Naar historische doorbraak van de PVDA – Inschatting en voorstellen van LSP

In dit derde deel van ons congresboek nemen we een tekst op die in mei 2017 werd geschreven over de doorbraak van de PVDA. Dit is een belangrijke ontwikkeling in de Belgische politiek. We brengen onze inschatting en voorstellen om het proces van linkse doorbraak te versterken. 

Peter Mertens en Raoul Hedebouw op de pensioenbetoging in december. Foto: Liesbeth

Naar historische doorbraak van de PVDA – Inschatting en voorstellen van LSP

Als vandaag verkiezingen zouden plaatsgrijpen, dan wordt de PTB in Wallonië voor het federaal parlement tweede net na de MR, maar voor de PS. In Brussel zou de partij derde worden, met ruime voorsprong op Ecolo, Défi en CDH. In Vlaanderen zou de PVDA de kiesdrempel en meteen 3 zetels behalen. In totaal zou de partij liefst 16 zetels halen. Met vergelijkbare resultaten in regionale verkiezingen zou de PVDA/PTB goed zijn voor nog een pak meer regionale parlementsleden. Dat betekent honderden parlementaire- en fractiemedewerkers en een fenomenale toestroom van partijfinanciering met wellicht tientallen extra-vrijgestelden voor de partij. In de gemeenteraadsverkiezingen zou dat zich vertalen in honderden verkozenen. Het zijn uiteraard maar peilingen, maar alles wijst erop dat PVDA/PTB voor een historische doorbraak staat.

Dit bevestigt in grote lijnen de analyse van LSP sinds de val van de Berlijnse muur (1989). We wezen er toen al op dat het verdwijnen van een alternatief systeem op het kapitalisme – de stalinistische karikaturen van socialisme in het Oosten – een proces van verburgerlijking van de sociaaldemocratie op gang trok. Die vervelde, aan een ritme dat verschilde van land tot land en van regio tot regio, van wat Lenin nog ‘burgerlijke arbeiderspartijen’ noemde, tot zuivere ‘burgerlijke partijen’, vergelijkbaar met wat de ‘Democratische Partij’ in de VS altijd al geweest was. Vandaag wordt dat vrij ruim aanvaard, maar in heel de jaren ’90 en een eind in het nieuwe millennium stonden we met deze analyse alleen.

Gekoppeld daaraan pleitten we vanaf het midden van de jaren ’90 voor ‘nieuwe brede arbeidersformaties’. Ideaal zouden die formaties – partijen, fronten of bewegingen – zich qua sociale samenstelling hoofdzakelijk, maar niet uitsluitend, baseren op arbeiders. Best zouden het strijdorganen zijn met een revolutionair overgangsprogramma en een overgangsbenadering. We baseren ons echter niet alleen op het ideaal dat we nastreven, maar enten onze benadering op de reële levende processen. Het karakter en programma van die nieuwe formaties zou mee bepaald worden door de objectieve omstandigheden, door het bewustzijn onder activisten en bredere lagen en ook door de ervaring en benadering van de initiatiefnemers.

Rekening gehouden met het algemeen bewustzijn, gingen we ervan uit dat die formaties reformistische, links reformistische en eventueel centristische (revolutionair in woorden, reformistisch in daden) opvattingen zouden omarmen. Dat maakt hen niet minder belangrijk als noodzakelijke organen om ideeën te bediscussiëren en aan de praktijk te toetsen, vandaar de bereidheid van LSP om die formaties mee te helpen opbouwen. Dat stootte destijds op onbegrip ter linkerzijde. De PVDA beschuldigde ons tot voor haar vernieuwingscongres van 2008 van ‘opportunisme’ en het willen vormen van een “tweede SP”, anderen vonden ons dan weer te ‘sectair’ omdat we de sociaaldemocratie te snel ‘afschreven’.

Zouden die nieuwe formaties ontstaan uit splitsingen van de sociaaldemocratie of de communistische partijen waar die over een massabasis beschikten? Zouden ze gevormd worden op initiatief van de vakbonden of enkele linkse centrales? Zouden ze ontstaan als geheel nieuwe formaties, al dan niet met – delen van – radicaal links? In tegenstelling tot wat andere linkse stromingen die aanvankelijk de nood aan die nieuwe formaties ontkend hadden, nadien als vast schema voorop stelden, sloten wij geen enkel scenario of geen enkele combinatie van scenario’s uit, juist omdat politiek huivert voor leegtes en de neiging vertoont om die op een of andere manier te vullen. Zelfs een toestroom naar de oude sociaaldemocratie sloten we niet helemaal uit indien nieuwe formaties te lang zouden uitblijven, maar niet zonder dat dit gepaard zou gaan met een volledige omvorming van die partijen, stelden we.

Voorbeschouwingen over de dubbele taak

Hoe belangrijk die formaties ook mogen zijn, hoe groot ook hun electorale successen en hun aanhang, hoe indrukwekkend hun woordvoerders… het programma blijft cruciaal. Zowel de historische als de actuele ervaringen met centrisme, links reformisme en reformisme, hebben de beperkingen ervan bloot gelegd. Denk maar aan de Spaanse POUM in de jaren ’30. Die slaagde er niet in Franco’s contrarevolutie te stoppen, ook door een aantal cruciale fouten. Ze weigerde in de vroege jaren ’30 in te gaan op het voorstel van de jongsocialisten om toe te treden en de beweging mee te leiden. Ze vervoegde in 1936 dan weer wel de Catalaanse regering met kapitalistische partijen, liet ook na om arbeidersraden op te richten en weigerde te werken onder de basis van de CNT. Het falen van het Volksfront in Frankrijk in diezelfde periode maakte de weg vrij voor extreemrechts onder maarschalk Pétain. Pinochet maakte misbruik van de reformistische illusies van Allende in Chili om diens regering te liquideren voor een bloedige dictatuur. Mitterand stootte in Frankrijk in het begin van de jaren ’80 op een kapitaalstaking en gooide zijn links reformistisch beleid om naar een neoliberale afbraak. Op de ervaring met Tsipras in 2015 komen we later in de tekst nog terug.

Juist omwille van die beperkingen, om dezelfde fouten niet keer op keer te blijven herhalen, is LSP er altijd van uit gegaan dat we met die nieuwe formaties weliswaar eenheidsfronten zouden aangaan, er misschien zelfs revolutionaire strekkingen in zouden opbouwen, maar dat we naast en gelijktijdig met onze bijdrage aan die organisaties, steeds onze eigen revolutionaire strekking zouden uitbouwen. Dat is hetgeen we de “dubbele taak” noemen van LSP. Het is onze manier om een principiële houding omtrent programma en strategie te combineren met een flexibele tactiek die rekening houdt met het heersende bewustzijn.

Toen de sociaaldemocratie nog burgerlijke arbeiderspartijen waren, keek de rechtervleugel al neer op het streven naar een andere maatschappij, op de socialistische ideologie. Dat interesseerde de mensen niet, beweerde ze, die wilden ‘concrete maatregelen’ en bijgevolg werd de ideologische vorming bewust verwaarloosd. Maar een achterban die slechts losse punten aan elkaar knoopt en geen algemeen begrip heeft van de socialistische ideologie, valt gemakkelijk ten prooi aan allerlei populisten. Niet toevallig heeft extreemrechts zich ingeplant in veel voormalige socialistische en in sommige landen, communistische, wijken. Een beweging, zeker de arbeidersbeweging, heeft een beeld nodig van de maatschappij die ze nastreeft en al wat ze doet moet afgemeten worden aan de mate waarop dit die maatschappij dichter bij brengt of verder van ons verwijdert.

De nieuwe formaties zouden net het terrein moeten zijn voor actie en debat, ook en vooral over een andere maatschappij. Ze zouden ideologische vorming moeten koppelen aan een strijdprogramma om de maatschappij die we nastreven ook effectief te realiseren. Uiteraard horen ook concrete maatregelen thuis in het arsenaal van arbeiderspartijen, maar niet als surrogaat voor ideologie, noch als illusie ter vervanging van het strijdprogramma, maar integendeel als onderdeel ervan dat meehelpt om het vertrouwen om verder te gaan op te bouwen. We stellen helaas vast dat ook in de nieuwe formaties die discussie dikwijls uit de weg gegaan wordt en beperkt tot “concrete maatregelen” “omdat dit anders tot verdeeldheid kan leiden”. Velen zijn vatbaar voor dat argument van verdeeldheid, maar het is daarom niet minder verkeerd want het ontwapent de militanten op ideologisch vlak.

Gevolgen van de val van het stalinisme

Het heeft lang geduurd vooraleer de volle implicaties van de val van het stalinisme doordrongen. Sommigen weigerden tot laat in de jaren ’90 te aanvaarden dat het kapitalisme in Rusland hersteld was. Ze dachten zich nog steeds in een ‘bipolaire’ wereld te bevinden. Een wereld waarin twee fundamenteel tegengestelde systemen, het stalinisme en het imperialisme, elkaar in evenwicht hielden. Die had intussen al lang plaats gemaakt voor een ‘unipolair’ systeem. Op basis van die foute inschatting dachten ze dat het regime van Najibullah in Afghanistan overeind zou blijven, dat Nelson Mandela in de gevangenis zou sterven en het ANC niet zou omgevormd worden tot het belangrijkste politieke instrument van het Zuid-Afrikaanse kapitalisme en dat de draai naar rechts van de sociaaldemocratie in West-Europa slechts een tijdelijk verschijnsel was. Ze dachten dat de Russische stalinistische bureaucratie de genationaliseerde en geplande economie na verloop van tijd zou herstellen en begrepen niet dat het stalinisme als historische factor haar rol uitgespeeld had.

Het hoeft niet altijd zo karikaturaal: pas in 2008 gaf de PVDA toe wat het al eerder had aangevoeld, namelijk dat het stalinisme gedumpt moest worden om als partij te overleven. Vermoedelijk heeft het initiële succes van het Comité voor een Andere Politiek (°2005) rond voormalig SP-volksvertegenwoordiger Jef Sleeckx en oud-ABVV topman Georges Debunne, waarbij ook LSP sterk betrokken was, mee gewogen in die ommezwaai.

Dat ook het ‘unipolair’ systeem van verschillende handelsblokken onder leiding van de VS, plaats zou maken voor een ‘multipolair’ systeem met toenemende spanningen tussen en binnen de handelsblokken zelf door de economische, sociale, politieke en ecologische crisis, werd lang door velen weggezet als fantasie. Dat het proces van globalisering uiteindelijk zou vastlopen op de limieten van de kapitalistische crisis en plaats zou maken voor een toename van protectionisme en handelsoorlogen, met het onvermijdelijke ontrafelen van de Europese Unie en de Euro als gevolg, werd al helemaal beschouwd als ‘te gek voor woorden’. Het zijn nochtans essentiële inzichten die mee de impasse helpen verklaren waarin het Amerikaans imperialisme zowel in het binnenland als inzake buitenlandbeleid is beland. Het verklaart ook mee het moeras waarin democraten en republikeinen wegzinken en de populariteit die linkse en socialistische ideeën er kennen. In Europa legt het mee de wereldvreemdheid van de traditionele politici uit, de politieke fragmentatie, de onmacht om rechts populisme te bestrijden en de opkomst van nieuwe linkse formaties.

Omvorming sociaaldemocratie naar burgerlijke partijen, creëert ruimte voor radicaal links

De sociaaldemocratie heeft zich altijd al opgeworpen als de betere beheerder van het kapitalistisch systeem. Zij was het die samen met de christendemocratie de architectuur van de wederopbouw na WOII had uitgewerkt en daardoor mee het voortbestaan van het kapitalisme had gegarandeerd. Zij ook beweert aan de basis te liggen van de ‘kathedraal’ van de sociale zekerheid. Een socialistische maatschappij en ideologie was voorbehouden voor toespraken op 1 mei, de rest van het jaar stond vooral technocratisch beheer op de agenda. De enige factor die lange tijd in de weg stond, was de achterban die toen nog hoofdzakelijk uit arbeiders bestond en af en toe de partij naar links duwde. Na de val van de stalinistische regimes in het Oosten deed de sociaaldemocratie zoals altijd: haar diensten aanbieden voor het verdere beheer van het systeem. Van de demoralisatie en verwarring waarmee de val van de stalinistische karikaturen van socialisme in het Oosten gepaard ging, maakte ze gebruik om alle socialistische ballast uit het verleden overboord te gooien, de sociale samenstelling van de partij te herschikken van arbeiders naar middenlagen en de laatste restjes van interne democratie te liquideren.

De sociaaldemocratie dacht daarmee een betrouwbaarder partner te zijn voor het beheer van het kapitalisme. Al in 1982 had de Nederlandse vakbondsleider en latere premier voor de PVDA, Wim Kok, meegewerkt aan het Akkoord van Wassenaar van loonmatiging in ruil voor arbeidsduurverkorting. Maar vooral Felipe Gonzalez van de Spaanse PSOE, Tony Blair van New Labour met zijn ‘derde weg’ en Gerhard Schröder van de SPD wierpen zich eind de jaren ’80, begin de jaren ’90 op als de sociaaldemocratische architecten van het neoliberalisme in al haar aspecten. Samen met de Europese Volkspartij mag de sociaaldemocratie zich op het ouderschap beroepen van de Europese Unie en haar voorlopers, de EGKS en de EEG, en van de Euro en haar voorloper, de ECU. Officieel was dat een project voor vrede en vooruitgang door samenwerking, in werkelijkheid was het een politiek keurslijf voor deregulering, privatisering, liberalisering en sociale afbraak. In essentie was het bedoeld om nationale regeringen minder gevoelig te maken voor druk vanuit de arbeidersbeweging. In Vlaanderen ging de SP.a daar quasi volledig in mee, de PS in Frankrijk en België behielden een iets linksere retoriek – socialisten, geen sociaaldemocraten – maar zodra ze aan de macht waren werden ze loyale uitvoerders van de sociale afbraak.

De rechtse koers van de sociaaldemocratie zorgde overal wel voor een terugloop van het ledenaantal, maar aangezien dat een verschijnsel was dat zich in alle traditionele partijen voordeed, bleef de sociaaldemocratische leiding daar stoïcijns kalm bij. Op electoraal vlak was er wel een geleidelijke erosie, maar die ging verborgen achter een cyclische afwisseling van electorale nederlagen met overwinningen. Sinds het einde van de jaren ’80 was er wel de electorale opmars van rechts populistische partijen en sinds het begin van de jaren ’90 ook een aantal nieuwe linkse formaties, maar alles samen vormde dat toen nog geen onmiddellijke bedreiging voor de macht. De Italiaanse Partito della Rifondazione Comunista (°91) beantwoorde het best aan wat we als een nieuwe strijdpartij van de arbeiders kunnen beschouwen met de actieve deelname van tienduizenden arbeiders, maar ze liep zich stuk op deelname aan de besparingsregering Prodi II (2006-2008). In Nederland kende de voormalige maoïstische SP vanaf de jaren ’90 een forse groei tot 50.000 leden (2009) en 16,6% in de verkiezingen van 2006. De partij neemt sinds het einde van de jaren ’90 deel aan gemeentelijke coalities met allerlei mogelijke partners, ook D66, CDA, VVD of de ChristenUnie.

In 2007 ontstond Die Linke uit de fusie van de Oost-Duitse erfgenaam van de SED, Die Linkspartei, en de WASG, in West-Duitsland opgericht door voormalige vakbondsvertegenwoordigers en oud-SPD voorzitter Oscar Lafontaine. Die Linke zit vandaag in de Berlijnse deelstaat in een regering met SPD en Groenen, in Brandenburg met SPD en in Thüringen leidt ze een coalitie met SPD en Groenen. In Schotland won de Scottish Socialist Party in 2003 6 zetels die ze in 2007 allemaal kwijt speelde na een forse draai naar rechts en interne strubbelingen. In Spanje kende Izquierda Unida een electoraal hoogtepunt (11%) in 1996. In Denemarken is Rood-Groen sinds 1994 vertegenwoordigd in het parlement. De Socialistische Volkspartij, een afsplitsing van de Communistische Partij na de Hongaarse revolutie van 1956, verliest een groot deel van haar electorale basis nadat ze de sociaaldemocratische regering in 1990 had gesteund, maar kan zich in 2007 herstellen en behaalt 13%, haar beste resultaat sinds 1980. In Zweden behaalt de Linkse Partij in 1998 12% en start een samenwerking met de sociaaldemocraten.

In 1995 behaalt Arlette Laguiller van LO 5,6% in de Franse presidentsverkiezingen en in 2002 5,72%, nog in 2002 behaalt LCR 4,25% en in 2007 4,08%, terwijl de PCF afgestraft wordt voor haar deelname aan de regering van de Gauche Plurielle (1997-2002) en van 8,64% in 1995, ineen stuikt naar 3,37% in 2002 en 1,93% in 2007. Een gezamenlijke lijst voor het Europees parlement in ’99 van LO en LCR behaalt 5,18%. Noch LO, noch LCR grijpen de electorale steun aan om een brede partij te vormen met zichzelf als revolutionaire fractie. In 2009 zal LCR zich wel omvormen naar NPA, maar een zelfvoldane en sectaire houding ten opzichte van het Front de Gauche isoleert de partij die vervelt tot een LCR-bis. In ’99 wordt in Portugal het Links Blok opgericht dat in 2005 6,5% van de stemmen behaalt, terwijl de CDU, de coalitie met de PCP 7,5% scoort. Na haar deelname via het front van links, beweging en ecologie (Synaspismos) aan een coalitieregering met ND en PASOK in 1989, valt het front uiteen en behaalt de KKE die doorheen de jaren ’80 steeds bij de 10% behaalde, minder dan 5% in 1993. Daarna klimt de partij tot maximaal 8% in 2007. De eurocommunisten die doorgaan onder de naam Synaspismos vallen in ’93 terug tot 2,5% en blijven onder de 5% tot 2007.

Grote Recessie van 2008 werpt vraag op naar arbeidersalternatief op besparingen

Het proces van omvorming van de sociaaldemocratie van burgerlijke arbeiderspartijen naar zuiver burgerlijke maakte hen misschien wel betrouwbaarder beheerders, maar ondermijnde meteen hun bestaansreden: hun capaciteit om het verzet van de arbeidersbeweging in een voor het kapitalisme veilige bedding te kanaliseren. Tot voor de Grote Recessie van 2008 leek het electoraal effect echter beheersbaar. Ze verloren wel wat stemmen aan rechts populisten en aan de nieuwe linkse partijen die her en der ontstonden, maar al bij al bleef de electorale aanhang van die laatste beperkt tot de meer bewuste lagen. De grote meerderheid van de kiezers bleef traditioneel stemmen en het verlies van de sociaaldemocratie aan radicaal links werd deels opgevangen door winst op de rechterflank. Dat veranderde helemaal met de Grote Recessie. In mei 2010 sloot de toenmalige Griekse PASOK-premier Papandreu in ruil voor een lening, een ‘reddingspakket’, een memorandum met de Europese Commissie, de ECB en het IMF, de trojka, in ruil voor drastische besparingen. In juli 2011 was echter al een tweede pakket vereist, opnieuw gekoppeld aan drastische besparingen. Papandreu begreep het enorme ongenoegen daarover en kondigde ten einde raad een referendum aan voor 11 november 2011. Onder intense druk van vooral Duitsland en Frankrijk liet hij dat varen en nam ontslag ten voordele van de door de trojka opgelegde technocraat en voormalig ECB vice-voorzitter Demetrios Papademos aan het hoofd van een voorlopige regering.

De verkiezingen daarop werden de twee traditionele partijen afgestraft. PASOK, in 2009 nog goed voor 43,9% hield in mei 2012 maar 13,2% over. ND werd wel de grootste partij, maar met slechts 19% komende van 33,5%. In één ruk wipte Syriza van 4,6% in 2009 naar de tweede plaats (16,8%). De winst van KKE bleef beperkt tot 1% (2012: 8,5%). Cruciaal in die periode was het voorstel van Syriza voor een gezamenlijk front van Syriza, KKE en Antarsia om de besparingen te stoppen. Voor het eerst leek een ‘arbeidersalternatief’ op de besparingen niet meer geheel onmogelijk. Maar Antarsia en KKE weigerden. Met die uitslag een regering vormen bleek onmogelijk. Een maand later volgden nieuwe verkiezingen. Daarin behaalde ND 29,66%, Syriza 26,89% en PASOK 12,28%. Had Syriza haar programma net in die periode niet afgezwakt, dan was ze wellicht toen al de grootste partij geworden. KKE (4,5%) en Antarsia (0,33%) waren irrelevant geworden door hun weigering om een uitweg uit de impasse te ondersteunen. Een nieuwe regering van ND-PASOK en DIMAR trad aan. Vanaf oktober 2013 begon de trojka druk uit te oefenen voor een derde ‘reddingspakket’.

Het zou uiteindelijk leiden tot vervroegde verkiezingen in januari 2015 die uitdraaiden op een strijd tussen voor- en tegenstanders van een derde memorandum. Syriza behaalde 36,34%, ND 27,81% en PASOK eindigde pas 7de met 4,68%. Tsipras vormde een coalitie met ANEL, de Onafhankelijke Grieken, destijds opgericht door enkele voormalige ND-leden uit onvrede met de volgzaamheid van ND tov de trojka.

In de eerste maanden leek het alsof de nieuwe Griekse regering de afspraken van de vorige regeringen met de trojka niet zou nakomen. Het minimumloon werd opgetrokken, de dertiende maand voor gepensioneerden hersteld en de ontslagen van ambtenaren werd gestopt en zelfs deels teruggedraaid. De privatisering van het Griekse energiebedrijf werd gestopt. In maart dreigde de minister van defensie de vluchtelingensluis naar Europa open te draaien. Maar ondertussen hield de trojka het been stijf en eiste dat Griekenland haar schulden zou aflossen.

Het was duidelijk dat de Griekse regering voor de keuze gesteld zou worden: ofwel steeds verdergaande maatregelen nemen, de volledige financiële sector en andere sleutelsectoren van de economie nationaliseren, een monopolie op de buitenlandse handel instellen en een oproep doen aan de Europese arbeidersbeweging om gezamenlijk te mobiliseren tegen de besparingsdrang van het Europees establishment, ofwel betalen en het beleid van de vorige regeringen verder zetten. De regering trachtte die keuze uit te stellen door op 21 april per decreet 1500 overheidsinstellingen en staatsbedrijven hun tegoeden te doen overmaken aan de centrale bank om op korte termijn aan de betalingsverplichtingen voldoen. Het resultaat was nog veel dramatischer dan wat Tsipras had gevreesd indien hij effectief was overgegaan tot een regelrechte confrontatie: er ontstond paniek, een bank run en binnen de kortste keren dreigde Griekenland financieel dood te bloeden.

Ontwikkelingen in Griekenland openen nieuw hoofdstuk

Op 26 juni kondigde Tsipras onverwacht een referendum aan. Aanvaard de Griekse bevolking het voorstel van de Europese Commissie, de lidstaten van de eurogroep, de ECB en het IMF, zoals dat voorgelegd werd op de bijeenkomst van ministers van Financiën van de eurozone van 26 juni 2015, of niet? Die raadpleging ging door op 5 juli. De bevolking stemde massaal tegen een nieuw memorandum.

Op het elan van het referendum, na een zo overduidelijke verwerping van de trojka door de Griekse bevolking, had de regering Tsipras alsnog kunnen overgaan tot bovenstaande socialistische maatregelen gekoppeld aan een Europese oproep voor solidariteitsmanifestaties die zeker in Zuid-Europa massaal opgevolgd zouden zijn. Maar net op dat cruciaal ogenblik sluit de regering Tsipras op de Eurotop van 12 juli een principeovereenkomst over nieuwe leningen aan Griekenland. Op 11 augustus komen de trojka en de regering een nieuw reddingpakket voor 86 miljard euro overeen, alweer in ruil voor drastische besparingen. Door het grote verzet binnen SYRIZA verliest de regeringscoalitie haar parlementaire meerderheid. Op 20 september worden nieuwe verkiezingen gehouden: Syriza behaalt 35,64%, ND 28,10%, PASOK 6,28%, Gouden Dageraad 6,99% en de KKE 5,5%. De coalitie van Syriza met Anel wordt verder gezet. Veel Grieken waren van oordeel dat Tsipras gedaan had wat hij kon, maar op de onwil van de trojka was vastgelopen. Sindsdien zijn een pak PASOK-leden overgelopen naar Syriza en een groot aantal oorspronkelijke Syriza leden gedemoraliseerd. Het zal tijd vergen vooraleer de beweging deze nederlaag verwerkt heeft.

De ontwikkelingen in Griekenland en de economische en politieke brutaliteit van het establishment laten echter diepe sporen na. Een deel van de sociaaldemocratie vreest voor een PASOK-scenario en maakt in woorden een draai naar links. Zo verslaat PS-kandidaat Hollande in 2012 de zittende president Sarkozy met de belofte een rijkentaks door te voeren en een linkse regering te vormen. Diens minister voor industriële zaken van de linkervleugel van de PS dreigt zelfs even met inbeslagname van een site van Arcelor-Mittal wanneer de sluiting ervan wordt aangekondigd. De draai naar links is echter van korte duur en binnen de twee jaar lopen Hollande en de PS opnieuw braafjes in de pas. In Nederland kent de SP in aanloop naar de verkiezingen van 2012 een forse opstoot in de peilingen. Partijleider Roemer wil niet opnieuw zoals na de verkiezingsoverwinning in 2006 in de oppositie belanden en kondigt aan dat hij bereid is te besturen, ook met de VVD, zelfs als dat bezuinigen betekent. Door een mea culpa namens de PVDA voor haar centrumpolitiek, door aan te kondigen dat hijzelf geen regeringspost zou aannemen tenzij als premier, liefst van een links blok met de SP en Groen Links, kon Diederik Samson van de PVDA net voor de verkiezingen het tij keren. Uiteindelijk winnen de VVD die net een einde gesteld had aan het gedoogbeleid met de PVV van Wilders en de PVDA elk ruim 5%, terwijl de SP zelfs nog licht achteruit gaat. Wat volgt is een hard bezuinigingskabinet van VVD en PVDA. In 2017 verliezen VVD en PVDA samen 37 van hun 79 zetels, de SP verliest er dan 1.

In Spanje werd in 2014 Podemos opgericht door activisten van de 15 mei beweging, ontstaan in het protest van 2011-2012. In de parlementsverkiezingen van december 2015 behaalt de partij die duidelijk aangeeft een anti-besparingsmeerderheid te willen vormen 20,66%. Dat is minder dan de peilingen hadden aangegeven, deels omdat Podemos mee de prijs betaalt voor het verraad van Tsipras waarmee de partij zich altijd nauw verbonden heeft verklaart. De PP blijft wel de grootste partij met 28%, maar verliest 16% en haar absolute meerderheid, de PSOE verliest 6,75% en komt uit op 22%. De PP slaagt er niet in een regering te vormen, ook geen minderheidsregering omdat de PSOE onder leiding van Pedro Sanchez aankondigt tegen een hernieuwing van Rajoy te stemmen. In juni moeten nieuwe verkiezingen soelaas brengen. PP gaat licht vooruit naar 33%, PSOE behaalt 22,6% en de coalitie Unidos-Podemos (met IU) 21,15. Nog steeds is onthouding van de PSOE vereist om een minderheidsregering van PP en Ciudadanos (13%) te kunnen vormen. Het zal uiteindelijk in oktober een coup binnen de partij van de oude rechtervleugel rond Felipe Gonzalez vereisen om de PSOE niet te doen tegenstemmen. Pedro Sanchez treed af als partijleider, zo’n 20.000 leden zeggen in de weken erna hun lidmaatschap van de PSOE op. In Duitsland tracht de SPD de rol van haar voormalige beleidsmakers te doen vergeten door voormalig Europees parlementsvoorzitter Martin Schultz naar voor te schuiven. We weten niet in hoeverre de verkiezingen in de deelstaat Saarland indicatief zijn, maar hebben sterke twijfels in hoeverre dit maneuver als geloofwaardig verkocht kan worden.

Bij de meer bewuste militanten van de arbeidersbeweging en politieke activisten laat de ervaring in Griekenland een gigantische kater na over de gemiste kansen door het verraad van de leiding van Syriza. Dit analyseren, bestuderen en er de lessen uit trekken is ontzettend belangrijk. Daarbij mogen we echter ook het ruimere plaatje niet uit het oog verliezen. Bredere lagen zijn ook, maar minder geraakt door het verraad van Tsipras. Zij gaan ervan uit dat hij tenminste geprobeerd heeft, terwijl anderen hetzij onmiddellijk geplooid zijn, hetzij alleen maar commentaar van op de zijlijn leveren. Bij hen is blijven hangen dat de greep op de politiek door de traditionele partijen doorbreken niet zo onmogelijk is als ze voorheen dachten. Rechtse populisten spelen daarop in, maar ook nieuwe linkse partijen kennen daardoor een opmars. In recente peilingen voor de Franse presidentsverkiezingen staat Le Pen tweede met 22% en Mélenchon derde met 20%. Geen enkele van de officiële kandidaten, noch van les Républicains, noch van de PS (7,5%!) maakt nog kans. Electoraal lijken populistisch rechts en echt links aan elkaar gewaagd, maar dat is electoraal. Mélenchon baseert zich op de actieve laag van de bevolking en mobiliseert op zijn meetings tienduizenden aanhangers terwijl Le Pen het moet hebben van de passieve, inerte lagen die doorgaans nauwelijks de straat op te jagen zijn.

Ook België niet onaangeroerd

Het heeft er lange tijd naar uitgezien dat de Belgische PS voor de crisis van de sociaaldemocratie resistenter was dan gemiddeld. Ondanks 26 jaar onafgebroken regeringsdeelname kon ze zich blijven opstellen als interne oppositie binnen de regering tegen een dominante rechtse meerderheid in Vlaanderen. Ze profiteerde ook en vooral onrechtstreeks en zonder daarvoor dankbaarheid te tonen van de aanwezigheid van een aanzienlijke laag strijdsyndicalisten, vooral in het FGTB, die door het vakbondsapparaat electoraal systematisch in de richting van de PS geduwd werd. Ze had noch op haar linkerflank, noch zoals in Vlaanderen van rechts een concurrent voor de stemmen van de arbeiders vergelijkbaar met de CD&V of meer nog haar voorloper de CVP. In Wallonië geeft het FGTB de toon aan voor sociale strijd en is het CSC dikwijls aangewezen te volgen. In Vlaanderen verschuilt de ABVV-top zich maar al te dikwijls achter de dominantie van het ACV om niet in actie te gaan. Minder sociale actie heeft zich in Vlaanderen vertaald naar een veel snellere en ongenuanceerder draai naar rechts van de SP.a en de opkomst van rechtse zogenaamde anti-establishment partijen.

Door premier te worden aan het hoofd van een federale besparingscoalitie, heeft Di Rupo het schaamlapje waarachter de PS zich kon verschuilen weggerukt. Het laatste greintje illusies dat de arbeidersbeweging op de PS kon rekenen om gespaard te blijven van sociale afbraak verdampte. Al op 1 mei 2012 lanceerde het ABVV van Charleroi Zuid Henegouwen een oproep voor een eengemaakte linkerzijde links van de PS en Ecolo ‘omdat al jaren was aangetoond dat de socialistische gemeenschappelijke actie niet meer werkte’. De gewenste eenheid kwam er helaas niet volledig. De PTB weigerde onze aanwezigheid op gemeenschappelijke lijsten voor 2014 “omdat PSL zich net als PTB wil opbouwen” en twee bouwers volgens de PTB ‘niet te verzoenen zijn’. Wel kwam er een lijst PTB-Gauche d’Ouverture met de Parti Communiste en de LCR, die er enkele maanden later ‘verassend’ opnieuw zou mee breken. LSP riep in 2014 in Vlaanderen op PVDA+ te stemmen, maar aan te sluiten bij LSP. Nadat PTB/PVDA kandidaten van LSP op haar lijsten geweigerd had, kwamen we in Brussel op onder Gauches Communes omdat daar een systeem van lijstverbinding mogelijk is. PTB/PVDA weigerde da echter ook. In Wallonië riepen we op voor een stem op PTB-Go in Luik en Charleroi, waar het behalen van verkozenen mogelijk was en een stem voor PTB-Go, VEGA of MG elders. PTB-GO behaalde 2 verkozenen in het federaal parlement, 2 in het Waals en 4 in het Brussels parlement. We beschreven dat als “een echte doorbraak”.

Hoe beslissend die doorbraak wel was, komt nu pas volop tot uiting. Lange tijd heeft de PS haar onwil om voor een echt links en socialistisch programma te mobiliseren en het ook uit te voeren, trachten compenseren met cliëntelisme. In een periode van economische groei kan dat nog werken, maar de crisis heeft de marge daarvoor fors uitgehold. Als de ideologie, het streven naar een andere maatschappij wegvalt, resten enkel de carrières en de privilegies. Dat de PS tot aan de knieën weggezonken was in corruptie, is binnen de politiek niet eens zo uitzonderlijk. Niemand gelooft dat de partijtop niet wist dat sommige PS’ers zich gedragen als regelrechte kapitalisten en het vanzelfsprekend vinden dat ze qua verloning niet moeten onderdoen voor de best betaalde CEO’s. Maar dat dit uitbarst op een moment van massale werkloosheid en voortdurende inleveringen, net op het moment dat er een links alternatief voorhanden is dat bovendien vertegenwoordigers naar het parlement afvaardigt die er terecht een erezaak van maken te leven aan een arbeidersloon, heeft alle onderliggende ongenoegen over de PS eensklaps doen uitbarsten.

Het ziet er niet goed uit voor de PS die wellicht de grootste electorale klap uit haar geschiedenis tegemoet gaat. Het zal voor een deel van haarzelf, voor een deel van de PTB, afhangen of ze die ooit nog te boven komt, maar wellicht staan we voor een historisch keerpunt waarbij de PS haar rol als enige dominante politieke kracht in Wallonië definitief kwijt is. Toch blijft de PS een factor waarmee ook in de toekomst rekening gehouden zal moeten worden. Haar crisis bereikt echter nog niet de bodem van de Italiaanse PSI van Craxi begin de jaren ’90, het Griekse PASOK in 2012 of de Nederlandse PVDA en de Franse PSF dit jaar. De PS mist geloofwaardigheid, de SP.a mist niet alleen dat, maar ook relevantie. De partij wordt zelfs niet meer uitgenodigd als de media de oppositie aan het woord willen laten. Groen en zelfs de regeringspartij CD&V komen veel sterker voor de dag en de dag ligt in het verschiet dat Groen ook electoraal de SP.a achter zich laat. Enkel de ABVV top klampt zich krampachtig vast aan dit zinkende schip en wil tegen beter weten in de socialistische gemeenschappelijke actie doen herleven. Het overtuigt de achterban al lang niet meer, integendeel het drijft die weg in de handen van rechtse populisten, terwijl we net een linkse alternatief nodig hebben. De leiding van het ABVV is deels verantwoordelijk voor het uitblijven van een links alternatief. Strijdbare militanten moeten de vakbondsleiding daar systematisch mee confronteren en mogen het niet langer nemen dat de vakbondsleiding in onze naam koketteert naast de steeds meer gehate sociaaldemocratie.

Zoals de meeste strijdbare arbeiders en linkse activisten is ook LSP zeer enthousiast over de jongste peilingen. Eindelijk wordt radicaal links een reële uitdager voor het establishment, zeker in Wallonië, in mindere mate in Brussel en hopelijk op niet te lange termijn ook in Vlaanderen. De PVDA heeft gelijk als ze waarschuwt voor te hoge verwachtingen en erop wijst dat de buit nog niet binnen is. We zijn inderdaad nog anderhalf jaar verwijderd van de gemeenteraadsverkiezingen en nog twee jaar van de federale. Peilingen kunnen zoals de PVDA waarschuwt ook fout zitten. Bovendien zal het establishment een gigantische propagandacampagne voeren om potentiële kiezers de stuipen op het lijf te jagen over het rode gevaar. Bij de MR wordt al een cordon sanitaire gesuggereerd, Jean-Marie Dedecker is al in de pen gekropen, maar er zullen niet alleen brutale aanvallen komen uit zwakte, er zullen ook intelligentere instekers volgen die dieper en efficiënter inspelen op mogelijke twijfels. Het antwoord daarop overlaten aan historici en pleiten voor socialisme 2.0 zonder uit te leggen wat misgegaan is met socialisme 1.0 zal de militanten ideologisch ontwapenen.

Niet gewoon een “tegenbeweging”, maar een arbeidersregering nodig

Maar het gevaar komt niet alleen uit de hoek van de tegenstanders. Peter Mertens wijst erop dat in het Zuiden van het land de druk op de PTB om kost wat kost in een regering te stappen nu al groeit. Dat is ook niet te verwonderen. Veel arbeiders en hun gezinnen hunkeren naar een andere politiek. Ze hopen dat de PVDA daar op een of andere wijze een instrument voor kan zijn. Gewoon stellen dat ze dan maar geduldig moeten wachten tot de PVDA een absolute meerderheid behaalt om haar ideale maatschappij door te voeren, in essentie de positie die het Franse Lutte Ouvrière in 1995-2002 innam, zou leiden tot demoralisatie en electoraal afgestraft worden. Een linkse partij moet meer zijn dan een “tegenbeweging”, ze moet ook een perspectief bieden op een echt linkse regering, een arbeidersregering. Maar die regering moet dan wel een fundamentele breuk betekenen met de politiek van sociale afbraak. Toen we nog werkten in de SP was de formule die we daarvoor gebruikten “voor een socialistische meerderheid op een socialistisch programma”. Dat was geen droombeeld, we waren er echt van overtuigd dat de socialistische partijen op basis van een echt socialistisch programma destijds een absolute meerderheid bijeen konden mobiliseren. In het VK luidde die slogan “Labour to power on a socialist program.”

Zelfs als een echt linkse regering nog niet mogelijk is, moeten we rekening houden met die wens voor een ander beleid. Toen de rechtse UNP (United National Party) samen met dissidenten van de SLFP (Sri Lanka Freedom Party) in 1964 de linkse coalitie in Sri Lanka van SLFP en LSSP (Lanka Sawa Samaja Party – gelijkheidspartij Sri Lanka) ten val wilden brengen, stemde de LSSP-R (Revolutionary), een linkse afsplitsing van LSSP met twee parlementsleden mee met rechts waardoor de regering ten val gebracht werd. Dat werd door brede lagen geïnterpreteerd als samen heulen met rechts en LSSP-R werd ervoor afgestraft en viel uiteen in diverse splitsingen. Wij waren het – enkel wat dat betreft – ook eens met de Italiaanse PRC toen die na de val van de rechtse regering Berlusconi in 1996 de vorming van de Olijfboomcoalitie Prodi 1 ondersteunde zonder tot de regering toe te treden. De gedoogsteun van het Links Blok en de PCP van Portugal in november 2015 aan een minderheidsregering van Costa (SP) om de rechtse regering van Coelho (SDP) te wippen, was correct, al hadden ze de lat voor hun steun best wat hoger mogen leggen en kunnen koppelen aan buitenparlementaire mobilisatie.

In aanloop naar de algemene verkiezingen van eind februari 2016 in de Ierse republiek wezen peilingen op een forse nederlaag voor de uittredende besparingscoalitie van Fine Gael en Labour en een opmars voor Sinn Fein en in mindere mate AAA-PBP, waarin de Socialist Party, onze zusterpartij, 3 van de 4 parlementairen leverde. Op een bepaald ogenblik kon niet meer uitgesloten worden dat Sinn Fein en Labour een alternatieve linkse meerderheid konden vormen. Tot zo een coalitie toetreden was uitgesloten, maar de vorming ervan tegen houden door tegen te stemmen of te onthouden had moeilijker gelegen. Bijkomend probleem in dat geval was de belofte van Sinn Fein voor een referendum over de grens met Noord-Ierland omdat dit ongetwijfeld de sectaire tegenstellingen in Noord-Ierland zou doen oplaaien en de eenheid van de arbeiders bemoeilijken. Uiteindelijk slaagde Fine Gael erin een minderheidsregering te vormen met steun van buiten af van Fianna Fail. Toen Podemos in volle opmars was in Spanje stelde onze sectie een anti-besparingsminderheidsregering van Podemos met steun van buitenaf voor als benadering.

Anderzijds zou kost wat kost een regering willen vorm en, of zelfs nog maar aanbieden er een te vormen, zoals de zegezekere Emiel Roemer van de Nederlandse SP in 2012 deed, ook als dat bezuinigen betekende, een nog oneindig veel grotere fout zijn. Peter Mertens voelt die bui al hangen. Als de PTB/PVDA in de verkiezingen een score behaalt vergelijkbaar met die in de jongste peilingen of wat helemaal niet uitgesloten is, nog beter, zal vooral vanuit de vakbonden, maar ook bij bredere lagen, druk worden uitgeoefend voor progressieve coalities, eerst op stedelijk, maar na de regionale verkiezingen, misschien ook op Waals en Brussels niveau. Terecht waarschuwt Mertens dat men “van de PTB toch niet kan verwachten dat ze in een regering stapt om de pensioenleeftijd te verhogen, de werklozen verder op te jagen of de openbare diensten verder te liberaliseren.” Als de PTB tot een regering toetreedt moet het zijn om te breken met het huidige beleid. Wanneer de mogelijke ‘progressieve’ partners daartoe niet bereid zijn, dan kan de PTB/PVDA nog steeds vermijden verantwoordelijk gesteld te worden voor de vorming van een rechtse regering door steun van buitenaf aan een progressieve coalitie mits aan een aantal minimumvoorwaarden voldaan is of door te onthouden.

Breuk met besparingsbeleid vergt naast mobilisatie en grassroots partij ook minutieuze voorbereiding

We begrijpen de nadruk die de PTB/PVDA legt op een aantal concrete alternatieven. Ze citeert daarvoor haar energiealternatief op de Turteltaks, het Kiwimodel en de miljonairstaks. Los van het feit dat LSP steeds bedenkingen heeft geuit bij het Kiwimodel, een systeem van openbare uitbesteding dat de lonen en arbeidscondities van de betrokken werknemers onder druk zal zetten, denken we dat die concrete alternatieven op zich niet zullen volstaan voor een grondige breuk met het huidig besparingsbeleid. Ook de regering Tsipras nam een aantal concrete maatregelen zoals het optrekken van de minimumlonen, het herstel van de 13de maand voor de pensioenen, het stopzetten van de ontslagen van ambtenaren en van de privatisering van het Griekse energiebedrijf. Voor een breuk met het huidige beleid had de regering Tsipras echter veel verder moeten gaan en zoals we hierboven schreven de hefbomen van de economie moeten overnemen en socialistische maatregelen doorvoeren. Dat was de belangrijkste reden waarom de regering Tsipras faalde en vandaag zelf het vierde memorandum uitvoert dat nog harder is dan de vorige. We zijn het ermee eens dat Syriza onvoldoende beroep deed op de mobilisatie en organisatie van de bevolking, maar dat ze die links liet liggen en dat dit de reden was voor haar falen, zoals Mertens schrijft, is een vergissing. Het referendum en de campagne ernaar, mobiliseerden honderdduizenden activisten, syndicalisten, wijkcomités, studentenorganisaties etc.

Terecht wil de PVDA haar parlementair werk koppelen aan sociale actie, een grassroots partij blijven, sensibiliseren, mobiliseren en organiseren. Ze roept haar kiezers, potentiële kiezers en sympathisanten op om zich te organiseren in vakbonden, jongeren-, vrouwen-, milieu-, antiracisme-, studenten- en vredesbewegingen, in wijkcomités, theatergezelschappen, muziekensembles en sportverenigingen. “Het gaat erom die stem om te zetten in een collectieve kracht, organisatorisch en cultureel,” zegt ze. Uit de ervaring met Syriza in Griekenland trekt ze het besluit dat een breuk met het huidige beleid niet kan gerealiseerd worden zonder actief engagement van 10.000-en mensen, “omdat de marges om een andere politiek te voeren steeds kleiner worden.” “Binnen het kader van de Europese besparingsdictaten is er vandaag geen andere politiek mogelijk … Wij willen de Europese verdragen ten gronde veranderen, en dat kan alleen als een regering een botsing wil organiseren met de huidige uitgangspunten van concurrentie en onevenwicht, en als de regering daarvoor ook de actieve steun heeft en vraagt van haar bevolking.”

LSP betwist niet dat de PVDA een partij is van actie en mobilisatie, van betrokkenheid, die ook luistert naar wat de 99% te vertellen hebben en niet gewoon voorkauwt wat reclamebureaus en spindoctors hebben uitgewerkt. Het is een van de vele positieve kenmerken die de PVDA onderscheiden van de traditionele partijen. De doorbraak van de PVDA betekent bovendien dat eindelijk ook de verontwaardiging van de gewone man voortaan in politieke debatten aan bod komt. Het zal de voorstellen van links zonder enige twijfel bespreekbaarder maken. Maar luisteren, aanklagen en mobiliseren, hoe belangrijk ook, zal op zich niet volstaan om het huidige beleid te doorbreken. Ook Syriza luisterde, klaagde aan en mobiliseerde. De vakbonden luisteren, klagen aan en mobiliseren, maar al te dikwijls wordt al lang voor het tot een ernstige botsing komt ingebonden. Er is meer nodig: gerichte acties en debat om de kiezers, potentiële kiezers en sympathisanten en de bevolking in haar geheel voor te bereiden op die botsing, op de mogelijke tegenzetten van het establishment en de wijze waarmee we daar omspringen. Waarom organiseert de PVDA niet overal ten lande een reeks meetings om dat debat naar aanleiding van de peilingen met brede lagen aan te gaan?

In Solidair stond een uitstekend artikel over de strijd tegen de Poll Tax, een forfaitaire gemeentebelasting voor alle +18 jarigen, die Margaret Thatcher eind de jaren ’80, begin de jaren ’90 wou doorvoeren en haar uiteindelijk fataal werd omdat 18 miljoen Britten de belasting weigerden te betalen. “Onmiddellijk nadat de belasting bij de bevolking bekend werd, kwamen de Britten in de volkswijken op straat… Ook toen de “baillifs” (de ambtenaren die de taks kwamen innen) bij de mensen langskwamen, werd hen op veel plaatsen de toegang verhinderd door actiegroepen.” Overal in het hele Verenigd Koninkrijk werden anti-Poll Tax-comités opgericht. “Een belangrijk moment voor de organisatie van het verzet was de oprichting van de zogeheten “All Britain anti-Poll tax federation” – veelal ‘The Fed’ genoemd. Tweeduizend afgevaardigden uit het hele land namen deel aan de eerste conferentie van The Fed op 25 november 1989. Ze kreeg de officiële steun van verschillende vakbondsdelegaties en vijftien volksvertegenwoordigers van Labour. The Fed werd het leidende orgaan van de strijd tegen de Poll Taks en lanceerde een massabeweging van burgerlijke ongehoorzaamheid met als ordewoord: “Don’t pay the poll tax”… ondanks het feit dat burgers die de taks niet vrijwillig betaalden, uit hun huis konden gezet worden en zelfs een gevangenisstraf riskeerden, bleven de Britten het gezag uitdagen.”

Als je dat zo leest, zou je denken dat heel die beweging zonder minutieuze voorbereiding, zonder intern debat, vrijwel spontaan uit de lucht viel. Niets is minder waar. Aanvankelijk waren diegenen die opkwamen voor betaalweigering in een minderheidspositie. Labour riep op om de wet na te leven en viel de leiders van de anti-Poll Tax beweging daarop aan. Zelfs toen begin 1990 heel wat gemeenteraadsleden eindelijk mee begonnen demonstreren, was er niet één gemeenteraad die weigerde de taks door te voeren. De meeste vakbondsleiders boycotten de beweging of betoogden zonder actief op te roepen voor betaalweigering. Radicaal linkse organisaties als SWP pleitten voor een ambtenarenstaking, maar vonden de tactiek van betaalweigering aanvankelijk verkeerd. Het is Militant, vandaag de Socialist Party, de Britse zusterpartij van LSP, dat maandenlang campagne voerde, overal in het land anti-Poll Tax comités opzette en de slogan ‘can’t pay,won’t pay’ populariseerde en consolideerde. Het vergde een politieke strijd om de Scottish Anti-Poll Tax Federation en dan de All-Britain Anti-Poll Tax Federation op te zetten. De voorzitter Tommy Sheridan en de secretaris Steve Nally waren allebei prominente leden van Militant. Militant was de stuwende kracht achter de strijd tegen de deurwaarders en lanceerde de slogan “Better to break the law than to break the poor” toen een paar honderd activisten in de gevangenis gegooid werden, waaronder Labour MP en Militant-lid Terry Fields omwille van hun betaalweigering. De FED moest bovendien een strijd voeren om het massakarakter van de beweging te vrijwaren tegen het Anarchistische Class War wiens bijdrage vooral beperkt bleef tot deelname aan de betogingen om de beweging te “radicaliseren” en op 31 maart 1990 op de betoging in Londen aan te sturen op rellen.

Als de PVDA “een botsing wil organiseren met de huidige uitgangspunten van concurrentie en onevenwicht” zal ze snel tegen de muur van verzet van heel het kapitalistisch systeem knallen en daarvoor zullen organisatie en mobilisatie alleen niet volstaan. Ze zal net als Militant in de strijd tegen de Poll Taks een politieke strijd moeten voeren tegen diegenen die aansturen op een compromis, die de relaties met de EU niet in gevaar willen brengen, die zullen oproepen om de wet of de Europese verdragen te respecteren. Om die strijd te winnen zal ze net als Militant in de anti-Poll Tax comités haar kiezers, potentiële kiezers en sympathisanten daarop systematisch moeten voorbereiden door met hen de te volgen strategie, tactiek en programma openlijk en democratisch te bediscussiëren. Het nadeel daarvan is dat de vijand uiteraard mee zal luisteren, maar dat zal niet opwegen tegen het enorme voordeel dat de PVDA haar kracht zou putten uit de reële deelname van duizenden militanten die in hun vakbonden, actiegroepen, bedrijven, wijken, universiteiten en scholen honderdduizenden anderen zouden kunnen mobiliseren.

Voor een front van lokale progressieve meerderheden …

Peter Mertens heeft gelijk dat de PVDA “nog (lang) niet in de situatie is” om “een regering te vormen die de botsing met de huidige uitgangspunten van concurrentie en onevenwicht” wil organiseren en “daarvoor ook de actieve steun heeft en vraagt van haar bevolking.”

Gelukkig maar, dat biedt ons nog wat kostbare tijd en ruimte om ons maximaal voor te bereiden. Maar als de PTB in Wallonië en in mindere mate in Brussel in de gemeenteraadsverkiezingen van oktober 2018 de peilingen bevestigt, dan kan de kwestie van “progressieve meerderheden” op lokaal vlak zich al binnen anderhalf jaar stellen. Volgens Ipsos zou de PS in de regio Luik van 38% naar beneden tuimelen naar 22,7, MR zou 5,1% (naar 16,1%) verliezen en CDH 6% (naar 8%). Ecolo zou 8,8% winnen (naar 21%) en PTB 10,4% (naar 16,8%). Dat is voor de regio. Het is niet uitgesloten dat in sommige gemeenten in de Luikse regio, misschien ook ergens in Henegouwen of in een Brusselse gemeente, misschien zelfs in een of ander district in Antwerpen de mogelijkheid van een progressieve meerderheid zich al in 2018 opwerpt.

Zeker in de grotere steden zullen de vakbondsleidingen druk uitoefenen in die richting, maar zij niet alleen, ook dat deel van de bevolking dat hunkert naar een andere politiek. Is dat mogelijk met een PS die een geschiedenis van sociale afbraak , van cliëntelisme, van duistere affaires, met Publifin als voorlopige laatste in de rij, achter zich aan sleept? Kan die partij nog op enige wijze haar geloofwaardigheid herstellen? De PVDA/PTB zal ook op dat vlak sluitende garanties moeten eisen en misschien zelfs minderheidsbesturen met steun van buitenaf door de PS als ontluizingsvoorwaarde moeten opleggen.

Binnen Ecolo, maar vooral in de PS zal die kwestie ongetwijfeld tot discussie leiden. Het zal de crisis van de PS nog verdiepen. Sommigen zullen absoluut weigeren om met de PTB in de boot te stappen en de voorkeur geven aan coalities met de MR. Anderen zullen eerder neigen in de richting van progressieve coalities, inclusief de PTB. Het zal de relaties van de PS, of toch delen ervan, met het FGTB onder druk zetten. De tegenstelling tussen voorstanders van progressieve coalities in de PS en tegenstanders dreigt na verloop van tijd een regionalistische dimensie aan te nemen. Zowel in de PS als in het ABVV-apparaat bestaat nu al een stroming die haar gebrek aan strijdvaardigheid verbergt achter een regionalistische retoriek en de Vlaamse arbeidersbeweging een gebrek aan strijdbaarheid verwijt. Het kan als we niet opletten binnen de Vlaamse vakbonden diegenen versterken die denken aan een communautaire splitsing van de centrales en dreigt de arbeidersbeweging fors te verzwakken. De Vlaams nationalistische rechterzijde zal het graag zien, zij hoopt immers dat de vraag voor een volgende staatshervorming, niet vanuit Vlaanderen zal komen, maar vanuit Wallonië dat op die manier hoopt onder de federale besparingspolitiek onderuit te komen. Terecht wijst de PVDA erop dat er in België wel degelijk twee democratieën zijn, maar niet een Vlaamse en een franstalige, wel één voor de rijken en een andere voor wie weinig geld heeft. De beslissing om Raoul Hedebouw ook meer in het Noorden van het land meer in te zetten, verdient onze volle steun.

De verkiezingskalender is vanuit het oogpunt van de PVDA/PTB relatief gunstig. De eerstvolgende verkiezingen zijn de gemeenteraads- en provinciale verkiezingen in oktober 2018, maar wel al in mei 2019 gevolgd door regionale, federale en Europese verkiezingen, iets later was beter geweest. Echte linkse coalities, arbeidersmeerderheden, op lokaal vlak, zeker in de grotere steden zouden de kwestie van een echt linkse regionale regering aan de orde kunnen stellen. Voorwaarde daartoe is wel dat die lokale meerderheden onmiddellijk bij hun aantreden duidelijk maken dat ze een fundamenteel andere politiek willen afdwingen. Dat kan door een aantal etterende kankers zoals de massale werkloosheid, de toenemende armoede, het gebrek aan betaalbare huisvesting, de groeiende onzekerheid qua jobs en inkomen, onmiddellijk aan te pakken. Het onmiddellijk invoeren van een 30-urenweek zonder loonverlies voor alle gemeentepersoneel met bijkomende aanwervingen, het vervangen van precaire contracten door degelijke ambtenarenstatuten of toch minstens contracten van onbepaalde duur, een massaal programma van publieke investeringen in o.a. kwaliteitsvolle en energieneutrale sociale woningbouw en ondertussen degelijke opvang voorzien voor wie dakloos is of in armoede leeft, dat en veel andere concrete maatregelen zou de basis kunnen leggen voor massale mobilisatie van de bevolking om de financiële wurggreep waarin de regionale en federale regeringen de gemeenten nu vastklemmen, te lossen.

Er bestaan op dat vlak tal van voorbeelden, zowel historische als actuele, waaruit de PVDA inspiratie kan halen. Zo was er de Poplar rebellie in 1921, geleid door George Lansbury, de Labour-burgemeester die het jaar voordien verkozen was en het wijkbestuur, in het Londense Tower Hamlets, dat bijna uitsluitend uit industriearbeiders bestond. In de wijk was er massale werkloosheid, honger en armoede. Het wijkbestuur startte een programma van sociale hervormingen en bestrijding van de armoede met onder meer het fors optrekken van de minimumlonen voor gemeentearbeiders en het doorvoeren van gelijk loon voor vrouwen. Dat programma kon niet gerealiseerd worden binnen de beschikbare begroting van de arme wijk waar de gemeentebelasting veel minder opleverde dan in de meer welgestelde wijken. Het wijkbestuur wou de lokale belastingen niet nog verder optrekken en besloot haar bijdragen aan de Londense raad niet langer door te storten. Die bracht de zaak voor het hooggerechtshof. Achter een spandoek “Poplar wijkbestuur op weg naar het hooggerechtshof en mogelijk naar de gevangenis” stapte het bestuur met 2000 aanhangers naar het hooggerechtshof. Dertig wijkbestuurders, waaronder 6 vrouwen waarvan 1 zwanger, werden veroordeeld tot gevangenisstraffen van onbeperkte duur. De revolte won massale aanhang en omringende wijkbesturen dreigden ermee dezelfde politiek te voeren. De vakbonden steunden de revolte en hielden collectes voor de gezinnen van de bestuursleden. Na 6 weken werden ze vrijgelaten en nog datzelfde jaar werden de gemeentebelastingen in het parlement op een meer evenwichtige wijze herschikt.

… om de opgelegde besparingen met een strijdplan te doorkruisen

In 1982 overtuigde Militant, de marxistische vleugel die er nochtans in een minderheid was, het district van Labour in Liverpool ervan de strijd met de regering van Thatcher aan te gaan. Volgens Militant stortte de federale regering uit het gemeentefonds 30 miljoen £ te weinig door naar de stad en moest de gemeenteraad een illegale deficitaire begroting indienen om aan de behoeften van de bevolking tegemoet te komen . Ondanks een lokale en nationale perscampagne tegen dit voorstel, won Labour op basis ervan 12 zetels in de deeltijdse verkiezingen van 1983, voldoende om de controle over het stadsbestuur over te nemen van de coalitie van Tories en Liberals die er van 1979 tot 1983 bestuurd hadden. Om een einde te maken aan de verkrotting van Liverpool lanceerde het stadsbestuur in 1984 een massaal programma van publieke investeringen om 5000 sociale woningen te bouwen, 7 sportcentra, 6 kleuterscholen en andere werken, waarvan de meeste volledig gerealiseerd werden. Een tegenstander van Militant, Lord Reg Underhill, schreef in September 1985 in The Guardian: “het vijfjarenplan moest komaf maken met verouderde woningen die niet aan de kwaliteitsnormen beantwoorden, krotwoningen en zielloze flats in buildings. Er zijn al 3800 alleenstaande woningen gebouwd met een tuintje en nabijgelegen parkings… De straten liggen er verbeterd bij en er werden lokale parken aangelegd. Er zullen 7 sportcentra gebouwd worden, waarvan drie al geopend zijn. Het hele programma levert 12.000 banen op met als neveneffect nog eens duizenden banen. Ik wil geen commentaar geven op de weigering om de belastingen op te trekken, maar hoeveel zou deze tewerkstelling de staatskas intussen al opgeleverd hebben?

De gemeenteraad annuleerde de 1200 afdankingen die de vorige coalitie gepland had en creëerde 1000 nieuwe gemeentejobs. Het bureau van de Lord-Mayor, en ceremoniële post werd afgeschaft en de ceremoniële koets en paarden verkocht. Labour had in 1982 54.000 stemmen behaald, in 1983 77.000 en in 1984 al meer dan 90.000. Zelfs al groeide het aandeel van Militant-aanhangers, er waren nooit meer dan 16 van de uiteindelijke 47 Labour gemeenteraadsleden (op een totaal van 60) lid van Militant. In juni 1983 won brandweerman en Militant-lid Terry Fields onder de slogan “een arbeider als parlementair aan het loon van een arbeider” de parlementszetel voor Broadgreen op de Tories. Zelfs in 1987, nadat de gemeenteraadsleden al uitgesloten waren uit Labour en veroordeeld door de rechtbank, vergrootte hij nog zijn meerderheid. Hij zou in 1991 eveneens uit Labour worden uitgesloten. Voordien, in 1984 had de gemeenteraad met regionale stakingen en betogingen de regering Thatcher verplicht met extra geld over de brug te komen, ook al omdat Thatcher toen nog de handen vol had met de stakende mijnwerkers en zich geen tweede front kon veroorloven.

Dat tweede front kwam er toch, want in 1985 nam Liverpool deel aan een front van 17 Labour-gemeenteraden die zich verzetten tegen de door Thatcher opgelegde gemeentebesparingen. Het idee was dat die gemeenteraden zouden weigeren een begroting neer te leggen, maar één voor één gingen ze door de knieën, met uitzondering van Lambeth en Liverpool. De gemeenteraad mobiliseerde actief de bevolking in betogingen en stakingen om haar positie te ondersteunen, maar toen in juni 1985 de illegale begroting door het stadsbestuur werd aangenomen en bankroet dreigde, weigerde een deel van de vakbondsleiders om de oproep voor een algemene regionale staking te ondersteunen. In november 1985 werd het District Liverpool van Labour door de nationale leiding geschorst en in juni 1986 werden verschillende gemeenteraadsleden uitgesloten uit Labour. Op die manier werd de weg vrijgemaakt om de 47 gemeenteraadsleden van Labour te vervolgen voor de illegale begroting van 1985. Ze werden veroordeeld tot een boete van £106.000 die in beroep werd opgetrokken naar £242.000 en volledig werd opgehaald in de arbeidersbeweging. Hun burgerrechten werden hen ontnomen en sommigen moesten een eigen zaak beginnen omdat geen enkele patroon in de regio hen nog wou aanwerven.

Liverpool kwam in zekere zin te laat, toen Labour haar draai naar rechts al volop had ingezet onder Neil Kinnock die de weg voorbereidde voor Tony Blair, toen de arbeiders in het Westen doorgaans al in het defensief gedrongen waren en het neoliberalisme als dominante politiek van de heersende klasse stilaan haar plaats aan het veroveren was ten koste van het Keynesianisme. Of misschien ook weer te vroeg, vooraleer de arbeidersbeweging de nederlagen die met de val van het Stalinisme een hoogtepunt bereikten en in het Westen leidden tot een periode van milde reactie, te boven kon komen en zich stilaan kon herstellen met de creatie en uitbreiding van nieuwe linkse formaties. Om een strijd zoals die in Liverpool vraag je niet, je wordt ertoe gedwongen door de concrete omstandigheden, in dat geval de degradatie van Liverpool tot een economische en sociale woestijn en de financiële drooglegging van de gemeenten door de rechtse Thatcher regering. LSP pleit er niet voor dat de leiders van de PVDA/PTB morgen in de gevangenis belanden en veroordeeld worden tot fenomenale boetes, maar we denken wel dat ook vandaag hogere overheden lagere overheden in een financiële dwangbuis drukken om hen te laten opdraaien voor een deel van de antisociale besparingspolitiek en dat dit bij een deel van de bevolking stilaan ondraaglijk wordt.

Strijdpunten voor lokale overheden vandaag

Het verschil met toen is dat er nu overal in Europa en erbuiten nieuwe linkse formaties bestaan. Al in 1989 werd door de PT-gemeenteraad van Porto-Alegre in Brazilië “participatieve democratie” ingevoerd, een systeem waardoor de plaatselijke bevolking zelf een deel van de begroting kon toewijzen. Er bestonden daarover destijds heel wat illusies en het zou ook effectief geleid hebben tot een daling van de armoede, een toename van de fiscale inkomsten, een afname van corruptie omdat de begrotingsdiscussies er transparanter door werden en omdat er een actievere controle was van de bevolking op openbare werken in het kader van de participatieve democratie. In totaal zouden in de volgende Jaren zo’n 1300 steden wereldwijd op zowat alle continenten één of andere vorm van participatieve democratie hebben doorgevoerd. Actieve deelname van de bevolking aan het beleid is uiteraard zeer welkom, net zoals een controle door de bevolking op het financiële beleid van de overheden in Luik en elders meer dan welkom zou zijn. De PVDA beroept zich ook terecht ook op een politiek van betrokkenheid van de bevolking in de districtsraad van Borgerhout, waar ze met SPa en Groen in een coalitie zit. Maar actieve deelname mag geen keurslijf van besparingen worden, waarbij de bevolking uiteindelijk zelf de keuze krijgt wie het best inlevert, maar niet de mogelijkheid krijgt de besparingen in vraag te stellen en het beleid fundamenteel te veranderen. Dat is wat in Porto-Alegre uiteindelijk leidde tot een verkiezingsnederlaag van de PT in 2004 en een overname van de stad vanaf 1 januari 2005 door rechts dat de participatieve democratie grotendeels terug draaide.

In de Zweedse stad Göteborg startte de meerderheid van sociaaldemocraten, groenen en de Linkse Partij (de voormalige communistische partij) een experiment in een publiek rusthuis, Svartedalen, met de invoering van de 30-urenweek in plaats van de 38,25 uur aan hetzelfde loon. Het experiment liep 23 maand vanaf 1 februari 2015 tot 31 december 2016. Het betrof enkel de 68 verpleegkundigen, niet het andere personeel. Eerder werd een 30-urenweek al ingevoerd in Kiruna in Lapland in de ijzermijnen in 1989, maar dat werd toen niet wetenschappelijk opgevolgd en de effecten ervan bleven betwist. In Zweden vonden in de jaren ’90 ook dergelijke experimenten plaats in rusthuizen in Oslo, Stockholm, Helsingborg, Umea en Malmö en voorts in het Toyota Services Centre in Göteborg om de klant langere openingstijden te kunnen aanbieden. De bedoeling van het experiment in Svartedalen was de effecten van de 6-urendag wetenschappelijk in kaart te brengen. Op het vlak van gezondheid van het verplegend personeel en de zorgkwaliteit zijn de resultaten bijzonder gunstig, met een forse daling van het ziekteverzuim en meer activiteiten voor de bewoners. Toch is het volgens Van Eetvelt van Unizo of ook nog Geert Noels economische nonsens, onbetaalbaar. Eigenlijk viel de kostprijs nochtans mee, de aanwerving van 14,86 voltijds equivalente werknemers leverden een extra kost van 1 miljoen €, maar als daar de besparingen op werkloosheidsuitkeringen van afgetrokken worden, zakt die naar 500.000 €, dat is 33500 € per werknemer. Als alle loonsubsidies en andere fiscale geschenken aan de patroons zoveel rechtstreekse tewerkstelling zouden opleveren, dan was er in België geen sprake meer van werkloosheid.

Het initiatief van Göteborg is lovenswaardig, maar staat uiteraard nog veraf van de strijd die in Liverpool gevoerd werd. Alles gebeurde nog netjes binnen de beschikbare begroting en hoewel de rechterzijde het zo snel mogelijk wil afvoeren, vereiste het nog geen rechtstreekse confrontatie met de centrale overheid. In ons land gaan stemmen op om eveneens te experimenteren met de 30-urenweek. Onder andere de minister voor tewerkstelling in Brussel, Didier Gosuin van Défi zou de 30-urenweek willen invoeren voor de reinigingsdiensten om banen te creëren voor laaggeschoolden, maar het zou pas ingaan in 2019, als het ooit zover komt en intussen bedraagt de werkloosheidsgraad in Brussel nog steeds bijna 20%. Het PS-gemeentebestuur van Sint-Joost spreekt erover voor het gemeentepersoneel en zou vanaf 2018 die mogelijkheid bieden aan 120 55+ers. Dat zou 20 à 25 nieuwe voltijdse banen opleveren voor een kost van 900.000 euro deels gedragen door het Gewest. Er waren in 2016 in Sint-Joost 1890 niet werkende werkzoekenden. De regionale regering van het Waals gewest zou het eveneens willen, maar enkel voor haar werknemers ouder dan 60 en als blijkt dat het ziekteverzuim daardoor fors afneemt. Het is er nog niet en als het er ooit komt, is het zeer onwaarschijnlijk dat de PS dat zal uitbreiden naar alle werknemers van de openbare diensten, laat staan opleggen aan de privé. Het is er de PS vooral om te doen aan te tonen dat de PVDA wel spreekt over arbeidsduurvermindering, maar de PS het uitvoert. Dat mag de vakbonden er niet van weerhouden die eis in te zetten als centraal strijdmiddel tegen de werkloosheid in alle sectoren en de PVDA evenmin om het als strijdpunt op de agenda te plaatsen als één van de breekpunten voor een progressieve coalitie.

Op 24 mei 2015 kregen in Spanje de vele mobilisaties van de werkenden en sociale bewegingen van de afgelopen jaren – met de beweging van indignado’s in 2011 en drie algemene 24-urenstakingen in 2012 en 2013 – een politieke vertaling in de lokale verkiezingen. In 5 van de 17 regionale hoofdsteden van Spanje, inclusief Barcelona en Madrid werden burgemeesters verkozen op linkse eenheidslijsten. Deze lijsten waren eenheidsfronten rond Podemos, Izquierda Unida (of toch minstens de linkerzijde ervan), linkse ecologisten en soms linkse nationalisten zoals de CUP in Catalonië of Anova in Galicië. Er werd ook aan deelgenomen door strijdbare syndicalisten, activisten tegen uithuiszettingen, antiracistische militanten, … Zelfs indien deze lijsten vaak met Podemos geassocieerd worden, hebben ze een onafhankelijk profiel. Ze werden gezien als vertegenwoordigers van een links verzet tegen het besparingsbeleid.

Geen enkele linkse eenheidslijst behaalde een absolute meerderheid, hetgeen op een aantal plaatsen leidt tot discussies over coalities met andere partijen, ook de PSOE. Deze discussies moeten vertrekken van het programma en de vraag hoe een beleid kan gevoerd worden dat een einde maakt aan de besparingen. Doorgaans waren de programma’s van de lijsten gericht tegen de besparingen, voor een democratische audit van de gemeentelijke schulden, voor toegang tot water en energie voor de armsten, voor een stopzetting van de uithuiszettingen en ook andere eisen van de arbeidersbeweging en sociale bewegingen in strijd. Zowel in Madrid als in Barcelona maakten de linkse eenheidslijsten van het stoppen van uithuiszettingen een prioriteit. Binnen het wettelijke kader is dat niet mogelijk, enkel met campagnes om steden uit te roepen tot ‘zones zonder uithuiszettingen’, een beleid waarbij banken die tot uithuiszettingen overgaan worden geboycot en dit vooral door de mobilisatie van een massale steun onder de bevolking, kan de andere autoriteiten en de lokale politie ertoe dwingen om de uitvoering van uithuiszettingen te schorsen. De publieke druk en massale burgerlijke ongehoorzaamheid maken dat de linkse besturen sterk staan tegen eventuele juridische betwistingen.

Het probleem beperkt zich evenwel niet tot het stopzetten van de uithuiszettingen. Er is ook nood aan betaalbare huisvesting via een massaal plan van publieke investeringen in sociale huisvesting om een antwoord te bieden op de tekorten en de huurprijzen naar beneden te trekken. Dat vereist een confrontatie met de besparingen die door de nationale regering worden opgelegd en met de ‘wet op de begrotingsstabiliteit’ die tekorten op lokaal vlak verbiedt. Om te kunnen investeren in de creatie van jobs en een betere levensstandaard voor de meerderheid van de bevolking, kunnen de regels voor de lokale begroting niet gevolgd worden en moet de afbetaling van de gemeentelijke schulden gestopt worden. Door te mobiliseren en te organiseren, kunnen de besparingspartijen tot toegevingen gedwongen worden. Indien dit voorbeeld in verschillende steden en dorpen gevolgd zou worden, kan het de basis leggen voor een front van verzet dat ingaat tegen de beperkingen en de besparingen van de nationale en de regionale regeringen. Op dezelfde wijze weigeren 19 Griekse lokale besturen om een wet door te voeren waarmee duizenden jobs in de gemeenten en openbare diensten zouden verdwijnen. Een nationaal netwerk van rebelse steden kan de basis vormen voor een nationaal eenheidsfront van onderuit, met onder meer Podemos en Izquierda Unida. Zo’n front zou de basis kunnen leggen voor een linkse regering om een einde te maken aan de besparingen en aanvallen op de levensstandaard van de meerderheid van de bevolking.

De PVDA/PTB is nog niet in een situatie waarin ze een arbeidersregering kan vormen die met de actieve steun van de bevolking de confrontatie aangaat met de uitgangspunten van concurrentie en onevenwicht. Maar de logische conclusie uit de jongste peilingen is wel dat ze die weg, zelfs al is hij nog lang, nu al moet inslaan en dat iedere stap die ze intussen zet deel moet uitmaken van de voorbereiding daarop, mee het vertrouwen moet helpen opbouwen dat de PVDA/PTB deel zal zijn van de kracht waarmee die confrontatie mogelijk wordt. Mobilisatie en organisatie rond een strijdprogramma zullen daarbij nodig zijn, politieke voorbereiding door open en democratische discussie, maar ook de verdediging en het populariseren van een programma dat een overwinning mogelijk maakt. Concrete voorstellen en maatregelen zijn onontbeerlijk, maar ook een visie op wat we gaan doen als het establishment ons tracht droog te leggen, een visie die enkel een echte democratisch socialistische kan zijn omdat “de marges om een andere politiek te voeren” er niet zullen zijn.

De tegenstanders in de federale en regionale regering zullen er alles aan doen om een meerderheid waaraan de PVDA/PTB deelneemt, ook op gemeentelijk vlak, in de dwangbuis van de besparingen te dwingen. Vanuit de oppositie speldenprikken uitdelen is mogelijk, vanuit de meerderheid is een ernstiger confrontatie onvermijdelijk zodra je die dwangbuis wil vermijden. LSP is zeer enthousiast over de peilingen en de uitdagingen die dat opwerpt. We willen graag deel uitmaken van dat proces en zullen aan de PVDA/PTB kandidaten van LSP aanbieden voor de komende gemeenteraadsverkiezingen om in Wallonië en Brussel, maar meer nog in Vlaanderen een zo sterk mogelijke uitslag te realiseren. Als de PVDA/PTB dat opnieuw weigert, willen we nog niet uitluiten dat we in Sint-Gillis en Keerbergen alsnog eigen lijsten indienen, maar blijft onze algemene oproep er één om PVDA/PTB te stemmen. De PVDA/PTB kent onze meningsverschillen, we hebben ze in boekvorm gepubliceerd, en ze weet ook dat LSP zich zal blijven opbouwen. Wij weten dat de PVDA/PTB er niet op gebrand is om ons in de huiskamer uit te nodigen en dat ze beducht is voor groepen die zich als fractie opstellen. Zelfs toen we binnen de voormalige SP werkten, was dat nooit verborgen en steeds open, met onze eigen krant en openlijk op basis van onze ideeën. Maar ons voorstel is niet om aan te sluiten bij de PVDA, ons voorstel is om bij te dragen aan een objectief proces als onafhankelijke kracht, een éénheidsfront, al zijn wij daarin uiteraard een veel kleinere partner dan de PVDA.

Delen:
Printen:

Steun ons: plaats uw boodschap in onze mei-editie!

Voorpagina van De Linkse Socialist

Uw boodschap in onze mei-editie