2017 zouden ze opnieuw toenemen, maar nog steeds aanzienlijk minder dan in de Eurozone en de Unie. Voor heel de Europese Unie zouden de nominale lonen in 2017 met 2,2% stijgen, maar bij een gemiddelde inflatie van 1,8% blijft daar maar een netto vooruitgang van 0,4% van over. Voor België zouden de reële lonen opnieuw afnemen met -0,3%, een onafgebroken trend sedert 2009. Sinds dat jaar zijn de reële lonen in België in totaal afgenomen met -2,6%, in Duitsland zijn ze in diezelfde periode toegenomen met 9%.[4] Volgens Belgostat is het aandeel van de lonen in het Nationaal Inkomen tussen het vierde trimester van 2014 en het 1ste van 2017 gedaald van 53,4% naar 48,3%, dat van de winsten gestegen van 36,2% naar 42,2%.

Geen wonder dus dat de index voor het ondernemersvertrouwen stijgt, maar hij blijft wel nog onder het niveau van 2011[5] en zou in augustus 2017 volgens de conjunctuurenquête van de nationale bank opnieuw afnemen. Doorgaans wordt ons land voorgesteld als onaantrekkelijk voor investeerders omdat de loonkost en de vennootschapsbelastingen te hoog zouden zijn. Op de loonkost heeft de regering Michel al fors ingehakt en na de taxshift die wordt voorgesteld als een geschenk aan de werknemers maar eigenlijk een lastenverlaging was voor de patroons, wil de regering tegen 2020 het officiële tarief van de vennootschapsbelastingen fors verlagen tot 25%, 20% op de eerste schijf van 100.000 € voor KMO’s vanaf 2018. Zal dat de investeringen doen toenemen? Tot nog toe nemen de patroons in België, maar dat is een internationaal verschijnsel, een afwachtende houding aan. Dat heeft vooral te maken met het gebrek aan rendabiliteit van productieve investeringen en de vrees de meerwaarde niet te kunnen realiseren omdat de geproduceerde koopwaren geen afnemer vinden.

In plaats van winst te herinvesteren in productie bedienen CEO’s liever zichzelf, keren een groeiend aandeel van de winst uit aan de aandeelhouders en/of houden een grote cashvoorraad aan. De CEO van een groot beursgenoteerd bedrijf in België verdiende in 2016 gemiddeld 1,96 miljoen €, een stijging met 2,1% t.o.v. 2015, het vast salaris maakt daar gemiddeld 48% van uit.[6] Datzelfde jaar keerden alleen al de bedrijven van de Bel 20 16,5 miljard euro aan dividenden uit, een stijging met 22%.[7] Allen samen zitten in Europa de 699 niet-financiële multinationals met een Moody-rating op een cashvoorraad van 974 miljard €, een record, 6% hoger dan vorig jaar en 22% hoger dan in 2010. Hoeveel dat bedraagt voor België konden we niet achterhalen, maar op 5 november 2014 signaleerde de RTBF dat de cashvoorraad van de Belgische bedrijven (dus niet enkel die met een Moody-rating) 240 miljard euro bedroeg. Economisten hopen dat dit weldra verandert omdat de benuttingsgraad van de productiecapaciteit in België boven haar historisch gemiddelde zit van 80% en nog toeneemt. Te veel moeten we daarvan echter niet verwachten. Het planbureau verwacht in haar regionale vooruitzichten voor 2016-2022 een reële productiviteitsgroei van 0,5% voor Vlaanderen en 0,4% voor Brussel en Wallonië, dat is een lichte verbetering t.o.v. 2009-2015, maar nog steeds slechts een derde van de periode 2002-2008, voor het uitbreken van de financiële crisis.[8]

De onaantrekkelijkheid van België als investeringsland hadden we in onze congrestekst van 2015 al weerlegd aan de hand van de buitenlandse directe investeringen. Dat wordt nu bevestigd door onderzoeker Matthias Somers van de progressieve denktank Minerva. Hij ziet er vooral lobbywerk van het bedrijfsleven in. In vergelijking met de omliggende landen investeren bedrijven nergens verhoudingsgewijs méér dan in België. Tussen 1995 en 2015 is die voorsprong nog gegroeid. “Bedrijven kunnen hun productie op twee manieren verhogen,” zegt Somers, “door het aantal werkuren op te drijven of door te investeren in technieken die de productie per gewerkt uur vergroten. Precies omwille van de hogere lonen, loont het in België de moeite voor bedrijven om te investeren in kapitaalintensieve arbeidsbesparende technologieën die de arbeidsproductiviteit opdrijven. Dat zorgt voor meer toegevoegde waarde per gewerkt uur, en schept op zijn beurt ruimte voor een verdere verhoging van de lonen. Tegelijk kunnen investeerders een groter deel van de koek opeisen. Hogere lonen, meer kapitaalinvesteringen, en een hogere productiviteit tillen elkaar steeds hoger en zorgen zo op langere termijn ook voor een grotere welvaartstoename.”[9]

Somers voegt eraan toe dat in landen waar de lonen relatief achterblijven, net het omgekeerde proces plaats vindt. “Ondanks een substantiële verlaging van de vennootschapsbelasting blijven de investeringen in het VK bijvoorbeeld achter. Ze lonen de moeite niet: arbeid is er relatief gezien goedkoop genoeg om niet te moeten investeren in productieverhogende technologieën. Het gevolg: de productiviteit van de Britse bedrijven hinkt steeds verder achterop. De lagere lonen en een lagere productiviteit bestendigen elkaar, en leiden op termijn ook tot lagere welvaartsgroei.” Somers besluit: “de forse verlaging van de vennootschapsbelasting maakt daarin geen enkel verschil. Bedrijven nemen de verlaging van de vennootschapsbelasting dankbaar in ontvangst, en parkeren de extra winst die ze zo maken op hun al goedgevulde rekening. En de begroting, die blijft achter met een gat, dat anderen wel zullen vullen.”

Al decennia vertellen politici ons dat de huidige generaties geen hypotheek mogen leggen op de toekomstige, dat de schuld naar beneden moet en de begroting in evenwicht. Het is het argument waarmee de pensioenleeftijd opgetrokken wordt, de uitkeringen verlaagd, de overheidsdiensten afgebouwd, geresponsabiliseerd en geprivatiseerd. In 1970 bedroeg de staatschuld in België 65,9% en tien jaar later 76,1%. Dan kwamen de rooms-blauwe besparingsregeringen met hun aanvallen op de openbare diensten en de indexsprongen en tegen ’89 bedroeg de staatsschuld … 125% van het BBP. Na 150 dagen regeringscrisis kwam de rooms-rode Dehaene I eraan, de staatsschuld liep op tot 138% in 1993 en nam dan af tot 2008 naar 92.5%, waarop de bankencrisis volgde.

Vandaag zitten we aan 107%, maar voor Michel is dat geen probleem voor een taxshift aan een geraamde netto-kost van 6,6 miljard, noch voor een verlaging van de vennootschapsbelastingen. Het altijd zo noodzakelijke begrotingsevenwicht voor 2017, is nu uitgesteld naar 2019. Over de financiering van de taxshift mogen nationale bank en planbureau waarschuwen zoveel ze maar willen, het raakt de regering haar koude kleren niet. Volgens het overoptimistische monitoringscomité van topambtenaren die de begroting opvolgen, bedraagt het begrotingstekort nu -5,7 miljard en zal dat tegen einde 2018 -4,2 miljard zijn. Zelfs de Europese Commissie werpt geen bezwaren op, ze prijst integendeel Michel I voor de structurele maatregelen die hij genomen heeft, zoals de indexsprong, het optrekken van de pensioenleeftijd etc. Begrotingstekorten wegwerken en staatsschuld verminderen zijn een dekmantel om een neo-liberaal beleid op te dringen. Door de lasten te verlagen dwingt de regering Michel volgende regeringen om extra te besparen. ‘We zetten onszelf met de rug tegen de muur’, verklaarde Alexander De Croo de ware bedoelingen achter de retoriek.[10]

Jobs, jobs, jobs

Het belangrijkste officiële argument van Michel voor zijn beleid is jobs, jobs, jobs. In 2016 werden er naar verluidt 70.000 gecreëerd, hoofdzakelijk in de private sectoren. Sinds zijn aantreden in 2014 zijn dat er volgens de Nationale Bank 130.000, door Michel in september 2017 in Walibi “afgerond” naar 135.000. Ook de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid publiceert daarover cijfers. Volgens het ABVV zijn die veel realistischer, want niet op basis van ramingen, maar van bijdragen. Daaruit blijkt dat het aantal tewerkgestelde werknemers van het derde kwartaal van 2014 tot het eerste kwartaal van 2017 toenam met 90.000, waarvan 76.700 in de private sectoren. Van die nieuwe banen waren er echter slechts 19.200 voltijds. De stijging beperkt zich uitsluitend tot commerciële diensten en in mindere mate de regionale en lokale overheidsbesturen, onderwijs en gezondheidszorg.[11] Bij de federale overheid gingen 16.600 jobs verloren en bij jongeren onder de 25 nam de tewerkstelling af met 20.300.

Dat de werkloosheid in Wallonië al 37 maanden op rij daalt, wijt Jean-Marc Manfron van Forem, de Waalse tegenhanger van de VDAB, hoofdzakelijk aan de betere economische conjunctuur sinds midden 2013, waarvan de effecten zich vooral laten voelen vanaf 2014. In 2016 waren er, zegt hij, 170.000 werkaanbiedingen, 37% meer dan in 2015, en in juli 2017 lagen ze nog eens 32,8% hoger dan in 2016. De nieuwe minister voor werk in het Waals Gewest, Pierre-Yves Jeholet (MR), neemt hiermee geen genoegen. De werkloosheid in Wallonië is nog steeds het dubbele van Vlaanderen en de activiteitsgraad ligt er te laag, stelt hij. Hij vindt dat werkzoekenden sneller naar knelpuntenberoepen georiënteerd moeten worden, dat de Forem de regels strikter moet toepassen en komaf moet maken met de “excuuscultuur” gepromoot door de vakbonden die zich te “opdringerig’ opstellen in de Forem.[12]

Van “excuuscultuur” was nochtans niets te merken toen in 2016 104.350 kandidaten solliciteerden naar de 5.065 jobaanbiedingen bij de federale overheid. Van die kandidaten waren er trouwens 70% Franstalig en slechts 29% Nederlandstalig. Het aantal kandidaten is in het eerste trimester van 2017 met 4% toegenomen tegenover 2016, het aantal job offertes met 1%.[13] Sinds die bevoegdheid werd overgeheveld naar de gewesten, klagen de patroonorganisaties in Vlaanderen trouwens steen en been dat er onvoldoende gesanctioneerd wordt door de VDAB. Er zouden in 2016 slechts 679 werklozen hun uitkering verloren hebben in Vlaanderen, vijf keer minder dan voor de overheveling, maar ook een pak minder dan de 5.135 sancties door de Forem in Wallonië.[14]

Thierry Bodson, algemeen secretaris van het ABVV in Wallonië is verwonderd over de kritiek van de minister. Jeholet wil achtergrond bij de resultaten van de Forem, net wat het ABVV ook wil, zegt hij. Zo vraagt het ABVV al jaren vergeefs dat de patroons een document afleveren met uitleg waarom een sollicitant geweigerd werd. Dat zou toestaan om zwaktes in het profiel en de vorming van werkzoekenden bij te sturen en wellicht ook om na te gaan hoe ernstig sommige vacatures wel zijn. Hij waarschuwt ook dat de knelpuntberoepen alleen geen oplossing bieden. In het algemeen schat men dat het gaat over 24.000 jobs, maar een analyse van de reële situatie toont dat het eigenlijk maar om 4.000 betrekkingen gaat, waarvan een paar honderd voor geneesheren, apothekers en onderzoekers, het soort opleidingen dat de Forem niet aanbiedt. In vergelijking met 220.000 werkzoekenden is dat slechts een druppel op een hete plaat.[15] Naast de economische groei wijt Manfron van de Forem de daling van de werkloosheid in Wallonië aan de verstrenging van de werkloosheidsreglementering, individuele begeleiding, reconversiecellen bij herstructureringen, activeringscontracten voor jongeren en tenslotte de lastenverlagingen in het kader van de taxshift, waardoor sommige patroons sneller aangeworven hebben.

Volgens de Nationale Bank zou de taxshift – 5,4 miljard € aan belastingverlagingen en 3,9 miljard aan vermindering van de sociale bijdragen voor de patroons – tegen 2020 41.300 jobs kunnen opleveren. Na aftrek van “terugverdieneffecten” zou dat de sociale zekerheid volgens het planbureau nog minstens 3 miljard € netto kosten, meer dan 70.000 € per gecreëerde baan. De arbeidsduurverkorting van 38,25 uur naar 30 uur die bij wijze van experiment in het Zweedse Göteborg van februari 2015 tot december 2016 in het publiek rusthuis Svartedalen werd doorgevoerd en door Van Eetvelt en Geert Noels economische nonsens genoemd werd, kostte 33.500 euro per extra baan voor 18 maand of 20.840 €/jaar/job.[16] In haar regionale vooruitzichten voor 2017-2022 stelt het planbureau dat de economische groei tussen 2016 en 2022 “zeer arbeidsintensief” zal zijn, met een gemiddelde netto-jobcreatie van bijna 46.000 per jaar hoofdzakelijk door ‘arbeidskostenverlagende maatregelen’. Is dat waarom Kris Peeters begin juli uitpakte met de ambitie om net als in Duitsland tegen 2025 naar volledige tewerkstelling te gaan? Geen expert die daaraan geloof hecht.

Een rijk land met groeiende armoede

Waartoe ‘arbeidskostenverlagende maatregelen’ leiden kwam intussen tot uiting in een studie van het HIVA. Die stelt vast dat de vele nieuwe jobs die er de laatste jaren zijn bij gekomen de armoede in België niet deden dalen. Zo verdubbelde het aantal werkende armen op 10 jaar tijd. Volgens onderzoeker Ides Nicaise omdat de nieuwe jobs die er zijn bijgekomen vaak minder goede jobs zijn. De helft van de nieuwe jobs wordt verloond op het laagste niveau, ongeveer op het equivalent van de 20% laagst betaalde banen in het verleden. Het gaat ook vaak om tijdelijke banen en in 40% van de gevallen om deeltijdse jobs. Ook het aantal werklozen dat in armoede dreigt te belanden is flink gestegen omdat de uitkeringen de voorbije jaren systematisch verlaagd zijn en 30% van de geregistreerde werklozen geen uitkering meer krijgen. Een belangrijke categorie zijn de migranten die nog niet genoeg rechten konden opbouwen om van de sociale zekerheid te genieten. Zij kunnen geen uitkering trekken als ze werkloos zijn.[17]

Samen met de stijging van de energieprijzen, verklaart dit wellicht het jaarrapport 2016 van de Waalse energieregulator Cwape. Daaruit blijkt dat meer dan 10% van de Waalse gezinnen een betalingsachterstand heeft voor hun elektriciteitsfactuur en bijna 15% voor de gasfactuur, een aantal dat de voorbije jaren voortdurend is opgelopen, net als het aantal mensen die een sociaal tarief genieten, het aantal budgetmeters en de totale energieschulden. Uit cijfers van de Vlaamse energieregulator VREG blijkt dat in 2016 9,5% van de Vlaamse gezinnen een betalingsachterstand had bij een energieleverancier en nog eens 3,5% bij de netbeheerder.[18] De levensstandaard in Vlaanderen ligt nochtans hoger en de werkloosheid de helft lager, maar volgens LDD-politicus Peter Reekmans, die een boek schreef over de Vlaamse intercommunales onder de titel “de Vlaamse ziekte” stegen de energieprijzen in Vlaanderen de voorbije 3 jaar met 152% tegen 40% in Wallonië en 20% in Brussel. Het ontlokt hem de uitspraak dat we in Vlaanderen wat we zelf doen, blijkbaar slechter doen.[19]

Tegenover die stijgende armoedecijfers staat nochtans alweer een record aan financieel vermogen van de Belgische gezinnen, 1.322 miljard euro in het eerste kwartaal van 2017, een stijging met 3,7% op één jaar tijd. Dat komt overeen met een gemiddelde van 272.000 euro per gezin. Als we daar de 268 miljard euro schulden van de Belgische gezinnen (112% van het bruto beschikbaar jaarinkomen) van aftrekken, blijft een netto-financieel vermogen van 1.054 miljard euro over of 216.000 euro per gezin. Er werd 22 miljard euro gespaard, d.w.z. inkomen opzij gezet door de gezinnen, iets minder dan de voorgaande jaren, maar de “waarderingseffecten”, d.w.z. de groei van het bestaande vermogen was met 37,7 miljard euro fors hoger.[20] Over de verdeling van die vermogens tasten we nog grotendeels in het duister. In 2013 bleek echter dat de 20% rijkste 62% van het vermogen bezaten en de 20% armste 0,2%. In 2010 waren de 1% rijkste goed voor 341 miljard euro, meer dan de 50% armste, toen samen goed voor 235 miljard euro.

Het gaat hier uiteraard om gekende vermogens, niet datgene dat verborgen zit in allerlei belastingparadijzen. Luxleaks, Panamaleaks en andere hadden al aangetoond dat de allerrijksten wel methodes vinden om hun vermogen aan de aandacht van de fiscus te onttrekken. Le Soir doorploegde de statistieken van de FOD financiën op basis van de verplichte aangifte van stortingen van meer dan 100.000 euro op rekeningen in de 31 landen die deel uitmaken van de lijst van belastingparadijzen. De 60 miljard die bedrijven jaarlijks versluizen naar Luxemburg hoort daar niet bij, vorig jaar werd Luxemburg immers van de lijst van belastingparadijzen geschrapt die jaarlijks herzien wordt. Blijkt niettemin dat 853 bedrijven vanuit België in 2016 221,3 miljard euro overmaakten naar belastingparadijzen, het BBP bedroeg datzelfde jaar 466 miljard euro.[21] Dat hoeft niet allemaal fraude te zijn, maar dat het op zijn minst constructies zijn om belastingen te ontwijken, daarover bestaat geen twijfel.

Er zijn trouwens heel wat meer Belgische miljardenbedrijven dan men op het eerste zicht zou denken. De Tijd telde er 36, waarvan slechts 17 beursgenoteerd, filialen van buitenlandse groepen zoals Delhaize (Ahold), Lampiris (Total) en Brussels Airlines (Lufthansa), Holdings als Ackermans & Van Haren, Bankverzekeraars als KBC en Belfius of 100% overheidsbedrijven als De Nationale Loterij, NMBS en De Lijn die allemaal meer dan 1 miljard omzet halen, werden niet meegeteld. Fraude of niet, met Van Overtveldt als minister van Financiën, staan de bedrijven steeds aan de winnende kant. Eind juli bedroeg de opbrengst van de intussen al vierde ‘éénmalige bevrijdende aangifte’, waarover Etienne De Callatay lachend zegt “één per keer”, 59,4 miljoen euro terwijl de begroting nochtans uitging van een opbrengst van 300 miljoen, daardoor loopt de totale belastingopbrengst uit kapitaal voor 2017 met 657 miljoen euro na 7 maanden al fors achter op de 1,494 miljard die staat ingeschreven in de begroting.

Rekenfouten zijn bij Van Overtveldt en zijn Vlaamse collega voor Economie, Philippe Muyters, danig courant dat men er haast een strategie achter zou zoeken. Volgens de SP.a zou Van Overtveldt zich alleen al in 2016 voor 2,3 miljard euro misrekend hebben. De Kaaimantaks bracht slechts 100 miljoen euro op, in plaats van 450, de fiscale regularisatie 14 i.p.v. 250 miljoen en zo noemt de SP.a nog 5 voorbeelden, om te besluiten dat de verwachtte opbrengst van 2,1 miljard uiteindelijk een extra uitgave werden van 180 miljoen.[22] Eerder maakte ook Comeos, de patroonfederatie van handel, brandhout van de verwachtte opbrengst van 75 miljoen euro uit een accijnsverhoging op frisdranken. Ze verwees daarvoor naar de accijnsverhoging op alcohol in 2015. Die moest 212 miljoen euro opleveren, maar eigenlijk leidde het tot een verlies van 22 miljoen euro door een verhoging van de grensaankopen.[23] Van Overtveldt (N-VA) en zijn kabinet betwisten de cijfers van de SP.a niet, wijzen erop dat op 115 miljard euro aan fiscale inkomsten altijd afwijkingen zitten, maar dat voor 2016 de doelstelling gehaald werd en de regering ook voor 2017 op schema zit.

Dat de inkomsten voor 2016 overeenstemmen met de doelstellingen is volgens de SP.a echter enkel te wijten aan het feit dat Van Overtveldt die in de loop van het jaar heeft verlaagd: in de plaats van het begrotingstekort met 0,8 procent terug te dringen, volstond 0,1 procent. Bovendien bevestigt de voorzitter van de Kamercommissie Financiën en Begroting, Eric Van Rompuy (CD&V), de berekeningen van SP.a. “En ik vrees zelfs dat dit zich in 2017 zal doorzetten, ook voor de effectentaks uit het Zomerakkoord.” De begrootte ontvangst daaruit bedraagt 254 miljoen, maar UA-onderzoekers ramen de inkomsten eerder op 48 miljoen euro. Van Overtveldt liet ook weten dat het per definitie moeilijk is om op voorhand in te schatten hoeveel nieuwe maatregelen exact gaan opbrengen – net omdat ze nieuw zijn. Maar dat argument veegt begrotingsspecialist Wim Moesen (KU Leuven) van tafel. “In een begroting maak je inderdaad een raming, maar die mag wel niet alleen uit overschattingen bestaan,” zegt hij. “Ik zie in het Zomerakkoord bijvoorbeeld veel ronde getallen staan,” zegt hij. “Dat is hetzelfde als toegeven: we hebben een gok gedaan. Terwijl daar eigenlijk een ernstige berekening achter zou moeten zitten.”

Hoe de regering de begroting dan wel wil dicht rijden? Vooral door de verkoop van de familiejuwelen, het overheidspatrimonium, waarvan de waarde geschat wordt op ongeveer 70 miljard euro, maar dat kan niet zomaar ten gelde gemaakt worden. De verkoop van de gebouwen waar nu de ambtenaren gehuisvest zijn om ze dan terug te huren (sale and rent-back), heeft men in het verleden geprobeerd en bleek op iets langere termijn uiteindelijk duurder uit te vallen. De NMBS waarvan de waarde geschat wordt op 27,5 miljard euro zit nog met een historische schuld van 5 miljard en privatisering ervan werd door Michel, nadat Van Overtveldt dit geopperd had, onmiddellijk ontkend. Als de overheid haar meerderheidsparticipaties in Proximus en bpost van de hand zou doen, Belfius volledig zou privatiseren en de rest van de Federale Participatie en Investeringsmaatschappij, zou dat bij benadering 23 miljard euro opleveren en de staatsschuld doen zakken van 106% van het BBP naar 100%. Het zou meteen de Belgische verankering van die bedrijven verzwakken, nochtans een doelstelling die de regering regelmatig herhaalt. Bovendien hebben BNP Paribas, Proximus, bpost en Belfius in 2016 voor 890 miljoen euro aan dividenden aan de overheid uitgekeerd. Dat is meer dan de 600 miljoen euro rente op de staatsschuld die de overheid door de verkoop zou uitsparen.[24]

Dominique Berns van Le Soir stelt zich vragen bij een beursgang en gedeeltelijke privatisering van Belfius. Het argument dat een gedeeltelijke beursgang in ieders voordeel zou zijn, betwist hij. Het zou ervoor zorgen dat Belfius maar één prioriteit meer zou hebben: de winst opdrijven en zoveel mogelijk dividend uitkeren. Vandaag is dat ongeveer 40% van de winst, maar zakenbanken ijveren eerder naar 50% tot 65% en sommigen willen zelfs 75%. Berns vestigt er de aandacht op dat dit noch in het voordeel van de klanten, noch in dat van het personeel zou zijn. Belfius voorziet voor 2017 een dividend van 40% ten belope van 247 miljoen euro. Dat is een rendement van 6,2% op de oorspronkelijke investering, terwijl de gemiddelde rente op de overheidsschuld 2,5% bedraagt. Belfius heeft bovendien een stevige positie qua solvabiliteit en liquiditeit waardoor het risicoprofiel matig is. Berns besluit met de vraag of er geen argument is na de financiële crisis voor een publieke kredietinstelling met als doel de sociale economie, de lokale entiteiten, de KMO’s en lange termijnprojecten te financieren.

De kamikazepiloot wordt loodgieter

We wezen er al eerder op dat de sterkte van de regering Michel I niet haar eigen verdienste was, maar omgekeerd, te wijten was aan de zwakte van de sociale en politieke oppositie. Maar het klopt wel dat de regering sinds ze het actieplan van het najaar 2014 dankzij het verraad van de vakbondsleidingen nipt overleefde, al verder gevorderd is in haar politiek van sociale afbraak en geschenken aan de patroons dan door velen voor mogelijk gehouden werd. “Geen enkele regering – en ik wik mijn woorden – heeft de voorbije 25 jaar in één bestuursperiode meer gerealiseerd,” beweert Michel in de Tijd. Hij beroept zich daarvoor op de taxshift, de pensioenhervorming, de hervorming van de arbeidsmarkt en de vermindering van het tarief voor de vennootschapsbelasting. Hij had er ook nog de indexsprong en vooral het wegwerken van de historische ‘loonhandicap’ ten opzichte van de buurlanden kunnen aan toevoegen.[25]

Waar Michel het niet over heeft, is het gat dat de taxshift in de begroting sloeg en ongetwijfeld weggewerkt zal worden met besparingen in de sociale zekerheid en op de openbare diensten. Hij heeft het evenmin over de gezondheidsproblemen die de verhoging van de pensioenleeftijd zal opleveren terwijl net op gezondheidszorg bespaard wordt, noch over de toename van de armoederisico’s voor wie niet langer aan een volledige loopbaan geraakt en vooral vrouwen buitenproportioneel zal treffen. Michel spreekt ook niet over de onhoudbare werkdruk waarmee de uitbreiding van overuren gepaard gaat, noch over de onzekerheid en stress veroorzaakt door interim arbeid en nul urencontracten. Het groeiend aantal werkende armen en de toename van ongelijkheid citeert hij evenmin. Onder realisaties verstaat hij vooral geschenken aan de patroons en sociale afbraak. De appreciatie van die politiek onder de bevolking kan men aflezen uit de peilingen. Die geven aan dat de regering al enige tijd haar meerderheid van 83 zetels kwijt is en terugvalt naar 72 zetels. Als de CDH op basis van het resultaat in de jongste peilingen de federale regering zou versterken, heeft die nog maar twee zetels (77) op overschot.[26]

Zelfs als we de uitgangspunten van Michel, de mate waarin hij de sociale verworvenheden ontmanteld heeft, als maatstaf aanvaarden, dan nog loopt hij, ook volgens De Standaard, hard van stapel. In de 7 jaar Dehaene, die destijds de loodgieter werd genoemd vanwege zijn vermogen om problemen te omzeilen, werd de groei van de staatsschuld omgebogen terwijl die onder Michel opnieuw toenam. Het begrotingstekort werd teruggebracht van 8 tot 3% en België werd de eurozone binnengeloodst, terwijl Michel het beloofde begrotingsevenwicht heeft uitgesteld. Onder Dehaene werd de wet om de loonkosten in bedwang te houden goedgekeurd, waarop Michel nog steeds voortborduurt. Nog onder Dehaene werden politie en gerecht hervormd met het Octopusakkoord en België omgevormd tot een federale staat met het Sint-Michielsakkoord.

Tijdens de 9 jaar regeringen Verhofstadt werden 413.500 jobs gecreëerd, Michel zit aan 100.000 en hoopt tegen 2019 aan 200.000 te geraken, onder Verhofstadt werd de staatsschuld teruggebracht tot 87% van het BBP terwijl ze nu terug op 106% zit. Onder Michel moeten ethische thema’s wijken voor repressie en sociale tegenhervormingen, onder Verhofstadt werd de abortuswet en het homohuwelijk goedgekeurd. Leterme heeft de bankencrisis beheerd en met succes beroep gedaan op de spaarders via zijn Leterme-bon om speculatie tegen de Belgische rente te stoppen. Michel probeert wanhopig spaargeld te activeren, niet door een bonus, maar door spaarders te straffen. Di Rupo tenslotte heeft met de zesde staatshervorming de patstelling rond Brussel-Halle-Vilvoorde tijdelijk doorbroken en slaagde erin België omwille van het begrotingsbeleid van de Europese strafbank te halen.

Michel en zijn regering hebben het ook na het overleven van het actieplan van 2014 niet gemakkelijk gehad. In januari 2015 greep de aanslag op Charlie Hebdo plaats en in Verviers vond de week nadien een schietpartij met terroristen plaats. De regering Michel nam 12 antiterrorismemaatregelen die de orde van de Vlaamse balie deden waarschuwen voor aantasting van de privacy. In november 2015 vonden in Parijs een reeks aanslagen plaats met in totaal 129 doden en 350 gewonden. Vrijwel onmiddellijk verweten de Franse autoriteiten nalatigheid aan de Belgische omdat de verantwoordelijken deels afkomstig waren uit België. De idee dat de Brusselse gemeente Molenbeek het Raqqa van Europa is, werd toen openlijk gesteld. Dat Molenbeek tot de armste gemeenten van het land behoort, met een enorme achterstelling en een gigantisch verloop en daardoor ook een kweekvijver is voor frustraties en een toevluchtsoord voor wie in de anonimiteit wil verdwijnen, daarover geen woord, wel over de zogenaamde afwezigheid van een harde hand onder voormalig PS-burgemeester Philippe Moureaux.

Michel zelf is nooit vervallen in de oorlogstaal van Hollande in Frankrijk en er bestaat ook niet zoiets als een noodtoestand in de Belgische wetgeving, maar de N-VA greep de gelegenheid wel aan om zich te positioneren als law-and-order partij, hetgeen naadloos aansloot bij de retoriek van De Wever en Jambon over een Belgische Patriot Act, het opkuisen van Molenbeek en een kanker die moet weggesneden worden. Op 22 maart 2016 greep de meest dodelijke aanslag in België sedert minstens WOII plaats in de luchthaven van Zaventem en het metrostation Maalbeek, met 35 doden en 340 gewonden. Er volgden onmiddellijk een nieuwe reeks veiligheidsmaatregelen, waardoor De Tijd besloot dat centrumrechts, eerder dan de geschiedenis in te gaan als een economische herstelregering, zal herinnerd worden als de formatie die het land weer een veiligheidscultuur gaf. “De Wever en co haalden niet alles binnen, maar gaandeweg ebde het verzet tegen de verscherpte veiligheidsmaatregelen in de meerderheid weg,” stelt de Tijd.[27]

De Tijd had er net zo goed “en in de oppositie” kunnen aan toevoegen. Wellicht onder indruk van de publieke opinie moest die inzake veiligheidsdiscours nauwelijks onderdoen voor de regering Michel. Vooral de burgemeester van Vilvoorde, Hans Bonte (SP.a), maar hij niet alleen, profileert zich met een ‘flinkse’ aanpak. In mei 2017 werden op een veiligheidstop van de regering nog 28 bijkomende maatregelen genomen.[28] Daaronder de mogelijkheid voor rechters om bij ernstige veroordelingen een minimumstrafmaat op te leggen, een statuut voor spijtoptanten en het gebruik van burgers voor infiltratie. Voorts de verplichting voor sociale werkers om verdachte handelingen aan te geven en ook het optrekken van het aantal plaatsen in gesloten asielcentra, het invoeren van digitale vingerafdrukken op identiteitskaarten, de mogelijkheid om een alcoholslot op te leggen en maatregelen om winkeldiefstal sneller te bestraffen. Zowel de politie als de staatsveiligheid, het leger en het gerecht kraken intussen onder de bijkomende taken die gepaard gaan met terrorismebestrijding.[29]

Hoewel de vakbonden met hun comités voor preventie en bescherming op het werk over uitstekende instrumenten beschikken om zowel op de werkvloer, in de wijken als in de scholen door strijd tegen de verdeel- en heerspolitiek in te gaan, maken ze daar geen gebruik van. Ook niet als dat aan de basis geopperd wordt, zoals door de spoormannen en het personeel van de MIVB na 22 maart 2016. Uiteraard moeten we rekening houden met de publieke opinie en die niet brutaal naast ons neerleggen zoals sommige linkse radicalen doen. Gemeenschappelijke mobilisatie zou echter zowel de reactionaire terreur als de antisociale politiek en de militaire avonturen die daar een voedingsbodem voor creëren, aan de kaak kunnen stellen. Dat zou de publieke opinie helpen keren. In plaats daarvan zwijgen de vakbondsleidingen en laten ze de toenemende repressie passeren waardoor rechts heel het veiligheidsdiscours naar zich toe kan trekken en een aantal linkse figuren niet verder komen dan dat discours na te praten.

De asielcrisis van 2015 was een andere gelegenheid voor de N-VA om de hypocrisie uit te buiten van een maatschappelijk systeem dat niet bereid is de middelen vrij te maken om haar humanitaire retoriek ook hard te maken. Alle andere partijen weten dat ook wel, zowel van de meerderheid als van de oppositie, vandaar dat ze in hun kritiek op Francken meestal niet ingaan op de inhoud, maar het enkel hebben over zijn stijl. Net zoals elders in Europa kende in België het aantal asielzoekers een piek van 38.990,[30] het hoogste aantal sinds 2000, toen de Balkancrisis 46.855 asielaanvragen veroorzaakte. Aangezien er vanaf 2013 door Maggie De Block en nadien door Theo Francken zelf uit besparingsoverwegingen duizenden opvangplaatsen gesloten waren, ontstond er een echte chaos met een tentenkamp in het Maximiliaanpark tegenover de Dienst Vreemdelingenzaken. Francken beperkte bovendien het aantal registraties tot 250 per dag en treuzelde wekenlang om het WTC open te stellen om de vluchtelingen op te vangen.

Na registratie moesten de vluchtelingen met 12 tot 17 mensen samenwonen in kleine ruimtes, waar bedden werden afgespannen met lakens, om toch een beetje privacy te hebben. Allerlei nationaliteiten, talen en godsdiensten door elkaar, met velen die trauma’s hebben opgelopen, moest onvermijdelijk spanningen en conflicten opleveren, door Francken en de media gretig uitgespeeld. Individuele opvang door Vluchtelingenwerk Vlaanderen en Cire werd gesloten. Theo Francken wil af van de ngo-hulp en van individuele opvang, hij wil alleen collectieve opvang in grote centra. Voor hem is dat samen met een streng instroombeleid, een doortastend terugkeerbeleid, allerhande beperkingen van rechten zoals gezinshereniging alsook van steun en hulpmiddelen deel van een ontradingspolitiek. Hij wordt daarin stilzwijgend gevolgd door de regering en ook de oppositie blijft bijzonder timide.

In september 2015 ging Bart De Wever nog een stap verder door de Conventie van Genève in vraag te stellen. Die garandeert aan vluchtelingen de toegang tot de sociale zekerheid op het niveau van de eigen onderdanen. Hij stootte aanvankelijk op verontwaardiging, maar een maand later erkende ook de Europese Volkspartij dat een ‘update’ nodig was. In februari 2016 sprak CD&V politicus Hendrik Bogaert zich uit voor een herziening van de conventie. In de feiten stierf de conventie een stille dood door het akkoord met Turkije dat eigenlijk neerkomt op een push back-beleid.

Intussen maakt Francken werk van bijzondere vleugels in de gesloten centra voor geradicaliseerden, ex-gevangenen, verslaafden of mensen die psychische begeleiding nodig hebben. Zij zitten de hele dag op hun kamer opgesloten op een dagelijkse wandeling van 2 uur na. Hij ontkent dat het gevangenissen zijn, maar het onderscheid is nauwelijks te vinden. Bijna 80% van diegenen die in gesloten centra terecht komen worden uitgewezen tegen bijna 70% in 2015, daarvoor werden een reeks bilaterale akkoorden afgesloten met onder andere Irak, Somalië, Nigeria en Kameroen en zijn onderhandelingen aan de gang met Algerije en Marokko. “Als daarbij telkens moet rekening gehouden worden met de mensenrechten,” twitterde Francken naar aanleiding van zijn uitnodiging van een delegatie uit Soedan om de arrestanten van september 2017 aan het Noordstation te identificeren, “is er geen uitwijzingsbeleid.”

Francken behaalde eerder al een overwinning voor het Europees Hof tegen de advocaat–generaal. Die had net als de Belgische rechters, in het geschil tussen de Belgische staat en een Syrisch gezin, geoordeeld dat lidstaten verplicht zijn een humanitair visum af te leveren bij levensgevaar. Binnen de regering zorgde het voor spanningen omdat Francken ostentatief plaats vatte op de lege zolderverdieping van zijn kabinet om zijn weigering dwangsommen opgelegd door “wereldvreemde rechters” (dixit De Wever), visueel voor te stellen. Volgens Francken zou de uitspraak niet minder dan open grenzen hebben betekent. Oorlogsvluchtelingen zouden dan immers terecht kunnen in de ambassades van conflictgebieden voor een humanitair visum en bij aankomst op een Europese luchthaven asiel kunnen aanvragen.

Mensenrechtenorganisaties zijn voorstanders van zo een “luchtbrug” als legaal alternatief op de gevaarlijke overtocht over de Middellandse Zee. Maar Francken vond in de Europese Commissie, Frankrijk, Duitsland en Nederland machtige bondgenoten die hun morele standaard snel lieten zakken zodra ze zich realiseerden dat zij via hun luchthavens het nieuwe Italië of Griekenland zouden worden. Straffe uitspraken en dito beleidsdaden om haar rechtse kiezers aan zich te binden, zijn schering en inslag bij de N-VA. Even leken Zuhal Demir, staatssecretaris voor gelijke kansen en Liesbeth Homans, Vlaams binnenlandminister, tegen elkaar op te bieden. Beiden pakten uit naar Unia, dat het enkel zou opnemen voor allochtonen. Homans viseerde ook de Fatih-moskee van Beringen tegen de CD&V burgemeester in, terwijl Demir de CD&V de nieuwe’ moslimpartij’ noemde. Dat levert regelmatig spanningen op binnen de regering, vooral tussen CD&V en N-VA.

Veiligheid, migratie en sociaal economische dossiers zorgen voor de meeste spanningen binnen de regering, hoofzakelijk tussen de Vlaamse regeringspartijen CD&V en N-VA en ook af en toe VLD, met de MR in de rol van verzoener die met toegevingen de regering samen houdt. Maar er is veel meer waarover de regeringspartijen verdeeld zijn. Zo houden CD&V en VLD vast aan de kernuitstap van paarsgroen in 2003. Die bepaalde dat kerncentrales na 40 jaar moesten sluiten, waardoor Tihange 1 en Doel 1 & 2 in 2015 dicht moesten en de andere centrales in 2025. De wet voorzag wel uitzonderingen indien de energiebevoorrading in het gedrang kwam. Sindsdien werd uiteraard niets ondernomen om alternatieven te voorzien en in 2012 besloot de regering Di Rupo Tihange 1 tot 2025 te verlengen. Datzelfde jaar werden scheurtjes ontdekt in Doel 3 en Tihange 2 die in 2012 sloten, in 2013 heropenden en in 2014 terug sloten. Om de energiebevoorrading te verzekeren verlengde Michel in 2015 ook Doel 1 & 2 tot 2025. Tihange 1 lag de voorbije 2 jaar 56% van de tijd stil. De scheurtjescentrales Tihange 2 en Doel 3 werden door het Federaal Agentschap voor Nucleaire Controle ondanks protest uit Duitsland en Nederland veilig verklaard, maar dit wordt betwist door ingenieurs van de KU Leuven. Tenslotte schoof het Grondwettelijk Hof een oordeel over de verlenging van Doel 1 en 2 door naar het Europees Hof. Onvermijdelijk komt dat allemaal terug op het bord van de regering. Door bevoorradingsproblemen in te roepen om de kernuitstap ook tot na 2025 uit te stellen, buit de N-VA de tegenstelling uit tussen de loze beloftes van haar regeringspartners en de onwil om te investeren in alternatieven.

Ondanks de beloftes op de klimaattop in Parijs neemt de CO2 uitstoot in België terug toe. Het klimaatakkoord is zo weinig ambitieus dat dit voor 2020 geen al te grote problemen zal opleveren, maar naar 2030 toe, moet de uitstoot met 35% naar beneden. Onder de boosdoeners: de verwarming van gebouwen, in gebruik name van een nieuwe hoogoven in Gent en de uitstoot van het verkeer. Een massaal programma van woningrenovatie en investeren in uitbreiding van collectief vervoer zou ongetwijfeld met een reeks andere maatregelen een forse bijdrage kunnen leveren. Maar dat is niet hoe het patronaat dat inschat. Het VBO wil de verkeersuitstoot vooral bestrijden door individuele oplossingen: een kilometertaks.

Deze zomer werd nog maar eens duidelijk hoe gevaarlijk en destructief de kapitalistische productiewijze wel is door de besmetting van eieren met een anti-luizen product dat Fipronil bevat. Blijkbaar werden geen of nauwelijks lessen getrokken uit de crisis van de gekke koeien (1996), de dioxinekippen (1999) of het gehakt met paardenvlees (2013). In 1999 leidde de dioxinecrisis nog tot het einde van Dehaene, een oppositiekuur voor de christendemocraten en het aantreden van paarsgroen. Dergelijke politieke gevolgen werden deze keer ingedijkt, maar het vertrouwen in de voedselketen, in de dominantie van de agro-industrie en in de organen die de voedselveiligheid moeten controleren is weg. Consumenten die het zich kunnen veroorloven stappen over naar bioproducten of lokale producenten. Voedsel is echter geen individueel gegeven, het is afhankelijk van elementen waar het individu geen vat op heeft en bovendien loopt ongelijkheid op het vlak van gezondheid parallel met sociale ongelijkheid. Alleen door voedsel uit de greep van het kapitaal te halen, door democratisch geplande productie in functie van de behoeften, kan voldoende en kwaliteitsvolle voeding gegarandeerd worden.

Een resem schandalen

De regering Michel kreeg ook af te rekenen met een hele resem andere schandalen, teveel om ze allemaal op te noemen. Voormalig senaatvoorzitter en MR-burgemeester van Ukkel Armand De Decker, die samen met de intussen voor witwassen veroordeelde Serge Kubla jarenlang hét oplichtersduo van de MR vormde, moest van de arbitrageraad van de MR eind 2016 ontslag nemen uit al zijn functies. Zijn centrale rol in Kazachgate en de ermee verbonden uitbreiding van de afkoopwet kreeg men niet langer uitgelegd, maar vooral, ook Didier Reynders en zijn entourage dreigden verstrikt te raken in de affaire en zijdelings raakten ook Francis Delpérée (CDH), Stefaan De Clerck (CD&V) en zelfs Steven Vanackere (CD&V) betrokken. Nog in het kader van de afkoopwet kamen ook Carl Devlies (staatssecretaris voor fraudebestrijding tussen 2008 en 2011, CD&V’er uit Leuven) en Yves Leterme even in het vizier met de zaak rond Diamantgate.

De oppositie kon daar echter nauwelijks op scoren. De onderzoekscommissie rond Kazachgate was nog maar goed van start of in Gent kwam het schandaal rond de bank Optima aan het licht. Optima bestuursleden Luc Vanden Bossche (SP.a) en Geert Versnick (VLD) kwamen in het nauw en ook SPa burgemeester Daniël Termont liet zich erop betrappen zijn innige relaties met hoofdbeschuldigde Jeroen Piqueur te willen verbergen. Voor Groen, in Gent in een kartel met SP.a, was dat niet het gedroomde scenario. Op haar Gentse kopman Siegfried Bracke na, bleef N-VA opvallend stil. Dat had wellicht te maken met een uitloper van de Optima affaire naar Antwerpen via Land Invest Group, waarin het Antwerps stadsbestuur en voormalig kabinetschef Joeri Dillen van Bart De Wever betrokken waren. Bracke wou de Optima-affaire echter benutten om zijn bedreigde positie als N-VA-lijsttrekker voor Gent te consolideren en bracht daardoor de Antwerpse N-VA nog meer in verlegenheid.

De schandalen die uiteindelijk de grootste politieke gevolgen zouden kennen, waren echter die in het Luikse rond de Intercommunale Publifin en dat rond Samusocial in Brussel. Publifin was het laatste decennium onder leiding van Stéphane Moreau, PS-burgemeester van Ans, uitgegroeid tot een machtige economische groep. Moreau wordt daarom de Berlusconi van Luik genoemd en is samen met een ander PS-kopstuk André Gilles de absolute top van Publifin. Sinds 2013 werden bij Publifin vergoedingen uitgekeerd van 1.340 tot 2.871 euro bruto per maand aan 24 lokale mandatarissen om in adviesraden te zetelen, waarbij aanwezigheid niet verplicht was om de royale zitpenning op te strijken. Bij het schandaal waren mandatarissen van zowel PS, MR als CDH betrokken, maar vooral de PS liep in de kijker omdat 13 van de 24 mandatarissen PS-leden waren en het bestuur van Publifin voornamelijk uit PS-leden bestond. André Gilles werd in april 2017 uit de PS gezet, Stéphane Moreau nam zelf ontslag in de dagen die erop volgden.

Begin juni 2017 ontstond ophef omtrent de vergoedingen uitgekeerd aan bestuursleden van Samusocial. Vooral een beperkte kerngroep van 4 waaronder burgemeester Yvan Mayeur en OCMW-voorzitter Pascale Peraïta, kwam officieel ongeveer tien keer per maand samen, goed voor een maandelijkse zitpenning van ongeveer 1.400 euro, nog wel uitbetaald met geld afkomstig van giften. Peraïta was ook al in 2013 in opspraak gekomen toen bleek dat ze als directeur van Samusocial een wel erg royaal maandloon kreeg en tegelijk in een woning van het Brusselse OCMW woonde. Pas nadat de Brusselse minister-president Rudi Vervoort op 1 juni 2017 de regeringscommissarissen vraagt om ter plaatse te gaan, komt de affaire in een stroomversnelling. Op 8 juni kondigde Mayeur aan ontslag te nemen als burgemeester van Brussel. Enkele uren daarna stapte ook Peraïta op als OCMW-voorzitster. Peraïta werd uit de PS gezet voor haar weigering te verschijnen voor de ethische ‘waakzaamheidscommissie’. Meerdere PS’ers hebben bovendien hun kinderen of naaste familieleden aan een job bij Samusocial geholpen, onder andere de twee dochters van Peraïta, een dochter van Laurette Onkelinx en de broer van Yvan Mayeur.

Het Publifinschandaal kende nog een uitloper in Vlaanderen toen bleek dat 17 bestuurders van de Gentse intercommunale Publipart samen elk jaar meer dan 350.000 euro bruto kregen voor weinig tot geen werk. Publipart belegde bovendien in een Duits bedrijf dat bestanddelen maakt voor chemische wapens en in Griekenland veroordeeld is voor corruptie. Het leidde tot het ontslag van de Gentse SP.a-schepen Tom Balthazar, de gedoodverfde opvolger van Termont. Later bleken ook in andere steden en gemeenten gelijkaardige toestanden te bestaan. Daarbij werd N-VA verplicht het riante inkomen van 7.237 euro per maand te publiceren van haar mandatenkampioen en Antwerps schepen Koen Kennis. Siegfried Bracke die ook het publipartschandaal wou benutten, verslikte zich in zijn vele postjes in bestuursraden en vooral dan de adviesraad van Telenet, dat onder meer de TV zenders 4 en 5 controleert. Hij moest uiteindelijk ontslag nemen uit Telenet en zal geen lijsttrekker meer zijn voor de Gentse N-VA.

Op zich is er niets mis met Intercommunales. Het zijn samenwerkingsverbanden van twee of meer gemeenten om taken van gemeenschappelijk belang te realiseren, vaak op het gebied van nutsvoorzieningen (elektriciteit, gas, water, televisiedistributie), huisvuilverwerking, sociale huisvesting, crematoria, streekontwikkeling, enz. Schaalvergroting kan kosten drukken, belangrijke investeringen draaglijker maken etc. Het kunnen louter publieke verenigingen zijn, zuivere intercommunales, maar er kunnen ook private investeerders deelnemen, gemengde intercommunales. Het is logisch dat gemeentelijke overheden via hun verkozenen toezicht uitoefenen. Het zou ook logisch zijn dat die overheden naarmate de taken complexer worden beroep kunnen doen op experten die toezien op het algemeen belang, regelmatig verslag uitbrengen en om die taak naar behoren te kunnen uitvoeren daarvoor zelfs aangeworven worden. In werkelijkheid draait het bij de meeste intercommunales al lang niet meer om betaalbare dienstverlening aan de gemeenschap en streven ze enkel nog naar winstmaximalisatie. Het toezicht door verkozenen beperkt zich doorgaans tot het opstrijken van zitpenningen. Bij de intercommunale Eandis bijvoorbeeld, zijn niet minder dan 239 gemeenten aangesloten en worden vergoedingen uitbetaald voor 356 politieke mandaten aan gemiddeld 1408 euro bruto/jaar. Sven Taeldeman, SP.a gemeenteraadslid in Gent, heeft 5 zulke mandaten bij Eandis en hij is niet de enige die er meerdere heeft. Controle door organen of mensen die doordrongen zijn van de burgerlijke ideologie zal altijd leiden tot misbruiken, enkel arbeiderscontrole en toezicht door de gemeenschap via haar eigen, van de burgerij onafhankelijke organen kan misbruiken vermijden.

Hertekening politiek landschap

Voor de PS waren de gevolgen van Publifin en Samusocial niet te overzien. “De hebzucht van sommige mensen gaat elk begrip te boven. Hun sociaal ‘geweten’ wordt meegesleurd door het winstbejag. Zitpenningen opstrijken ten nadele van de minst begoeden is choquerend. En zoals elke burger, ben ik gedegouteerd tot in het diepst van mijzelf.” Zo opende Benoit Lutgen, voorzitter van de CDH de persconferentie op 19 juni 2017 waarin hij aankondigde dat zijn partij niet langer wou regeren met de PS. Hij riep MR, Défi en Ecolo op om nieuwe meerderheden te vormen voor Wallonië, Brussel en de Waals-Brusselse federatie. Dat alleen al was een politieke aardverschuiving. Sinds het Waals gewest over een eigen regering beschikt in december 1981 heeft de PS welgeteld 26 maand in de oppositie gezeten en dat dateert intussen al van 1988.

Enkele dagen later bleek uit een peiling van Dedicated Research, deze keer niet in opdracht van RTBF en La Libre, maar van MR, dat de PS bij verkiezingen op dat moment in Wallonië zou halveren naar 16%. PTB/PVDA zou er de grootste partij worden met 24,9% (5,5% in 2014). MR zou tweede worden met 23,2% (2014 – 25,8%). Hoewel Lutgen beweerde dat hij de stekker had uitgetrokken om zijn partij te redden tuimelde die in de peiling naar 9,8% (2014 – 14%). Ecolo maakte de omgekeerde beweging van 8,2 naar 11,4% en ook Défi kende een lichte vooruitgang (3,9%). In Vlaanderen zou de SP.a mee in de klappen delen en slechts 9,5% over houden (2014 – 14%) hoofdzakelijk ten voordele van Groen (van 8,6 naar 12,5) en ook PVDA/PTB (van 2,8 naar 7,3%). Dat was uiteraard toen de PS zich in het oog van de storm bevond, maar het was wel een voorteken van een belangrijke politieke herschikking waarbij de PS haar positie als enige dominante kracht in Wallonië definitief kwijt speelt en Wallonië met vertraging aansluit bij het proces van politieke verkaveling dat elders in Europa en in Vlaanderen al een decennium of langer aan de gang is.

Het tijdperk waarin men de klassentegenstellingen kon verdoezelen op basis van de naoorlogse groei, ligt al ver achter ons. Toen kon de standenpartij CVP zich nog opwerpen als bouwmeester, de titel van haar kerstprogramma van 1945 luidde “Wie zal de bouwmeester zijn?,” maar dat werd met het begin van de economische crisissen in ’74 – ’75 onhoudbaar en is de onderliggende reden voor de politieke verkaveling van Vlaanderen. Het klopt dat de neergang van de CVP een langdurig proces was en men zou daaruit kunnen besluiten dat het een lange lineaire evolutie was. In werkelijkheid verliep die met bruuske schokken afgewisseld met periodes van stabilisering en soms zelfs gedeeltelijk herstel. Dat komt doordat het bewustzijn doorgaans achterloopt op de werkelijkheid en die werkelijkheid niet gelijkmatig, maar schoksgewijs inhaalt. Kortom, geschiedenis wordt niet gemaakt door evolutie, maar door revolutie.

Nog in die naoorlogse bloeiperiode eiste de sociaaldemocratie het ouderschap van de welvaartstaat en de sociale zekerheid op. Maar daar waar de crisis in Vlaanderen de sociale basis van de CVP uiteenreet en talloze nieuwe politieke formaties deed ontstaan, leek de politieke herverkaveling aan Wallonië voorbij te trekken. Dat komt doordat de PS in Wallonië lange tijd immuun leek voor de internationale crisis van de sociaaldemocratie. Ondanks 26 jaar onafgebroken regeringsdeelname kon ze zich blijven opstellen als interne oppositie binnen de regering tegen een dominante rechtse meerderheid in Vlaanderen. Ze profiteerde onrechtstreeks en zonder daarvoor dankbaarheid te tonen van de aanwezigheid van een aanzienlijke laag strijdsyndicalisten, vooral in het FGTB, die door het vakbondsapparaat electoraal systematisch in de richting van de PS geduwd werd. Ze had noch op haar linkerflank, noch zoals in Vlaanderen op rechts een concurrent voor de stemmen van de arbeiders vergelijkbaar met de CD&V of meer nog haar voorloper de CVP. In Wallonië geeft het FGTB de toon aan voor sociale strijd en is het CSC dikwijls aangewezen te volgen. In Vlaanderen verschuilt de ABVV?top zich maar al te dikwijls achter de dominantie van het ACV om niet in actie te gaan. Minder sociale actie heeft zich in Vlaanderen vertaald naar een veel snellere en ongenuanceerder draai naar rechts van de SP.a en de opkomst van rechtse zogenaamde anti?establishment partijen.

Door premier te worden aan het hoofd van een federale besparingscoalitie, heeft Di Rupo het schaamlapje waarachter de PS zich kon verschuilen weggerukt. Het laatste greintje illusies dat de arbeidersbeweging op de PS kon rekenen om gespaard te blijven van sociale afbraak verdampte. Lange tijd heeft de PS haar onwil om voor een echt links en socialistisch programma te mobiliseren en het ook uit te voeren, gecompenseerd met cliëntelisme. In een periode van economische groei kan dat nog werken, maar de crisis heeft de marge daarvoor fors uitgehold. Als de ideologie, het streven naar een andere maatschappij wegvalt, resten enkel de carrières en de privilegies. Dat de PS tot aan de knieën weggezonken was in corruptie, is binnen de politiek niet eens zo uitzonderlijk. Niemand gelooft dat de partijtop niet wist dat sommige PS’ers zich gedragen als regelrechte kapitalisten en het vanzelfsprekend vinden dat ze qua verloning niet moeten onderdoen voor de best betaalde CEO’s. Maar dat dit uitbarst op een moment van massale werkloosheid en voortdurende inleveringen, net op het moment dat er een links alternatief voorhanden is dat bovendien vertegenwoordigers naar het parlement afvaardigt die er terecht een erezaak van maken te leven aan een arbeidersloon, heeft alle onderliggende ongenoegen over de PS eensklaps doen uitbarsten.

Voor Michel was het maneuver van Lutgen een geschenk uit de hemel. Niet alleen kon de MR eindelijk in de regionale meerderheden inbreken, maar bovendien kwam de mogelijkheid van een verderzetting van centrumrechts op federaal vlak ineens veel dichter bij. Michel heeft daar letterlijk niets voor moeten doen, het was niet het resultaat van zijn eigen sterkte, maar van de zwakte van de oppositie. Maar sindsdien is gebleken dat Lutgen op zijn minst voorbarig is geweest, dat Ecolo en Défi veel minder geneigd zijn toe te happen dan eerst gedacht. Olivier Maingain legde meteen de vinger op de wonde door als voorwaarde te stellen dat MR en CDH eerst hun eigen stallen moesten uitmesten, om te beginnen door De Decker en Milquet de deur te wijzen. Ecolo kwam met een pak voorstellen inzake politieke vernieuwing om te besluiten dat CDH en MR niet ver genoeg willen gaan. Dat is zo goed als insinueren dat de ethiek voor Lutgen slechts een voorwendsel was, maar dat hij het niet meent. Tenslotte zette Maingain Lutgen en Chastel helemaal klem door zijn eis om met alle Franstalige partijen, dus ook de PS, aan tafel te gaan om te bespreken hoe men de Waals-Brusselse federatie kan versterken.

Het resultaat is dat het maneuver van Lutgen enkel in Wallonië een centrumrechtse meerderheid oplevert, maar de regeringen van Brussel en de federatie Wallonië-Brussel overeind blijven. Op de koop toe werd Lutgen in een open brief door Philippe Maystadt en Joelle Milquet terecht gewezen, kondigde Milquet aan geen kandidaat meer te zijn voor de volgende verkiezingen en haakte ook Europarlementslid en voormalig CSC-kopman Claude Rolin af. De PS gaat wellicht de grootste electorale klap uit haar geschiedenis tegemoet. Ze had moeten weten dat Lutgen zijn moment afwachtte om de CDH naar rechts te sturen, en heeft hem met Publifin en Samusocial de gelegenheid daarvoor op een gouden schaaltje aangeboden. Maar zoals we al stelden in de tekst van mei 2017, de PS mag dan wel niet langer de absoluut dominante politieke kracht van Wallonië zijn waar niemand rond kan, ze blijft niettemin een factor waarmee ook in de toekomst rekening moet gehouden worden. Dat wordt tot op zekere hoogte bevestigd door de peilingen van september 2017. Daarin herstelt de PS in Wallonië gedeeltelijk naar 20,7%, terwijl ze in Brussel verder wegzakt naar 12,1%. MR zakt in Wallonië naar 21,4% en 19,8% in Brussel en de PTB/PVDA moet genoegen nemen met 17,5% en 9% in Brussel, hetgeen nog steeds een historische doorbraak zou betekenen. Onrustwekkender voor Michel is dat de CDH in Wallonië zakt naar 8,7% en in Brussel slechts 5,8% over houdt.

Als dat zich doorzet halen de federale regeringspartijen samen nog 72 zetels, tegenover 83 in 2014, en zelfs met de CDH erbij heeft centrumrechts dan slechts 2 zetels op overschot (77). Veel mag er niet meer gebeuren. Als ook die twee zetels verloren gaan, is centrumrechts zo goed als uitgesloten. Défi dat in Wallonië in de peilingen voor het eerst in haar bestaan met 6,2% de kiesdrempel haalt, was zelfs in Brussel en de Waals Brusselse Federatie niet te overtuigen, laat staan als dat morgen op federaal vlak moet met de N-VA aan de andere kant van de tafel. En ook in Vlaanderen zijn er niet onmiddellijk kandidaten om centrumrechts te depanneren tenzij SP.a of Groen daartoe bereid zouden zijn. Op Waalse niveau moet er al veel gebeuren vooraleer de nieuwe rechtse regering in 2019 nog aan een meerderheid komt en in Brussel is een centrumrechtse meerderheid zonder Défi dat in de peilingen 18,4% scoort eveneens uitgesloten. Die complicaties verklaren wellicht waarom de N-VA zo uitdrukkelijk verkondigt dat ze in 2019 geen communautaire campagne zal voeren. Economie, veiligheid en identiteit worden integendeel de drie pijlers, een nieuwe staatshervorming heet geen breekpunt. Op die manier hoopt de N-VA een tweede regering Michel te kunnen vormen, eventueel aangevuld met de CDH. Hoe meer ze over het communautaire praat, hoe groter immers de kans dat de N-VA in de oppositie verzeild geraakt.

De N-VA uit de federale regering houden zal, omwille van haar electoraal gewicht, echter niet eenvoudig zijn en het zou zich op iets langere termijn kunnen wreken. In de september 2017 peiling haalde N-VA nog steeds 30,2% (tegen 32,4% in 2014). CD&V met 16,1% (2014 – 18,6%) en VLD met 12,1% (2014 – 15,5%) zouden minstens SP.a met 12,2% (2014 – 14%) én Groen met 13,4% (2014 – 8,6%) nodig hebben om in Vlaanderen aan een meerderheid te geraken. Zo een regering, met in de oppositie N-VA, Vlaams belang (7,9% in de peiling tegen 5,8% in 2014) en PVDA/PTB (5% in de peiling, goed voor 2 zetels), zou een regelrechte communautaire schietschijf worden. Op Federaal vlak zou een tripartite, volgens de recente peilingen met 73 zetels eveneens geen meerderheid halen. Défi erbij nemen zou die regering blootstellen aan een communautaire storm vanuit Vlaanderen, wellicht zal men in die optie eerder verkiezen om de groenen aan boord te hijsen, een soort regering van nationale eenheid. Maar zo een regering, die per definitie tussen de contradicties in zou moeten laveren en dus maar een beperkte daadkracht zou hebben, vereist een sterk argument. Het gevaar van een communautaire blokkering van de instellingen zou daartoe een geschikte aanleiding vormen. In dat geval zal men asymmetrische meerderheden in de gewesten en de regio’s trachten vermijden om opbod tussen de regio’s tegen te gaan.

Indien het de N-VA echt te doen was om de onafhankelijkheid van Vlaanderen, dan legde ze de communautaire kwestie nu op tafel, nam het risico om in de oppositie te belanden en ontbond ze al haar communautaire duivels tegen zo een regering van nationale éénheid. Maar dat zal niet gebeuren. Het is opvallend dat de N-VA de communautaire kwestie in de koelkast steekt net op het moment dat in Catalonië een massabeweging plaats grijpt voor het recht op een referendum over onafhankelijkheid en tegen de repressieve reactie van de Spaanse overheden. De N-VA weet echter net zo goed als wij dat een splitsing van België niet op de agenda staat zolang de twee dominante klassen in de maatschappij, noch de heersende, noch de arbeidersbeweging, ervoor gewonnen zijn. Een massabeweging voor onafhankelijk Vlaanderen, laat staan een algemene staking, naar het model van die in Catalonië is daardoor uitgesloten. Zelfs de Vlaamse middenklassen, waarvan de N-VA de belangrijkste politieke vertegenwoordiger geworden is, zijn daar in meerderheid niet voor gewonnen. Voor hen is de nationale kwestie niet meer dan een breekijzer om de verworvenheden van de arbeidersklasse terug te draaien, verder reikt hun affiniteit met de Vlaamse ontvoogdingsstrijd niet. Voor de echte Vlaams nationalisten is de positionering van de N-VA de zoveelste ontnuchtering. Bart Maddens, nochtans een kenner en fervent flamingant, stelt nu pas vast: “De N-VA is aan het weg evolueren van haar Vlaams-nationale oorsprong. Ze is een systeempartij aan het worden, die zich neerlegt bij het federale België. Het communautair zwijgen tijdens de campagne is een symptoom van die geleidelijke metamorfose. Ik acht de kans klein dat er ooit nog confederalisme komt met de N-VA.”

Ongelooflijk toch hoe onwetend en naïef die kleinburgerlijke flaminganten kunnen zijn. Heeft Maddens dan echt niets geleerd uit de geschiedenis? Hij zou toch moeten weten dat de middenklassen, juist omwille van hun heterogene belangen, hooguit in staat zijn tot revolte, maar niet tot revolutie. Dat ze spijts hun gebrul niets anders kunnen dan zich aan te haken achter één van de dominante klassen, hetzij de arbeidersklasse, de enige die in staat is om het even welke ontvoogdingsstrijd tot haar conclusie door te voeren, hetzij de heersende klasse die elke ontvoogdingsstrijd die ingaat tegen de heersende belangen in de kiem zal smoren. De N-VA is niet zomaar een “systeempartij aan het worden”, maar moest ongeacht de romantische intenties van sommige leiders, omwille van haar kleinburgerlijk karakter, net zoals de Volksunie destijds, kiezen tussen arbeidersbeweging of burgerij. Maddens heeft niet eens begrepen dat de N-VA die keuze met haar retoriek over confederalisme al lang gemaakt heeft. De kans dat er met de N-VA Vlaamse onafhankelijkheid komt, is niet zo klein omwille van haar geleidelijke metamorfose, maar omwille van haar onvermogen om haar reactionair programma te verbinden met de arbeidersbeweging. Dat heeft Bart De Wever op zijn minst begrepen, hij hoopt dat PS en PTB in Wallonië incontournable worden en zelf vragende partij worden voor confederalisme, hij hoopt dus dat de Waalse arbeidersbeweging doet wat de Vlaamse kleinburgerij niet kan en de heersende klasse uit reactie daarop plots wel te vinden is voor confederalisme, waarna hij zijn kleinburgerlijke troepen daarachter wil scharen. In Catalonië mag de formele leiding van de onafhankelijkheidsbeweging dan wel in handen liggen van de kleinburgerlijke nationalistische politici, de enige reden waarom het tot een confrontatie met de Spaanse staat komt, is door de enorme druk die de Catalaanse arbeiders in die richting uitoefenen.

Van overleg naar confrontatiemodel

Als de vakbonden reageren op de regering roept de N-VA voortdurend de ‘primauteit van de politiek’ in. “Ze moeten zich maar kandidaat stellen in de verkiezingen, als ze het voor het zeggen willen hebben.” In september vertaalde Macron diezelfde idee als volgt: “la démocratie, ce n’est pas la rue”, democratie wordt niet op straat bepaald, maar in het parlement, al liet Macron dat laatste achterwege aangezien hij per decreet wil regeren. Waarop Mélenchon op de massabetoging (150.000) van La France Insoumise ‘tegen de sociale staatsgreep’ de 23 ste september 2017 gevat antwoordde: “C’est la rue qui a abattu les rois, les nazis, le plan Juppé et le CPE…”, het is de straat die koningen, de nazi’s, het plan Juppé en het eerste werkervaringscontract heeft neergehaald. Daarmee maakte hij ineens duidelijk hoe systeembevestigend heel die idee van de ‘primauteit van de politiek’ wel is.

Toen in de zomer van 2014 duidelijk werd dat een rechtse, Thatcheriaanse, regering in de maak was, waren de vakbondsleidingen in shock. Ze wisten even niet meer wat te doen. Wij pakten op de militantenconcentratie van 23 september 2014 uit met de slogan “Geen Thatcher in België” en een uitgewerkt voorstel van actieprogramma dat tot onze grote verbazing door de vakbondsleidingen bijna letterlijk werd uitgevoerd. We denken dat de vakbondsleidingen toen echt overwogen de rechtse “Thatcheriaanse” regering Michel ten val te brengen om de tripartite opnieuw in het zadel te lichten. De algemene staking tegen het Globaal Plan in ’93, die tegen het Generatiepact in 2005 en opnieuw die van 30 januari 2012, werden door de vakbondsleidingen telkens beëindigd met het argument dat iedere alternatieve regering rechtser zou zijn dan de zittende. Dat argument was weg. Aanknopen bij de traditie van de politieke algemene stakingen vloeide voort uit die logica.

De vakbondsleidingen zetten toen ook de deur op een kier voor personeelsvergaderingen op de werkvloer. Dat is een oude traditie die grotendeels verloren is gegaan. We weten niet waar en hoeveel er uiteindelijk plaats grepen, wellicht bleef het beperkt, maar onze militanten deden hun uiterste best om dat in de praktijk te realiseren. Alles wees erop, en zo werd het ook aan de basis aangevoeld, dat de inzet van het actieplan de val van de regering was. Zelfs onder brede lagen van de bevolking werd dat begrepen, in peilingen eind december 2014 verklaarde meer dan 70% de indexsprong en de verhoging van de pensioenleeftijd tot 67 jaar slechte maatregelen te vinden en 85% van de Vlamingen was toen gewonnen voor een belasting op vermogens boven de 1 miljoen. Voor de vakbondsleidingen was de tripartite het alternatief, wij pakten op de massabetoging van 6 november 2014 uit met de slogan “Niet alleen Michel I, maar heel het besparingsbeleid wegstaken.” We trachtten de idee van een arbeidersregering te populariseren en schreven: “De val van Michel zou betekenen dat het politieke monopolie van de burgerlijke instellingen, van de kamers van ‘volksvertegenwoordigers’ en de door massamedia en spin doctors gestuurde verkiezingen, uitgedaagd wordt door een ander, veel democratischer organisme dat nog volop in ontwikkeling is.”

Tegen 6 november waren de vakbondsleidingen echter al in belangrijke mate bekoeld. Wellicht bijgespijkerd door politici van CD&V voor het ACV en van PS en SP.a voor het ABVV. Die zullen hen duidelijk gemaakt hebben dat een tripartite met de liberale partijen niet zo éénvoudig lag, zeker niet volgend op een stakingsbeweging. Ze zullen hen ook hebben uitgelegd dat politiek stakingen een concept zijn uit het verleden dat men beter laat rusten en waarmee heel het establishment, ook internationaal, niet gediend is. Op de betoging van 6 november werd vooral onder impuls van het ACV een rechtvaardiger fiscaliteit via een taxshift ineens dé centrale eis. Wij ondersteunen een rechtvaardiger fiscaliteit, maar waarschuwden dat men hiermee de aandacht niet mocht afleiden van de andere eisen en dat een taxshift onder de rechtse regering in het nadeel van de arbeiders zou uitdraaien, wat later helaas ook gebeurde. Waren er toen al beloftes over deelakkoorden in de groep van 10, over Arco of over uitstel van het inperken van het stakingsrecht? Mogelijk kwam dat pas later. In ieder geval is het rond die periode dat de vakbondsleidingen hun strategie hebben bijgesteld, de primauteit van de politiek aanvaardden en de inzet van het actieplan met militantenconcentraties, een nationale betoging, drie regionale 24-urenstakingen en een nationale algemene 24-urenstaking reduceerden tot het versterken van hun onderhandelingspositie.

Het is duidelijk dat vooral de ACV-top hierin het voortouw nam. Niet zonder tegenstand, vooral in haar bediendencentrales, ondertekende ze een schandalig loonakkoord. Het ABVV tekende niet, maar aangezien haar perspectief op een tripartite zich daardoor verwijderde, wist het niet meer welke kant uit. Het was toen al duidelijk dat er aan de top van een aantal ABVV-centrales, in de eerste plaats ABVV-metaal en BBTK die dat openlijk in de pers verkondigden, weinig animo was voor actie. Het gemeenschappelijk vakbondsfront hield enkel nog in woorden stand. In november 2014 had de kwartaalpeiling van Dedicated de steun aan de regering nochtans op amper 20% geplaatst. De vakbondsleidingen lieten het moment echter voorbij trekken. Hun nieuwe strategie was erop gericht de regering in te tomen in afwachting van nieuwe verkiezingen vanuit de overtuiging dat Michel I in 2019 bijna vanzelfsprekend electoraal afgestraft zou worden waarna de situatie zich zou ‘normaliseren’ met een centrumlinkse regering. Van bij het begin hebben wij gewaarschuwd voor de gevaren van die strategie. We verwezen daarbij ook naar het Britse voorbeeld, waar een vergelijkbare strategie van de vakbonden het Cameron mogelijk maakte zich in mei 2015 te laten herkiezen. Hoe dan ook, die strategie stond de regering Michel toe zich te herstellen, ze zou daarna nog de Wet-Peeters doorvoeren, de taxshift et talloze andere antisociale maatregelen.

In 2015 werd wel actie gevoerd door het gemeenschappelijk vakbondsfront in maart en begin april, gevolgd door een staking door de ACOD op 22 april, maar het was met de handrem op en de ontgoocheling over het magere resultaat van het prachtige actieplan in de herfst van 2014 woog zwaar. Niettemin gaven opnieuw 100.000 betogers op 7 oktober 2015 gehoor aan de oproep van het gemeenschappelijk vakbondsfront. Op 9, 19 en 20 oktober werd door het CGSP regionaal gestaakt bij het spoor, maar zonder ACV-Transcom dat de voorkeur gaf aan een informatiecampagne en nadat Ludo Sempels van ACOD Spoor in Vlaanderen publiek afstand had genomen. Op 19 oktober vond ook een regionale algemene staking van het ABVV plaats in Luik. Een echt actieplan bleef echter uit. De regering Michel en het patronaat maakten daarvan gebruik om het stakingsrecht onder vuur te nemen. Een wegblokkade in Luik werd aangegrepen om de stakers ervan te beschuldigen dat ze bloed aan hun handen hadden en tegelijk stapten Infrabel en Bpost naar de rechter voor dwangsommen tegen stakersposten. De regering buit sindsdien iedere zwakte van de vakbonden uit om het recht op protest dat al eerder was aangetast met GAS-boetes en eenzijdige verzoekschriften, verder aan banden te leggen. Het maakt deel uit van een internationale trend naar meer autoritair bestuur en illustreert hoe het overlegmodel door patronaat en regering ingeruild wordt voor een conflictmodel waarbij het patronaat, als het haar zin niet krijgt, steeds kan terugvallen op de regering.

De vakbonden zijn nochtans nog steeds een enorme potentiële kracht. Sinds 2006 groeide het aantal vakbondsleden met 200.000, waarvan 130.000 bij het ABVV. We zijn nu met 3,5 miljoen leden, ABVV, ACV en ACLVB samen. Op een actieve beroepsbevolking van 4,45 miljoen zijn er 2,28 miljoen gesyndikeerd. Die potentiële sterkte werd bevestigd in de sociale verkiezingen van 2016 met een recordaantal van 132.750 kandidaten, meer dan in 1979, ook al zijn er intussen al heel wat industriële bastions verdwenen. Peilingen in mei 2016 gaven aan dat 81% van de Franstaligen en 75% van de Vlamingen de vakbonden belangrijk vinden om hun rechten te verdedigen. De regering Michel heeft veel binnen gehaald, maar de ruggengraat van de arbeidersbeweging breken, kon ze niet. Hoezeer we de frustraties over het verraad van de vakbondsleidingen ook begrijpen, die enorme kracht gewoon overlaten aan een stel bureaucraten waarvan sommigen echt wel beantwoorden aan de beschrijving “luitenanten van het kapitaal in de arbeidersbeweging” zou een onvergeeflijke fout zijn. Dat er tegenover het verraad aan de top ook druk van onderuit bestaat, werd bevestigd door een reeks spontane stakingen in de lente van 2016. Wellicht verklaart dit waarom de vakbonden In mei 2016 een nieuw actieplan aankondigden, 80.000 arbeiders betoogden op 24 mei. Exact een maand later zou een algemene staking volgen, maar dan wel enkel van het ABVV, hetgeen de meningsverschillen binnen het gemeenschappelijk vakbondsfront illustreert. Dat zou gevolgd worden door een betoging op 29 september en een staking in gemeenschappelijk vakbondsfront op 7 oktober.

Als de vakbondsleiding geen ordewoorden geeft, haar leden niet raadpleegt en stakingen van bovenaf uitroept en weer intrekt, zijn spontane en van elkaar geïsoleerde, langduriger en radicalere conflicten tegen een achtergrond van toenemende werkdruk en voortdurende besparingen, niet uitgesloten. Indien deze strijdbewegingen geen steunpunten vinden, en net als voor de zomer van 2016 geïsoleerd gehouden worden, dan lopen ze het gevaar zich uit te putten. Dat overkwam de Brusselse en Waalse penitentiaire agenten die gedurende 55 dagen staakten, tot het doodbloedde nadat de regering erin geslaagd was met een communautair onevenwichtig akkoord de Vlaamse vakbonden uit te kopen. Het overkwam ook de spoorarbeiders in mei 2016 tijdens hun staking tegen onder meer het verlies van kredietdagen en het optrekken van de productiviteit met nog eens  4% per jaar. Het was de eerste keer dat de directie van het spoor op zo’n grote schaal sancties trof tegen stakers. Dat de  vakbondsleidingen nadien een akkoord sloten dat nog steeds het verlies van twee extralegale feestdagen  bevatte en bovendien van het intrekken van de sancties geen breekpunt maakte, zit veel spoormannen  hoog. In plaats van de dynamiek van onderuit te benutten en trouwens samen met de Franse arbeiders tegen de wet El Kohmri in actie een vuist te maken, werd toen het actieplan door de leiding als excuus gebruikt om deze dynamiek bewust te stoppen. Zo kregen diegenen met een anti?stakingsagenda de kans om de stakers en stakingen in het algemeen in een slecht daglicht te stellen. Dat de vakbonden zich zowel bij de penitentiaire agenten als bij de spoorstaking, communautair uiteen lieten spelen is een groot gevaar voor de arbeidersbeweging.

Het ABVV betaalde daar trouwens al een prijs voor tijdens de staking van 24 juni 2016 die in een aantal sectoren matig of helemaal niet opgevolgd werd, deels uit frustratie over de houding van de vakbondsleiding, deels door onderlinge verdeeldheid. In Antwerpen maakte Bart De Wever hier misbruik van om 4 piketten van de Algemene Centrale één voor één met een indrukwekkende politiemacht te breken en de Antwerpse ABVV-voorzitter gedurende 4 uur op te pakken. Dat zou een waarschuwing moeten zijn om in het vervolg stakingen grondiger voor te bereiden, maar het lijkt erop dat de vakbonden nauwelijks of geen lessen trekken uit de agressie van regering en patronaat. Niet dat er geen actiebereidheid is. Op de betoging van het gemeenschappelijk front de 29ste september 2016 waren we alweer met 70.000 ondanks het feit dat men tijdens de zomer de staking van 7 oktober had afgeblazen. De 15e november betoogden 10.000 militairen en op 24 november 2016 20.000 werknemers van de non-profit. Eind oktober 2016 zaten de vakbondsleiders samen om een voorstel te bespreken voor regionale stakingen in december en een nationale algemene staking in januari, maar ook dat haalde het niet.

Intussen werden bij Caterpillar, ING, Douwe Egberts en talloze andere privébedrijven sociale bloedbaden aangericht, ging de commercialisering van de zorg een versnelling hoger, bleef de regering maar inhakken op onze levensstandaard en worden publieke middelen voor onderwijs ingeruild voor private investeerders en liefdadigheid. Aan de basis neemt de spanning toe, hier en daar ontstaan nieuwe kritische netwerken, zoals  SWAN (Sociaal Werk Actienetwerk) dat ontwikkelde in een ad hoc strijdcomité in de strijd van de Antwerpse sociale sector, of CRS, Comité de Résistances Sociales in Brussel. Meestal ondersteunen de vakbonden het verzet, maar het blijft veelal zeer defensief, zonder dat de vakbonden daar een offensieve strategie tegenover stellen. Waar de vakbonden wel strijdbaarheid aan de dag leggen, slagen ze er soms in kleine overwinningen af te dwingen, zoals het van de tafel gooien van de patronale eisenbundel van 187 bladzijden in de chemie- en farma-sector of het sociaal plan bij de VRT in september 2016 waardoor 60 jobs gered werden via arbeidsherverdeling, of de staking bij Aviapartner in mei 2016 waardoor de overuren gepresteerd na de aanslagen van 22 maart 2015 op een correcte manier werden uitbetaald. Maar er zijn net zo goed voorbeelden waar de arbeiders spontaan in actie gingen, zoals recent nog bij Volvo Cars waar de vakbonden een akkoord onderhandelden met de bazen dat door een meerderheid van de arbeiders verworpen werd, maar toch toegepast wordt. In een aantal gevallen worden de vakbondsdelegaties door arbeiders gezien als aanhangsels van de directie.

De materiële voorwaarden voor een krachtige mobilisatie zijn vervuld, maar het geloof in de bereidheid van de vakbonden om voet bij stuk te houden en een strijd ook effectief tot een overwinning te leiden is bij velen zoek. De vakbondsleidingen zijn zich zeer goed bewust van de inspanning die het in de huidige conjunctuur vereist om zelfs maar een kleine overwinning af te dwingen en ze beseffen ook wel dat iedere overwinning zodra de beweging is gaan liggen door het patronaat, ook in de openbare diensten, telkens weer in vraag gesteld zal worden. Als dat al het geval is op bedrijfsniveau, wat betekent dat dan wel op het niveau van een sector, laat staan van heel de economie. Tijdens het actieplan van 2014 hebben de vakbondsleidingen heel even geproefd van het type strijd dat het zou vergen om op dat niveau offensieve eisen binnen te halen. Ze zullen het wel zo niet verwoorden, maar eigenlijk kunnen echte verbeteringen in de huidige conjunctuur enkel afgedwongen worden als bijproduct van revolutionaire strijd. In 2014 hebben ze even ondervonden welke dynamiek een dergelijke strijd op gang kan brengen, ze hebben even over de rand van de afgrond gekeken, zijn geschrokken van de kracht die ze in beweging gebracht hadden en hebben zich terug getrokken en de arbeiders overgeleverd aan de sociale afbraak van regering en patronaat. Hier zien we een illustratie van de limieten van het reformisme in al haar schakeringen.

Onder de vakbondsleidingen en tussen de leiders van de centrales van de vakbonden zijn er diepe meningsverschillen over de te volgen strategie. Een groot aantal van de vakbondsleiders heeft alle hoop opgegeven en heeft maar een wens: deze regering uitzweten. Andere zouden wel nog in actie willen, maar worden gedemoraliseerd door de houding van hun collega’s of soms botweg gesaboteerd. Ze stoten bovendien vaak op cynisme bij de basis en onverschilligheid onder de arbeiders. Depolitisering door de jarenlange afwezigheid van echt linkse voorstellen in het publieke debat heeft zijn sporen achtergelaten, vooral in Vlaanderen, onder de arbeiders maar ook bij veel actieve syndicalisten. Een syndicale vorming die hoofzakelijk technisch geworden is, gericht is op de overlegstructuren en ideologisch ondermijnd is door de algemene atmosfeer in de maatschappij en soms door de bewuste keuze van de leiding, laat een syndicale beweging achter die voorlopig niet opgewassen is tegen de enorme taken die de huidige conjunctuur haar oplegt.

Zelfs onder de meest strijdbare arbeiders die de gevolgen van de sociale kaalslag direct ondervinden en er spontaan in actie tegen komen, zijn rechtse opvattingen, racisme, seksisme, homofobie en een enorm wantrouwen tegenover alles wat links is, helaas geen uitzondering. Veel linkse en strijdbare afgevaardigden en militanten hebben geen flauw idee hoe ze dat kunnen keren, velen gaan de discussie dan maar uit de weg, anderen blijven er hard tegen aan gaan, maar zonder enig idee te hebben hoe ze die trend ook echt zullen keren. Het is één van de centrale uitdagingen van de syndicale linkerzijde om die militanten te groeperen en te bewapenen met een programma, tactieken, een strategie en een overgangsbenadering die hen in staat stelt de momenten te herkennen waarop en de methode waarmee men dit kan keren. Een syndicale afgevaardigde is maar zo krachtig als de basis waarop hij of zij kan steunen. Alleen zo kan een krachtsverhouding opgebouwd worden om de algemene oriëntatie van de vakbonden te keren. Het is een uitdaging voor de linkse politieke partijen en organisaties om op een verstandige en bevattelijke wijze de syndicale basis, in de eerste plaats de afgevaardigden en de eigen werkvloer opnieuw te politiseren. Dat vereist bewust nadenken over de gebeurtenissen die we kunnen aangrijpen en zin voor timing om de juiste momenten uit te kiezen.

Politieke ontwikkelingen

Gelukkig zijn we daarvoor niet enkel op onszelf aangewezen, maar zijn er objectieve gebeurtenissen die dat proces beïnvloeden. Er is de klassieke golfbeweging waarbij arbeiders nu eens de sociale weg uitproberen en als die geblokkeerd zit, ze zich massaal naar het politieke terrein keren. Dat fenomeen speelt zeker mee in het succes van Podemos nadat de indignados waren vastgelopen op de verkiezing van de PP. Het speelde een belangrijke rol in de opgang van Sanders na de Occupy beweging of die van Corbyn en Mélenchon. We denken dat het ook een rol speelt in de electorale opmars van de PVDA/PTB. Anderzijds zou de aanwezigheid op een grotere schaal van de PVDA/PTB in het parlement, maar ook in het publiek debat een politiserend effect hebben dat zich onvermijdelijk elders in de maatschappij, ook in de vakbonden zal uitdrukken. Het kan het verdedigen van linkse ideeën meer mainstream, minder wereldvreemd maken en creëert daardoor enorme mogelijkheden. De mate waarin die mogelijkheden benut worden, zal echter in belangrijke mate afhangen van de subjectieve factor. Blijft het bij algemene ideeën gericht naar een breed publiek met hoofzakelijk electorale bedoelingen of wordt het ook aangegrepen om op de werkvloer en in de syndicale vergaderingen argumenten aan te reiken die de slagkracht van de arbeidersbeweging vergroten?

De houding van de PVDA/PTB dat politiek voor de partij is en het syndicale voor de vakbonden is geen goed voorteken. Het zorgt ervoor dat de PVDA de talloze linkse syndicalisten, of die nu lid zijn van de partij of niet, geen oriëntatie aanbiedt om de vakbondsmilitanten, laat staan de werkvloer, te politiseren en de politiek van de vakbonden naar links te duwen. Het verklaart ook waarom vakbondsafdelingen die geleid worden door PVDA/PTB-leden niet altijd, maar al te vaak nauwelijks te onderscheiden zijn, noch door hun politiek werk, noch door het veralgemenen van personeelsvergadering of zelfs militantenvergaderingen, noch door hun syndicale strijdvaardigheid. In plaats van de onvermijdelijke trend naar bureaucratie georganiseerd te bestrijden, zegt de PVDA/PTB dat dit haar taak niet is, maar die van de vakbonden zelf. Ze laat het m.a.w. aan de individuele militant over om die strijd op zijn/haar eentje aan te gaan en maar al te dikwijls wordt die door andere partijmilitanten in de vakbond terecht gewezen wegens ‘oncontroleerbaar’.

De PVDA/PTB baseert zich daarvoor op een terechte frustratie onder veel strijdbare syndicalisten die vinden dat het partnerschap van het ABVV met SP.a en PS en dat van ACV met CD&V de syndicale strijd afremt. Wij delen die frustratie en roepen al jaren op om die band te breken, niet omdat de vakbonden niet aan politiek zouden doen, maar omdat de politiek van die partijen al decennia regelrecht ingaat tegen de belangen van de arbeidersbeweging. Van bij het ontstaan van de vakbonden, zowel de voorlopers van het ACV als die van het ABVV werd er eigenlijk maar één politieke fractie geduld, die van de christendemocratie in het ACV en die van de sociaaldemocratie in het ABVV. Vanaf 1924 tot in de jaren ’60 werden regelmatig communisten uitgesloten van leidinggevende posities. Zelfs in de paar Waalse gewesten waar onverenigbaarheid bestaat tussen de positie van volksvertegenwoordiger en een leidinggevende functies in het FGTB, waar de vakbond officieel “onafhankelijk” is, was dit eigenlijk maar een dekmantel waarachter het monopolie van de sociaaldemocratische fractie schuil ging. In 1999 werd de PVDA/PTB daar bijna zelf het slachtoffer van toen het ABVV-bureau aankondigde dat diegenen die “een tegenvakbond willen opzetten” eruit moeten. Regelmatig nog wordt in de pers gesuggereerd dat de PVDA/PTB het ABVV “infiltreert”, alsof het niet zou kunnen dat ABVV-leden zelfstandig het besluit nemen dat de PVDA op politiek vlak hun belangen beter zal verdedigen dan de PS of de SP.a.

De historische neergang van de christendemocratie heeft er in Wallonië voor gezorgd dat de unieke band met de CDH onder druk kwam te staan en dat er ook met andere partijen gesproken wordt, vooral Ecolo en de PS. In verschillende centrales, vooral in de CNE krijgen soms radicaal linkse militanten en secretarissen een zekere bewegingsvrijheid. De echte beslissingen worden uiteraard nog steeds genomen door diegenen met een sterk zuilverleden. In het ACV is dat proces minder ver gevorderd. De band met de CD&V is er nog zeer dominant, maar ook daar neemt de druk toe en vooral bij LBC zijn meer linkse vakbondsleiders aanvaard en worden radicaal linkse militanten en secretarissen niet meer automatisch aan de deur gezet. Tot voor kort hield de structuur van het ABVV hardnekkig vast aan haar unieke band met de SP.a en dat was in het FGTB spijts haar soms formele onafhankelijkheid van de PS niet anders. De enorme electorale klap die de PS tegemoet gaat en de opmars van de PVDA/PTB zullen die relaties dooreen schudden. Een beschuldiging van “infiltratie” en het “opzetten van een tegenvakbond” wordt nu zo goed als onmogelijk. Wellicht zal dat zorgen voor iets meer ruimte in het ABVV en de mogelijkheid om syndicalisten bijeen te brengen zonder onmiddellijk van infiltratie beschuldigd te worden.

Dat de opmars van de PTB/PVDA ook elders in de maatschappij linkse opvattingen bespreekbaar zal maken is nu al volop aan de gang. Een van de argumenten van Lutgen om de stekker van de Rooms-Rode coalities uit te trekken was juist het ‘”achternalopen” van de PVDA/PTB door de PS. De publicatie van het boek “Nouvelles Conquêtes” van Di Rupo bevestigt het. Het klopt dat hij er de klassenstrijd in afschrijft, maar hij positioneert er de PS ook op de vierdagenweek of de collectieve arbeidsduurvermindering. Bedrijven die zich daartoe engageren wil hij ter compensatie financiële voordelen aanbieden. Hij pleit ook voor eco-socialisme, echt gratis onderwijs, een fiscale revolutie door een globalisering van alle inkomens en wil de pensioenleeftijd terug brengen naar 65. “De maatschappij die ik in mijn boek voor ogen heb, is een andere dan die van Di Rupo”, liet SP.a-voorzitter John Crombez onmiddellijk optekenen. Hij werd daarover terecht gewezen door Louis Tobback en intussen werd ook een nieuwe beweging “Wij zijn de socialisten” opgericht wellicht met Corbyn in het achterhoofd, maar we vrezen dat het daarvoor te laat is en het niet meer dan een zwakke heruitgave van “SP.a Rood” zal worden.

Van de hand van Di Rupo stoten deze plotse stellingnames uiteraard op scepticisme. Volgens een peiling van Ivox in opdracht van Sudpresse op 24 augustus 2017 vertrouwt één op drie PS-kiezers hem niet en geeft 35% aan niet meer PS te zullen stemmen als hij voorzitter blijft. Toch had het ABVV die voorstellen moeten aangrijpen, niet om zich achter Di Rupo te scharen, maar om uit te leggen waarom het ABVV zelf arbeidsduurverkorting in haar programma staan heeft en wat dat zou betekenen, om een grote informatiecampagne op te starten. In die zin was Thierry Bodson beter bij de pinken. Hij greep dat aan om te pleiten voor een progressieve coalitie van PS, PVDA/PTB en Ecolo na de verkiezingen van 2019 op regionaal vlak. Daarmee zijn we aanbeland bij een punt dat we ook al in onze tekst naar aanleiding van de doorbraak van de PTB/PVDA in mei 2017 schreven (zie hierna in dit boek). We wezen er toen op dat de druk op de PTB/PVDA om toe te treden tot een regering enorm zou toenemen, vooral vanuit de vakbonden, maar ook bij veel arbeiders en hun gezinnen die hunkeren naar en andere politiek en die hopen dat de PVDA/PTB daar een instrument voor kan zijn. We schreven dat de PVDA/PTB niet gewoon kan stellen dat ze dan maar geduldig moeten wachten tot de PVDA/PTB een absolute meerderheid behaalt want dat dit zou leiden tot demoralisatie en electoraal afgestraft zou worden. Dat een linkse partij meer moet zijn dan een tegenbeweging en een perspectief moet bieden op een echt linkse regering, een arbeidersregering.

In die tekst lichten we ook toe hoe de PTB/PVDA haar leden en sympathisanten daar best op voorbereiden kan, welke programmapunten ze als voorwaarde kan stellen en hoe ze vanuit lokale progressieve coalities met een front van verzet de dwangbuis van besparingen waarin de regionale en federale overheden de gemeenten vastklemmen, kan doorbreken. We kennen de rigide structuur van de PVDA/PTB, de zwakte van haar programma, de gevaren van directe eisen die niet gehanteerd worden als opstap naar de strijd voor een socialistische maatschappijverandering, maar ervan losgekoppeld worden. We hebben dat allemaal uitvoerig bekritiseerd en systematisch gewaarschuwd voor de limieten van haar benadering. We moeten en zullen dat blijven doen. Tegelijk mogen we echter de dynamiek niet uit het oog verliezen die gepaard gaat met de opmars van de PVDA/PTB. Het zou een fout zijn om daar niet op een constructieve en intelligente manier op in te spelen, om afwezig te blijven daar waar veel arbeiders en hun gezinnen naar kijken. In de tekst van mei 2017 over de opmars van de PTB/PVDA hebben we getracht haar enkele mogelijke scenario’s aan te reiken voor wat wij denken dat de belangrijkste uitdagingen zullen zijn waarmee de PVDA/PTB de komende periode geconfronteerd zal worden. Beknopte uittreksels van die scenario’s hebben we gepubliceerd in onze krant en uitgedeeld aan Manifiesta onder de vorm van een pamflet. We hebben de PVDA/PTB ook nogmaals aangeschreven om samen te zien hoe we hun campagne voor de gemeenteraadsverkiezingen van 2018 kunnen versterken, inclusief het aanbod van LSP/PSL kandidaten voor hun lijsten. We kregen nog geen antwoord, maar blijkbaar hebben ze het op hun politiek bureau wel besproken.

Ecolo-co-voorzitster Zakia Khattabi antwoordt bijzonder scherp op het voorstel van Thierry Bodson voor een Waalse progressieve coalitie. Eerst prikt ze door te stellen dat ze op geen enkel voorstel ingaat, want dat haar formateur de kiezer is (en dus niet Bodson) en dan komt het: “M. Bodson spreekt over 2019, maar ik, ik ben geïnteresseerd in wat nu gebeurt, nu onmiddellijk. Wat mij verontrust is 2017, als ik zie wat de federale regering doet! Men kan altijd dromen over wat er zal gebeuren in 2019, maar de nachtmerrie voor de arbeiders, dat is nu. Het is vandaag dat de ongelijkheid groeit, dat de N-VA en de MR de sociale zekerheid uitkleden, dat Theo Francken spreekt over “opkuisen” van het Maximiliaanpark. Om weerstand te bieden, te reageren, zou ik een gemeenschappelijk vakbondsfront willen, dat ja, dat is nodig, een onmiddellijke prioriteit voor M. Bodson.” Khatabbi illustreert hier hoe scherp ze als politica wel is, ze pakt Bodson op zijn zwakste plek, op het feit dat de vakbonden hun verantwoordelijkheid ontlopen en alle hoop richten op de verkiezingen in 2019. We zouden uiteraard niet wensen dat de PVDA/PTB op dezelfde arrogante manier Bodson van antwoord zou dienen. De PVDA/PTB had anderzijds wel Bodson vriendelijk kunnen uitnodigen voor een gesprek over 2019 en hem tegelijk kunnen voorstellen gezamenlijk een breed front van verzet tegen de huidige maatregelen van Michel en Borsus op te bouwen. Waarom reageert Khattabi zo gepikeerd? Om dezelfde reden als die waarom Michel op de familiedag van de MR in Walibi waarschuwt voor een terugkeer van het communisme. Door een progressieve meerderheid in 2019 in Wallonië voor te stellen, doorbreekt Bodson immers de consensus die sinds november 2014 al dan niet stilzwijgend bereikt werd, nl. die van de primauteit van de politiek.

De PVDA/PTB bestaat intussen al bijna 50 jaar en heeft veel waters doorzwommen. Haar standpunten heeft ze al talloze keren veranderd, wat ze gisteren met vuur verdedigde kan ze morgen met evenveel vuur verwerpen. Denk maar aan haar positie over de vakbonden of over regimes zoals dat van Noord-Korea. Veel woorden maakt ze daar niet aan vuil, of toch niet publiek. Haar interne structuur heeft ze ook drastisch gewijzigd, maar wat intact bleef, is haar indrukwekkend partijapparaat en de vaste kern van loyale en opofferingsgezinde militanten. Voor zover wij weten, waren dat er een paar jaar terug 600 die wekelijks of tweewekelijks vergaderen, omringd door een 1.500 basisleden die maandelijks bijeen komen. Daarnaast zijn er sinds het vernieuwingscongres van 2008 bij de 9.000 leden die in principe een jaarlijks lidgeld van 20 euro betalen en enkel kunnen deelnemen aan één of twee ledenvergaderingen per jaar. We waren een beetje verrast toen Le Soir in een dossier over de financiering van de PVDA/PTB op 25 augustus 2017 melding maakte van 300 à 400 militanten en een 50-tal kaderleden die aan een gemiddeld arbeidersloon werken voor de partij. We weten niet wat daar van aan is, maar het is wel merkbaar dat het militante werk van de partij te lijden heeft onder het parlementaire en electorale. De partij is bij grote evenementen in staat veel volk op de been te brengen, maar is soms traag in haar reactievermogen bij kleinere en minder voorspelbare activiteiten. Ze heeft wel een voldoende sterk apparaat en zichtbaarheid om snel die achterstand in te lopen wanneer ze dat wenst.

Hoe dan ook, de PVDA/PTB vertoont de kenmerken die gemeenschappelijk zijn aan alle nieuwe linkse formaties. Een beperkte leidinggevende kern van getrouwen, vrij gesloten, omringd door een enthousiaste, maar zeer instabiele laagdrempelige golf van nieuwe leden met een zeer beperkte betrokkenheid en een zwakke ideologische basis. Ze heeft zeker niet de stabiliteit die de sociaaldemocratie had toen dat nog burgerlijke arbeiderspartijen waren die konden rekenen op de actieve deelname van duizenden arbeiders en waarin ruimte zat was voor actie en debat. Ideologisch is de partij bovendien wat ontwricht. Ze noemt zichzelf marxistisch of neomarxistisch, maar gaat daar verder nauwelijks op in. Dat uit zich in allerlei vreemde wendingen zoals het aanbod van Peter Mertens aan de SP.a en Groen om een kartel te vormen in Antwerpen bij de gemeenteraadsverkiezingen van 2018 als alternatief op het huidige bestuur. Dat zal bij veel nieuwe leden wellicht goed onthaald worden, maar we kunnen ons inbeelden dat de meer geschoolde militanten even de wenkbrauwen fronsten. De opmars van de PVDA/PTB is een zeer welkom gegeven dat enorme kansen creëert, maar zowel ideologisch als in haar organisatie is ze instabiel en daardoor ook gesloten voor deelname en debat. Voor zover dat al mogelijk zou zijn, zou het voor ons verkeerd zijn om ons exclusief op de PVDA/PTB te richten, onze onafhankelijke partij te ontbinden en als marxistische fractie aan te sluiten bij de PVDA/PTB.

Wat wel mogelijk is, is een constructieve en open benadering combineren met eigen onafhankelijke initiatieven waar mogelijk. De luisterbereidheid naar onze voorstellen zal trouwens mee bepaald worden door onze capaciteit om de relevantie ervan te bewijzen in de praktijk. We deden dat tijdens de scholierenacties in Gent in 2014, in onze syndicale tussenkomsten en voorstellen in het actiecomité Gent-Zuid en daar waar we personeelsvergaderingen konden afdwingen. We herhaalden het tijdens onze tussenkomst in de spoorstaking van mei 2016. Met de lancering van ROSA, dan de succesvolle ROSA-betoging in Gent en de dynamische delegatie op de anti-Trump betoging illustreerden we onze capaciteit om een momentum te herkennen en te grijpen.

Met onze sticker naar aanleiding van de staking van de openbare diensten op 10 oktober 2017 trachten we eveneens gebruik te maken van de actualiteit. Die staking stoot op scepsis bij veel militanten, vooral bij het spoor. Ze werd zonder de achterban te raadplegen van bovenaf uitgeroepen, maar ze komt wel op een moment waarop in veel sectoren het water aan de lippen staat en bijgevolg kende de stakingsoproep snel uitbreiding naar andere sectoren. Michel greep in door de stakers gijzelneming te verwijten. Het is wellicht de eerste keer dat een premier dat verwijt in de mond neemt, tot dan liet men dat over aan de pers of politici van tweede rangorde. Michel tracht daarmee de zwakte van de staking uit te buiten, maar hij polariseert ze, verhoogt de inzet en mobiliseert er ongewild voor. Het wordt zeker geen gemakkelijke staking, maar ze zal wel veel discussie veroorzaken en veel militanten die niet kunnen meestaken omdat ze in andere sectoren werken of omdat hun vakbond niet mee staakt, zouden maar al te graag op een of andere manier hun solidariteit willen uiten. Wij reiken hen met deze sticker daartoe een instrument aan, maar het was nog veel beter geweest indien de vakbonden in gemeenschappelijk front of de PVDA dat initiatief op veel grotere schaal hadden genomen. Het zou misschien niet de hele maatschappelijke atmosfeer rond die staking hebben kunnen keren, maar het zou wel aangetoond hebben dat niet iedereen geen begrip heeft voor de staking. Dat soort gelegenheden zal zich in de komende jaren steeds meer voordoen. Het zullen evenveel kansen zijn om onze krachten op te bouwen.

 

[1] Regionale economische vooruitzichten 2017-2022 Federaal Planbureau 13 juli 2017

[2] Zie daarvoor IMF data mapper – real GDP growth

[3] Economische indicatoren voor België van de NBB. Van 2014 tot 2016 nemen de loonkosten per eenheid product in België af met -0,2%, -1,1% en -0,2% terwijl ze in de Eurozone gemiddeld toenemen met +0,6%, +0,3% en +1,3%. In 2017 nemen ze in België toe met 0,9% tegenover 1,2% in de Eurozone en in 2018 met respectievelijk +0,9% en +1,4%.

[4] Loonstudie van WSI, een Duits sociaaleconomisch onderzoeksinstituut verbonden met de Duitse vakbondskoepel DGB

[5] Le Printemps économique s’installe en Belgique – Le Soir 19 mei 2017

[6] De Tijd 8 april 2017

[7] De Tijd 9 maart 2017

[8] Federaal Planbureau – perscommuniqué 13 juli 2017

[9] Somers is duidelijk een aanhanger van de keynesiaanse vraageconomie in tegenstelling tot de monetaristische aanbodeconomen die vandaag wereldwijd het hoge woord voeren. Er zit zoals altijd een graad van waarheid in zijn redenering, maar deze theorie bereikte al in het begin van de jaren ’70 haar limieten toen we in een periode van stagflatie belandden. Die theorie gaat verkeerdelijk uit van de onmogelijkheid van overproductiecrisissen en kent evenmin het verschijnsel van dalende winstvoeten als gevolg van een verandering in de organische samenstelling van kapitaal, weg van waarde creërend variabel kapitaal naar vast kapitaal dat zelf geen meerwaarde oplevert, maar hooguit haar waarde afstaat aan het eindproduct.

[10] ‘Eerst besparen om dan lasten te verlagen? Dat werkt niet’ De Tijd 29 juli 2017

[11] RSZ Snelle ramingen van de loontrekkende tewerkstelling voor het eerste kwartaal 2017

[12] Jeholet durcit déjà le ton avec le Forem et les demandeurs d’emploi – Le Soir 28 augustus 2017

[13] La fonction publique attire toujours – Références Le Soir 27 mai 2017

[14] ‘Vlaanderen lakser dan de verguisde PS-regering’ De Standaard 10 maart 2017

[15] “Les métiers en pénurie ne sont pas la solution” Le Soir 1 september 2017

[16] Extra kost 1 miljoen €, maar na aftrek van de besparingen op werkloosheidsuitkeringen 500.000€ voor 14,86 VTE

[17] De Redactie 7 juli 2017

[18] Vreg- sociaal rapport maart 2017

[19] Interview op Radio 1 op 15 september 2017

[20] ING Focus – vermogen 31 augustus 2017

[21] 221 milliards s’envolent de belgique vers les paradis fiscaux – Le Soir 14 augustus 2017

[22] 13 september 2017

[23] “Le gouvernement Michel est à côté de la plaque », le Soir 6 september 2017

[24] Bpost, Proximus, SNCB … Le fantôme de la Privatisation – Le Soir 26 augustus 2017

[25] De ‘kamikazepiloot’ meet zich intussen met Dehaene – De Standaard 4 september 2017

[26] PS bruxellois: Onkelinx entre départ et nouveau départ – Le Soir 9 september 2017

[27] Hoe België een veiligheidscultuur kreeg – De Tijd 18 maart 2017

[28] Le sommet “sécurité” bouclé, l’ “économique” s’annonce – Le Soir 15 mei 2017

[29] Terreur vreet politie op – De Standaard 21 januari 2017

[30] Cijfers van het Federaal Migratiecentrum Myria

Delen:
Printen:

Steun ons: plaats uw boodschap in onze mei-editie!

Voorpagina van De Linkse Socialist

Uw boodschap in onze mei-editie