In april 1944 kwam het “Sociaal Pact” tot stand, een akkoord tussen werkgevers en vakbonden dat de basis vormde voor het stelsel van sociale zekerheid dat op 28 december van datzelfde jaar werd ingevoerd. De besluitwet voor de sociale zekerheid werd aangenomen midden het Ardennenoffensief van het Duitse leger. De sociale zekerheid kwam er nadat de werkende klasse jarenlang gestreden had voor het recht op een degelijk leven en voor bescherming tegen de grillen van het kapitalisme. Een terugblik op de moeilijke geboorte van onze sociale bescherming.
door Maxime (Luik) en Guy Van Sinoy uit maandblad De Linkse Socialist
Waarom sociale zekerheid?
In de 19e eeuw bereikte de industriële revolutie België en was de plattelandsvlucht in volle gang. Bij gebrek aan grond om te bewerken, trokken de boeren noodgedwongen naar de steden om hun arbeidskracht te verkopen. Verloren in steden die overspoeld werden door nieuwe arbeiders, leefden en werkten ze onder extreem harde omstandigheden. Er was geen sociale wetgeving om hun rechten te beschermen. Kinderen vanaf 6 jaar moesten aan de slag. Er waren werkdagen van 12 tot 14 uur onder vreselijke arbeidsomstandigheden die een aanslag vormden op het lichaam en de gezondheid van de werkenden. Toch was België het vijfde rijkste land ter wereld op dat ogenblik. De Belgische kapitalistische klasse werd rijk op basis van sociale dumping en het opofferen van het lichaam, de gezondheid en soms het leven van arbeiders.
Het is tegen deze achtergrond van ontberingen dat de eerste embryo’s van sociale zekerheid ontstonden. Ziekte, een ongeval of ontslag betekenden vaak armoede voor een arbeider en zijn gezin. Arbeiders organiseerden zich en zetten de eerste werkloosheids- en invaliditeitskassen op. Arbeiders die zich bij deze organisaties aansloten, stonden een deel van hun loon aan deze kassen af als verzekering voor moeilijke tijden. Deze kleine arbeidersgroepen waren de voorlopers van onze vakbonden en ziekenfondsen.
1885: politieke organisatie van de arbeidersklasse
Geconfronteerd met slechte arbeids- en leefomstandigheden begon de werkende klasse zich steeds meer te organiseren. Er ontstonden nieuwe structuren zoals vakbonden, verenigingen en hulpkassen. Al deze organisaties werden opgezet om zich te verdedigen tegen bazen voor wie het leven of de gezondheid van een arbeider slechts een detail was in vergelijking met hun eigen winstbelangen. De werkende klasse organiseerde zich ook politiek met de Belgische Werkliedenpartij (BWP), die in 1885 in Brussel werd opgezet en heel wat arbeidersorganisaties uit Vlaanderen, Wallonië en Brussel verenigde.
Op 17 maart 1886 brachten anarchisten ‘s nachts in de straten van Luik haastig affiches aan op de stadsmuren. Daarop stond een oproep aan alle arbeiders om de volgende dag samen de 15de verjaardag van de Commune van Parijs te vieren. Dit vormde het begin van de stakingsbeweging van 1886 die het revolutionaire potentieel van de werkende klasse aantoonde. Van 18 tot 29 maart waren er in heel België opstanden, rellen en stakingen.
De toename van sociale spanningen bracht de burgerlijke staat ertoe om voorzichtige sociale maatregelen goed te keuren: de eerste sociale wetten rond werk door vrouwen en kinderen, lonen, niet-overdraagbaarheid en onvatbaarheid voor inbeslagname van de lonen, de veiligheid en gezondheid van werkenden, de eerste vormen van collectief overleg … Die eerste grote nationale staking maakte duidelijk dat het door gezamenlijke strijd en door organisatie mogelijk was om verandering af te dwingen.
1936: de opstand van de 500.000, betaalde vakantie en ziekteverzekering
De stakingsgolf van 1936 vormde een nieuw keerpunt in de geschiedenis van de sociale zekerheid. Op 25 mei 1936 werden twee Antwerpse syndicalisten, Albert Pot en Théo Grijp, doodgeschoten door fascisten. Hun begrafenissen brachten duizenden Antwerpse arbeiders op straat.
Uit solidariteit legden de havenarbeiders het werk stil ter nagedachtenis aan hun kameraden. Dit was het begin van wat de opstand van de 500.000 zou worden, een stakingsbeweging die in heel België gevoerd werd. “Je voornaam is Waal of Vlaming, je familienaam is arbeider”, stond er op de affiches. De burgerlijke staat ging over tot repressie tegen de stakers. Bijeenkomsten van arbeiders, vrouwen en kinderen werden door de cavalerie aangevallen of beschoten.
De druk van de beweging was echter groot en de katholieke premier Van Zeeland moest op 24 juni ingrijpende hervormingen aankondigen: een loonsverhoging met 7%, de 40-urige werkweek, 6 dagen betaalde vakantie per jaar en een algemene ziekteverzekering. Dit was het begin van de sociale zekerheid.
28 december 1944: officiële geboorte van de sociale zekerheid
De invasie door de nazi’s maakte een einde aan de vooruitgang van 1936. Maar de strijd werd niet vergeten. In september 1944 werd België bevrijd. De sociale spanningen laaiden weer op en de arbeidersklasse wilde niet dat het onrecht uit het verleden zou terugkeren. Sommigen waren naar het front gegaan, anderen bleven werken in de fabrieken, terwijl de burgerij in deze periode van relatieve rust had kunnen genieten en zelfs rijker was geworden.
De regering Pierlot V – die van 26 september 1944 tot 12 december 1944 aan de macht was en bestond uit katholieken, socialisten, liberalen en communisten – was niet populair en moest rekening houden met de aanwezigheid van een groot aantal verzetsstrijders. Om deze gewapende politieke macht te breken, riep de katholieke premier in de herfst van 1944 op tot ontwapening. De verzetsstrijders van hun kant wilden dat de sociale wetten van 1936 werden hersteld. De spanning steeg en op 25 november hield een groep verzetsstrijders een mars op de Wetstraat in Brussel. De politie schoot op de betogers en 45 mensen raakten gewond. De Belgische Communistische Partij genoot een groot aanzien en fungeerde op dat moment uiteindelijk als een veiligheidsklep.
Het ‘Sociaal pact’ dat in de clandestiniteit werd opgesteld, werd omgezet in een officiële wet. In ruil voor sociale vrede werd de moderne sociale zekerheid geboren. Het zorgde voor sociale bescherming van de werkenden en hun gezinnen op zeven domeinen: gezondheidszorg, beroepsziekten, arbeidsongevallen, pensioenen, werkloosheid, kinderbijslag en jaarlijkse vakantie.
De Rijksdienst voor Sociale Zekerheid (RSZ) zou de bijdragen voor de sociale zekerheid op de lonen van de werknemers innen en deze toevertrouwen aan verschillende beheersorganen. Dit was een van de belangrijkste overwinningen van de arbeidersbeweging. De fondsen werden mee beheerd door de werknemersorganisaties: de vakbonden zouden bijvoorbeeld de werkloosheidsuitkeringen beheren en betalen, de ziekenfondsen de uitkeringen voor arbeidsongeschiktheid en voor de gezondheidszorg. De arbeidersbeweging moest wel met de werkgevers en de zorginstellingen onderhandelen in paritaire beheerscomités. De financiële middelen kwamen van de werkenden, meer bepaald door een deel van hun loon in te houden. Desondanks slaagden de werkgevers erin om zich ook in de beheerscomités te nestelen.
Sociale zekerheid is uit strijd geboren en zal op die manier beschermd worden
De geschiedenis van de sociale zekerheid toont dat wat we vandaag als vanzelfsprekend beschouwen dat niet altijd was. Het was door enorme mobilisaties, klassensolidariteit en strijd op leven en dood dat deze bescherming werd afgedwongen en aan ons doorgegeven. Rechtse politici willen de afbraak van de sociale zekerheid maar al te graag opvoeren en versnellen. Dat is niet het enige gevaar. Door de versplintering van de verschillende solidariteitsmechanismen zijn de oorspronkelijke functies ervan vaak vergeten. Ziekenfondsen lijken steeds meer op commerciële verzekeraars, vakbonden hebben het vaak moeilijk om hun leden te mobiliseren en er is wantrouwen tegenover de leiding.
Bij de 80ste verjaardag van de sociale zekerheid staan wij stil bij al diegenen die gestreden hebben en soms hun leven opofferden voor de sociale bescherming van onze klasse. Hoe kunnen we hen beter eren dan door verder te strijden voor de verdediging van onze sociale zekerheid en de uitbreiding ervan?