De opkomst van het kapitalisme en het ontstaan van racisme

Deel 2 van het dossier ‘Klasse en ras: marxisme, racisme en de klassenstrijd.’

Het racisme ontstond door de sociale voorwaarden in Europa toen het kapitalisme aan zijn lange ontwikkeling begon. Vanaf de 15de eeuw begon de slavenhandel over de Atlantische Oceaan waarbij racistische vooroordelen ontstonden. Het racisme ontstond niet automatisch op het ogenblik dat de blanke proto-kapitalistische Portugese handelaren de West-Afrikaanse markt betraden op zoek naar zwarte slaven in de jaren 1440. De kapitalistische klasse moest eerst eeuwenlang maturiteit winnen vooraleer het racisme tot de meest ontwikkelde vorm van blanke suprematie zou komen. Op elk ogenblik in dit eeuwenlange proces werden de grote lijnen van racistische ideeën aangescherpt en versterkt door het verdedigen van de eigen economische belangen door de kapitalistische klasse, in het bijzonder de strijd om de arbeid, de toevoer ervan en de markten te controleren. De specifieke klassenbelangen, de klassenstrategieën die daarmee overeenstemden en de nodige ideologieën om dit te rechtvaardigen, veranderden doorheen de verschillende fasen van de kapitalistische ontwikkeling. De sleutel tot het begrip van racisme vinden we door de verschillende economische belangen te bekijken tegen de achtergrond van de klassenstrijd die eruit voortvloeide.

Voor we nagaan hoe de economische belangen van de kapitalistische klasse het racisme creëerden en in stand hielden, is het noodzakelijk om kort in te gaan op het karakter van vooroordelen en discriminatie in de feodale samenleving waaruit het kapitalisme ontstond.

Vooroordelen en discriminatie voor het kapitalisme

De sociale omstandigheden die nodig waren om ideeën als ‘ras’ en ‘natie’ ingang te laten vinden, waren afwezig in de feodale samenlevingen die het kapitalisme in Europa voorafgingen. Het idee van vooroordelen op basis van afkomst of huidskleur als basis voor permanente discriminatie botste met de belangen van de feodale heersende klasse en ging in tegen de ideologieën die het feodale bewind rechtvaardigden.

In de feodale samenleving was de christelijke katholieke godsdienst het dominante ideologische prisma dat de sociale omstandigheden weerspiegelde. De katholieke ideologie rechtvaardigde het feodale ‘binnenlandse beleid’ als een vaste hiërarchische sociale orde die was opgelegd door God. Iedereen werd geboren op een specifieke plaats in de hiërarchie: dit ging van de koning en de edelieden tot de gewone boeren. Voor het kapitalisme in Europa waren er geen natiestaten. Het feodalisme bestond uit kleinschalige politieke entiteiten die verenigd werden onder een monarch of een keizer die ver van de entiteit af stond. De massa van de plattelandsbevolking was levenslang verbonden met een stukje grond, kende geen mobiliteit, kon niet lezen of schrijven, er was geen grootschalige handel of massamedia. De sociale voorwaarden om tot een nationaal bewustzijn te komen, ontbraken dus. Het gebrek aan nationaal bewustzijn maakte het onmogelijk voor de feodale heersende klassen om zich op nationalisme te beroepen om hun heerschappij te rechtvaardigen. Daarbovenop zou dit doorgaans onmogelijk geweest zijn omdat de taal en de cultuur van de heersende klasse vaak verschillend was van die van de onderdanen.

De ontwikkeling van kapitalistische sociale verhoudingen en de opkomst van de kapitalistische klasse was noodzakelijk om druk te zetten in de richting van het vormen van natiestaten. De belangrijkste reden daartoe was de nood aan een voldoende grote nationale markt zodat de kapitalistische klasse de schaal van de productie kon vergroten om zo meer rijkdom te verzamelen. Eens dit proces van start gegaan was, stimuleerde het nationalistische ideologieën die ermee gepaard gaan.

In de loop van de ontwikkeling van het kapitalisme zouden racisme en nationalisme onderling nauw verbonden zijn. Er ontstonden conflicten over het karakter van de natie. Wie hoorde er wel bij en wie niet? Wat was de taal van de natie? Wat was de religie ervan? En zelfs: hoe zag de bevolking van de natie eruit? Dergelijke overwegingen gaven een aanzet tot nationalistische en zelfs racistische vooroordelen en discriminatie als antwoord op deze vragen als er niet meteen een duidelijk antwoord was.

In de feodale samenleving rechtvaardigde de katholieke doctrine van het ‘universalisme’ het feodale ‘buitenlandse beleid’ van expansie door verovering. Deze doctrine hield in dat alle mensen, los van hun afkomst of huidskleur, potentieel christelijke bekeerlingen waren. Het was de taak van christelijke heersers om hen in de pas te laten lopen. Deze doctrine rechtvaardigde de economische belangen van de feodale heersende klasse die zijn macht en rijkdom enkel kon vergroten door de verovering van nieuwe grondgebieden en van de boeren die ermee verbonden waren door hun geboorte. De uitbuitingsvorm in de feodale samenleving zag beiden als onafscheidelijk. Het bekeren van veroverde volkeren was vereist om de cirkel rond te maken tussen de ideologische rechtvaardiging van de verovering en de noodzaak om de boeren aan de grond geketend te houden.

De sociale voorwaarden van de feodale samenleving en de belangen van de feodale heersende klasse drukten de prékapitalistische vooroordelen en discriminatie uit in religieuze termen. ‘Verkeerde’ religieuze standpunten aanhangen en deze op verschillende manier uiten, waren de enige basis voor discriminatie. Dit kon opgelost worden door bekering. De belangen van de feodale heersende klasse vroegen om zo’n bekering. Deze vorm van toenmalige religieuze vooroordelen en discriminatie was al wat nodig was voor de feodale heersende klassen om het nastreven van de eigen belangen te verdedigen. De afkomst van een persoon of de huidskleur kon geen basis voor permanente discriminatie worden.

In hun strijd om de nieuwe heersers van de samenleving te worden, moesten de opkomende kapitalisten de feodale ideologieën die de oude samenleving rechtvaardigden breken. Het kapitalisme ging gepaard met de opkomst van nieuwe economische krachten en nieuwe vormen van uitbuiting die de sociale voorwaarden zouden creëren voor nieuwe vormen van vooroordelen en discriminatie.

Hieronder een korte schets van hoe enkele sleutelmomenten in de ontwikkeling van de kapitalistische samenleving zouden leiden tot racisme en hoe dit zou ontwikkelen doorheen de eeuwen.

Discriminatie op basis van afkomst

Een belangrijk keerpunt voor de ontwikkeling van racisme was het ondermijnen van de katholieke doctrine van het universalisme en de ontwikkeling van het idee dat een ‘verkeerde’ religie kon doorgegeven worden op basis van afkomst. Dit keerpunt kwam er in het 15e eeuwse Spanje. De Joodse en Moslim bevolkingen werden er voor de keuze geplaatst: uitsluiting uit de samenleving of bekering tot het christendom. Maar, en dit was nieuw, de bekeerde blijvers werden nog altijd gediscrimineerd omwille van hun ‘slechte bloed.’

Deze kleine bocht in de ideologie zou verregaande gevolgen hebben voor de wereldgeschiedenis. De oorsprong ervan lag in de klassenconflicten die ontstonden door de overgang van Spanje naar het kapitalisme en de consolidatie van een natiestaat. De ‘nieuwe christenen’ waren vooral proto-kapitalistische handelaren die een groeiende rijkdom en macht kenden. De feodale grondbezitters die hun macht zagen afnemen, waren jaloers op het nieuwe geld van de bekeerlingen en gebruikten hun feodale politieke instellingen tegen de klassenrivalen. Er kwamen wetten die ‘nieuwe christenen’ uit de ambtenarij sloten, uit de kerkelijke hiërarchie, uit de professionele organen en de handels- en ambachtsgilden. De bedoeling van de grondbezitters was niet om de ‘nieuwe christenen’ te vernietigen, maar om hun eigen politieke macht te versterken en een aandeel te verwerven in de groeiende geldeconomie die gedomineerd werd door de handelaars. De nieuwe wetten waren meer een dreigement tegen handelaars die niet meewerkten, ze werden slechts selectief toegepast.

Als de grondbezitters hun klassenstrijd tegen de handelaars succesvol wilden voeren, was het noodzakelijk om een basis voor discriminatie te behouden, zelfs nadat de handelaars ervoor ‘kozen’ om zich te bekeren. Het antwoord werd gevonden door voort te bouwen op de voorafgaande situatie, het voorheen weinig verspreide idee van ‘edel bloed.’ Dit was een periode waarin de Spaanse natiestaat zich consolideerde en het Spaanse feodalisme macht verloor, het was een cruciale fase in de ontwikkeling van het kapitalisme. De verhoudingen tussen de klassen maakten dat het om een Spaans sprekende christelijke natie moest gaan, wat de discriminatie tegen de ‘nieuwe christenen’ versterkt.

In deze vroege vormen van racistische discriminatie en van proto-nationalisme speelde religie nog een grote rol. Het was ook het begin van een lange wisselwerking tussen discriminatie en nationalisme. De klassenstrijd van de vijftiende eeuw in Spanje bracht belangrijke nieuwe ideologische kleuren op het palet van de klassenstrijd. Het was geen ideologisch wapen van de opkomende kapitalisme, maar wel van de tanende feodale grondbezitters. Dit onderlijnt de complexe verhouding tussen sociale voorwaarden en ideeën en ideologieën. De kapitalistische klasse zou, naarmate ze aan maturiteit won, de ideologische zaden die in deze periode van feodalisme in verval gezaaid waren oogsten en gebruiken voor de eigen klassenbelangen. Het is een ironie van de geschiedenis dat de eerste slachtoffers van een vorm van racisme, de ‘nieuwe christelijke’ handelaars, zich in Spanje en Portugal bevonden, de pioniers van de slavenhandel over de Atlantische Oceaan die aanleiding zou geven tot het ontstaan van het anti-zwarte racisme in latere eeuwen.

De kapitalisten vinden god opnieuw uit

De katholieke doctrine van het ‘universalisme’ kon niet op tegen de groeiende economische belangen van de proto-kapitalistische handelaarsklasse die de Atlantische slavenhandel opzette vanaf het midden van de 15de eeuw. Eeuwen van theologisch debat volgden over de moraliteit van het maken van slaven onder potentiële zwarte bekeerlingen. In Noord-Europa, vooral in Groot-Brittannië en Nederland, maakten de opkomende kapitalistische handelaars een meer beslissende breuk met de katholieke kerk. Ze vonden het christendom opnieuw uit om hun eigen klassenbelangen te weerspiegelen. Dat was de nieuwe stroming van het protestantisme.

De opkomende kapitalistische klasse streed om een einde te maken aan de feodale beperkingen in de samenleving die een obstakel waren voor de accumulatie van rijkdom en het nastreven van politieke macht. Het protestantisme wapende de opkomende kapitalistische klasse met een ideologisch wapen om in te gaan tegen de ideeën die de sociale feodale orde als opgelegd door god rechtvaardigden. In tegenstelling tot de strakke sociale controle van de katholieke kerk, kwam de protestantse ideologie op voor de mogelijkheid van een persoonlijke band met god die niet in goede banen geleid werd door de katholieke hiërarchie. Deze ‘democratisering’ van het christendom betekende dat elk aspect van de katholieke ideologie nu ter discussie stond. Er ontstonden protestantse sekten die de zogenaamde heiligheid van de feodale samenleving betwistten en daarvoor beroep deden op nieuwe, vaak tegenstrijdige, interpretaties van de bijbel.

De Calvinistische protestantse sekte was de meest rechtlijnige uitdrukking van de economische belangen van de opkomende kapitalistische klasse. Engels omschreef het als “aangepast aan de meest stoutmoedige bourgeoisie van die tijd.” De calvinistische ideeën van ‘voorbestemdheid’ en ‘goddelijke roeping’ maakten van het accumuleren van rijkdom een teken van gods steun.

De Afrikaner Broederbond die in de eerste helft van de 20ste eeuw de positie van een Afrikaner kapitalistische klasse wilde consolideren, baseerde zich op het calvinisme. Enkele decennia later ontstonden er tal van gelijkaardige stromingen in verschillende protestantse kerken in Afrika. Deze weerspiegelen de economische belangen van de nieuwe middenklasse en de hoop van de werkenden en armen. Ze hebben de ‘democratisering’ van het christendom door het protestantisme tot in het absurde doorgetrokken. Ze vormen stromingen rond charismatische ‘profeten’ die uit zijn op persoonlijke verrijking en dat voorstellen als een goddelijke gunst.

De nieuwe kapitalistische protestantse ideologie leidde op zich niet tot racisme. Het racisme ontstond door andere krachten in de samenleving. Het protestantisme bereidde de weg voor om het katholieke ‘universalisme’ aan de kant te schuiven. Dat universalisme vormde een zekere ideologische rem op de ontwikkeling van permanente niet-religieuze vormen van vooroordelen en discriminatie. Het is dan ook nuttig om de veranderende vorm van christendom te beschrijven in dit verhaal over de historische ontwikkeling van racisme. In een context van verschillende protestantse sekten die zich baseren op een ‘directe band’ met god was het veel gemakkelijker voor de individuen die verantwoordelijk waren voor de ‘interpretatie’ van de geschriften of voor het ontvangen van ‘openbaringen’ om de vooroordelen van de tijd en de klassenbelangen van de eigen congregaties te weerspiegelen.

Dit verklaart het anders tegenstrijdige fenomeen van verschillende protestantse sekten die steun gaven aan de zwarte slavernij en andere vormen van racistische discriminatie op bepaalde historische momenten terwijl anderen hiertegen gekant waren. De discussies in de protestantse Nederlandse gereformeerde kerken in Zuid-Afrika onder de apartheid zijn een voorbeeld van het belang van deze bocht rond racisme in de ideologische bovenbouw van de samenleving. De aanvankelijke algemene steun voor apartheid brak geleidelijk af en werd een mengeling van steun, verzet en alles tussenin naargelang de ontwikkeling van de klassenstrijd.

De Atlantische slavenhandel en het ontstaan van anti-zwart racisme

Het belangrijkste kapitalistische economische belang dat de sociale voorwaarden voor anti-zwart racisme zou creëren, was de Atlantische slavenhandel. De geschiedenis van de slavernij is in het algemeen nochtans geen geschiedenis van racisme. De slavernij van het oude Griekenland en het oude Romeinse Rijk was niet gebaseerd op huidskleur. In die samenlevingen konden mensen van alle kleuren aan slavernij onderworpen worden. Het was niet mogelijk voor het racisme om ingang te vinden op deze basis.

In de vroege kapitalistische periode behield de slavernij een multiraciaal karakter. Toen de eerste slavenschepen in Afrika aankwamen in de jaren 1440 en een handel opzetten met West-Afrikaanse heersers om zwarte slaven te kopen, bestond deze handel naast de West-Afrikaanse praktijk om oorlogsgevangenen slavenarbeid te laten verrichten, de lang bestaande trans-Sahara slavenhandel onder controle van de Noord-Afrikaanse moslims en de nog steeds bestaande slavernij van blanken in delen van Europa.

Het verschil met de Portugese handelaars en hun vroegere concurrenten was dat de Portugezen de opkomende kapitalistische klasse weerspiegelden terwijl de laatsten een overblijfsel vormden van de oude sociale vormen die het kapitalisme snel opzij zou schuiven. De proto-kapitalistische klasse van handelaars zou de slavernij terug uitvinden. Ze gebruikten deze nieuwe slaven in het pas veroverde Amerika en maakten er een grote kapitalistische operatie van. Het was enkel op basis van de kapitalistische slavernij dat de sociale voorwaarden ontstonden voor de opkomst van een anti-zwart racisme aangezien de slavernij in dit geval, voor het eerst, een exclusief zwarte aangelegenheid was.

Het zou echter nog heel wat jaren duren voor het zo ver was. Het eerste slavenschip met zwarte slaven maakte de oversteek vanuit Afrika in 1510. Vijftig zwarte slaven werden overgebracht naar het door Spanje gecontroleerde eiland Hispaniola (het huidige Haïti en de Dominicaanse Republiek). Deze ‘vernieuwing’ gebeurde omdat de inheemse bevolkingen die eerst aan slavernij onderworpen werden om in de nieuwe zilver- en goudmijnen of op de nieuwe plantages van tabak en suiker te werken, te snel overleden aan ziektes die door de Europeanen werden meegebracht. Tot in de 17de eeuw bleef de Atlantische slavenhandel relatief beperkt in vergelijking met wat zou komen. De sociale voorwaarden voor een algemeen en aanhoudend anti-zwart racisme waren nog onvoldoende gerijpt.

Om de omvang van de Atlantische slavenhandel te begrijpen, is de vraag naar arbeid in de nieuwe Amerikaanse kolonies doorslaggevend. Die nieuwe kolonies waren op hun beurt afhankelijk van de ontwikkeling van het kapitalisme in Europa en de creatie van nieuwe markten. Het keerpunt was in de 17de eeuw toen suiker het belangrijkste product van het Caraïbisch gebied en Zuid-Amerika werd. Hierdoor werd de vraag naar arbeidskrachten snel groter en dit werd het gemakkelijkste ingelost door de invoer van zwarte slaven uit Afrika.

De twee daaropvolgende eeuwen zouden meer dan 12 miljoen zwarten als slaven naar Amerika gebracht worden. Ze vormden een grote slavenbevolking. Hun status als slaaf, de laagste positie op de sociale ladder, werd onafscheidelijk van de huidskleur. Hierdoor ontstonden de sociale voorwaarden voor anti-zwart racisme. De marxistische historicus Eric Williams beschreef in zijn boek ‘British Capitalism and British Slavery’: “de kenmerken van de mens, zijn haar, huidskleur en tandvlees, zijn ‘submenselijke’ kenmerken, vormden pas nadien het voorwerp van een rationalisering om een eenvoudig economisch feit te rechtvaardigen: de kolonies hadden nood aan arbeid en deden beroep op de zwarte arbeid omdat deze het goedkoopste en beste was.”

Anti-zwart racisme ontstond en zou niet meer verdwijnen. Het bestond in de kolonies en in de steden die voordeel haalden uit het bestaan ervan. Toen er een einde kwam aan de slavernij in de 19de eeuw, betekende dit niet het einde van de racistische vooroordelen die ermee gepaard gingen. Williams merkt op: “de ideeën [racisme] die gepaard gingen met deze belangen [slavernij] bleven nog lang bestaan nadat deze belangen verdwenen. Het oude kwaad bleef bestaan en was des te erger omdat de belangen waarmee ze overeenstemden niet meer bestonden.” Het racisme bleef niet enkel bestaan vanuit historische inertie. Ondanks het einde van de Atlantische slavenhandel had het kapitalisme nood aan racisme om nieuwe economische belangen te rechtvaardigen.

De Noord-Amerikaanse weg naar racisme

Onder verschillende sociale voorwaarden volgde de ontwikkeling van slavernij en anti-zwart racisme een andere weg in de Noord-Amerikaanse kolonies. Na verschillende mislukte pogingen om de inheemse bevolking aan slavernij te onderwerpen, deden de Noord-Amerikaanse grondeigenaars beroep op blanke contractarbeiders om het tekort aan arbeidskracht op te vangen. Het betekende in de praktijk dat arbeiders tot zeven jaar als virtuele slaven werkten vooraleer ze vrijgelaten werden. In de 150 jaar voor het einde van de 18de eeuw werden tot 250.000 Engelse, Ierse, Duitse en andere arme blanke werkenden naar de Noord-Amerikaanse kolonies gestuurd om te werken. De dodentol als gevolg van te hard werken en een slechte behandeling, maar ook het gemak waarmee de contractperiode verlengd werd, maakte dat velen als virtuele slaven stierven.

In deze periode was er een aanhoudende komst van zwarten die door slavenhandelaars verkocht warden. Er was echter nog geen systeem van openlijke slavernij in Noord-Amerika. Bij aankomst werden deze zwarte slaven contractarbeiders die in het bestaande systeem werden ingevoegd. Zwart zijn betekende niet automatisch dat je een slaaf was. Sommigen slaagden erin om vrijheid te bekomen en zouden zelf contractueel personeel onder zich hebben.

Op de plantages werkten zwarte en blanke arbeiders samen. De gezamenlijke ellende en een gevoel van klassensolidariteit maakten dat er geen racisme ontstond onder de uitgebuitenen. Onder de heersende klasse ontstonden allerhande vooroordelen om de brutale behandeling van arbeiders te rechtvaardigen, zowel de zwarte als de blanke arbeiders. Ze werden ontmenselijkt en voorgesteld als het vuil van de straat. Een expliciet anti-zwart racisme had geen nut in deze sociale voorwaarden en kwam dan ook niet op. Dit zou echter veranderen in de loop van de klassenstrijd.

Het keerpunt in de ontwikkeling van het anti-zwart racisme in Noord-Amerika was in 1676 met de Bacon Rebellion in Virginia. In deze opstand tegen de aristocratische grondbezitters kwamen zwarte en blanke arbeiders, landloze vrije arbeiders en kleine boeren bijeen. De opstand werd brutaal de kop ingedrukt. De laatste groep opstandelingen werd vermoord. Deze groep die samenspande in een uiting van klassensolidariteit en vastberadenheid om tot het bittere einde te strijden, bestond uit “tachtig negers en twintig Engelsen,” aldus het toenmalige verslag ervan. Dit boezemde de heersende klasse angst in.

Na de onderdrukking van de Bacon Rebellion zou de heersende klasse in een voorloper op het apartheidsregime van decennia later een bevoorrechte middenlaag ontwikkelen als een sociale buffer voor het bewind van de heersende klasse. De mogelijkheid van een scheidingslijn was in het 17de eeuwse Virginia even duidelijk als in het Zuid-Afrika van vlak voor de apartheid: blank moest van zwart gescheiden worden. De wettelijke positie van de blanke arbeiders werd verbeterd. Hen slaan werd verboden. Toen de periode van dwangarbeid stopte, kregen de blanken “graan, geld, een wapen, kledij en 50 acres grond” zodat ze een belang hadden in de bestaande samenlevingsvorm.

De zwarte arbeiders daarentegen verloren al hun rechten. Dwangarbeid werd omgezet in levenslange slavenarbeid. Op de grote plantages werden blanke en zwarte delen afgescheiden waarbij de blanken betere kledij en gemakkelijker werk kregen. De blanken kregen te horen dat ze ‘superieur’ waren en racistische vooroordelen werden bewust aangemoedigd. Racisme en nationalisme gingen hand in hand waarbij ‘Engels zijn’ voor het eerst expliciet werd omschreven als ‘blank zijn.’

De vestiging van zwarte slavernij en de latere katoenteelt in het zuiden zorgden ervoor dat het slavensysteem sterk kon ontwikkelen in de zuidelijke staten van de VS. De racistische ideologie die hierop ontstond, zou het einde van de zuidelijke slavernij in 1865 lang overleven. In 1876 werden de nieuwe racistische afscheidingswetten van Jim Crow in het zuiden ingevoerd. Deze voorbode van wat apartheid zou worden, bestond tot in de jaren 1960.

De vroege wetenschap vindt ‘rassen’ uit

Zoals we opmerkten, was religie het enige ideologische prisma dat de sociale voorwaarden van de feodale samenleving weerspiegelde. Het kapitalisme paste de religie aan om de eigen belangen te weerspiegelen, maar het stimuleerde ook nieuwe manieren om naar de wereld te kijken. Deze zouden in concurrentie gaan met de godsdienst. De ontwikkeling van de moderne wetenschappelijke methode van observatie en experimenten in de 16de eeuw vormden een ‘wetenschappelijke revolutie.’ Deze liet het menselijk begrip van de wereld toe om grote stappen vooruit te zetten. De klassenstrijd zou onvermijdelijk een uitdrukking vinden in deze nieuwe wetenschappen.

De kapitalistische klasse vond in de vroege moderne wetenschap een nieuw kader om vooroordelen te vestigen en racistische discriminatie te rechtvaardigen doorheen het nieuwe idee van ‘ras.’ De opbouw van dit idee weerspiegelde veeleer de bestaande sociale ongelijkheid van die tijd en niet een of andere ‘natuurlijke’ ongelijkheid. Pogingen van wetenschappers zoals Carl Linneaus in de vroege 18de eeuw om de natuur op hiërarchische wijze in te delen met mensen aan de top werden gevolgd door pogingen om de verschillen tussen mensen hiërarchisch uit te drukken. In de Spaanse kolonies werden de racistische categorieën van de apartheid voorafgegaan door een systeem van ‘castas.’ Er waren meer dan 100 verschillende uitgewerkte menselijke ‘hiërarchieën’ met zestien verschillende classificaties op basis van huidskleur en afkomst. De sociale voorwaarden verhinderden echter de ontwikkeling van de castas tot een rigoureus systeem van segregatie.

Raciale maar ook klassenverschillen werden voortaan gerechtvaardigd als ‘natuurlijk.’ Als ze natuurlijk waren, konden ze natuurlijk blijven bestaan. De ideologische basis werd gelegd voor latere pseudo-wetenschappelijke rassentheorieën die ingang zouden vinden bij de meest monsterlijke vormen van blank racisme in de 19e en 20e eeuwen.

Het liberale bedrog

Een andere nieuwe ideologische ontwikkeling in de kapitalistische samenleving die het racisme zou stimuleren, was ironisch genoeg de ontwikkeling van de verlichtingsideeën van individuele rede en individuele rechten zoals deze verdedigd werden in de Franse Revolutie. Deze ideeën ontwikkelden als een ander uitgangspunt van waaruit de kapitalistische klasse de klassenstrijd tegen het feodalisme kon rechtvaardigen. In werkelijkheid werden niet de ‘rechten van de mens’ gepropageerd maar die van de kapitalistische klasse. Geen enkel recht was belangrijker dan het recht op privaat bezit. Om alle klassen achter het kapitalisme te scharen in de strijd tegen het feodalisme moesten deze rechten in revolutionaire termen gesteld worden waarbij ze voor iedereen van toepassing waren.

Na de overwinning van het kapitalisme op het feodalisme hadden de kapitalisten niet de bedoeling om consistent te zijn met de revolutionaire ideologie. Het was niet de bedoeling om de nieuwe politieke macht met de arbeidersklasse te delen, laat staan om de enorme bron van winsten die de Atlantische slavenhandel en de zwarte slavernij in Amerika vormde op te offeren. De kapitalistische klasse zou de arbeidersklasse en de slaven verder uitsluiten van politieke rechten om de uitbuiting op te drijven. Er was nood aan ideologieën die beperkingen stelden aan wat voorheen als ‘universele’ rechten werden voorgesteld. Het racisme dat al bestond op de kap van de Atlantische slavenhandel werd versterkt en zou verder ontwikkelen om de uitsluiting van zwarten uit de nieuwe kapitalistische ‘vrijheid’ te rechtvaardigen.

Dit kon slechts gedeeltelijk slagen. De arbeidersklasse en de slaven hadden de kapitalistische klasse op haar woord genomen. De zwarte slaven van Santa Dominguo kwamen in opstand om de Franse Revolutie te ondersteunen. Die revolutie genoot in haar vroegste fasen een enthousiaste steun van de werkende massa’s. Het instinctieve verzet van de Franse massa’s tegen de slavernij werd door de marxistische historicus C.L.R. James als volgt omschreven: “In deze paar maanden waar de massa’s het dichtst bij de macht kwamen, vergaten ze de zwarten niet. Ze zagen in hen broeders. De slavenhouders die ze kenden als aanhangers van de contrarevolutie werden gehaat aangezien de Fransen zelf geleden hadden onder de onderdrukking door de contrarevolutionairen. Het was niet alleen in Parijs zo, maar in heel revolutionair Frankrijk. ‘Dienaars, boeren, arbeiders, dagarbeiders op de velden in heel het land kenden een virulente haat tegen de ‘aristocratie op basis van huid’. Ze waren zo begaan met het lijden van de slaven dat ze geen koffie meer dronken, ze dachten immers dat koffie gedrenkt was in het bloed en zweet van mensen die tot bruten omgevormd werden. De nobele en genereuze werkende bevolking van Frankrijk: zij zullen door de zonen van Afrika en al wie de mensheid lief heeft herdacht worden met dankbaarheid en affectie. De bemiddelde liberalen in Frankrijk daarentegen…”

Het opportunistische aanvankelijke verzet van de kapitalistische klasse tegen slavernij was enkel gericht op het verkrijgen van de steun van de arbeidersklasse voor hun revolutie. Bij de eerste kans werd dit verzet ingetrokken. De vroegere slaven van Santa Dominguo moesten hun strijd verderzetten, nu tegen de krachten van de nieuwe kapitalistische regering van Frankrijk. Ze wonnen de strijd en slaagden erin om in 1804 de eerste zwarte republiek in de geschiedenis te vestigen in Haïti.

Kolonialisme en monopoliekapitalisme

Zoals de Afrikanen geen slaaf warden omdat ze zwart waren, werd Afrika evenmin gekoloniseerd in de 19de eeuw omdat de bevolking zwart was. De racistische rechtvaardiging voor het kolonialisme was een ideologische weerspiegeling van een meer fundamenteel economisch proces. Anti-zwart racisme was al sterk gevestigd in de 18de eeuw. Maar aan de vooravond van de ‘strijd om Afrika’ in de jaren 1870 was 90% van het Afrikaanse continent nog niet gekoloniseerd door Europa.

Lenin schreef in ‘Imperialisme als hoogste stadium van het kapitalisme’ dat in Groot-Brittannië, de toenmalige dominante macht, “in de jaren 1840-1860, toen de vrije concurrentie in Engeland haar grootste bloei doormaakte, de leidende burgerlijke politici tegen de koloniale politiek waren en de bevrijding van de koloniën, hun volledige afscheiding van Engeland als een onvermijdelijke en nuttige zaak beschouwden.” Dit was zo omdat de doctrine van ‘vrijhandel’ en ‘vrije concurrentie’ overeenkwam met de economische belangen van de kapitalistische klasse op dat ogenblik. Het kolonialisme kwam daar niet mee overeen.

De verdere ontwikkeling van het kapitalisme in Europa leidde tot een opgang van monopoliekapitalisme. De ‘vrije’ concurrentie was uitgeleefd. Het industriële en bankkapitaal was steeds meer geconcentreerd en kwam samen in wat Lenin omschreef als het “financiekapitaal.” De export van dit financiekapitaal in nieuwe markten werd cruciaal voor de belangen van de kapitalistische klasse. De concurrentie onder de kapitalistische machten om markten te veroveren voor het eigen financiekapitaal en als manier om toegang tot grondstoffen te hebben, werd intenser. Het al erg hypocriete liberalisme zou op deze manier de weg voorbereiden voor het nationalisme en het kolonialisme. Lening legde uit: “Er valt dus niet aan te twijfelen, dat de opkomst van het monopolistische kapitalisme, van het financierskapitalisme, in verband staat met de verscherping van de strijd om de verdeling van de wereld.” De klassenstrijd tussen concurrerende Europese nationale kapitalistische klassen was een belangrijk motief voor het kolonialisme.

Het feit dat het anti-zwarte racisme al bestond, bespaarde de kapitalisten de tijd om het te moeten uitvinden. Zoals steeds vereisten de nieuwe economische belangen aanpassingen aan het racisme. Blanke supremacistische ideeën en pseudo-wetenschappelijke rassentheorieën kenden een opgang om de koloniale verovering van niet alleen de zwarten in Afrika maar ook de Aziatische bevolking te rechtvaardigen. Als de blanke Europese kapitalistische klassen de hele wereld domineren, was het gemakkelijker om de ‘superioriteit’ van het eigen ras te benadrukken in plaats van specifieke elementen van ‘minderwaardigheid’ van andere rassen. Deze ideeën waren niet volledig nieuw, maar de noodzaak om het kolonialisme te rechtvaardigen bracht ze tot nieuwe hoogtepunten. Op basis van deze ideeën werden grote delen van de wereld overheerst en de mensen die er woonden werden aan uitbuiting onderworpen. De 20e eeuwse strijd voor nationale bevrijding in de koloniale wereld zou dan ook een kenmerk van antiracistische strijd aannemen, zeker in de ideologische uitdrukking van Afrikanistische ideeën en andere zwarte nationalistische ideeën die overeenstemden met de belangen van de zwarte elite die haar positie wilde vestigen.

De opkomst van de arbeidersklasse en de reactie van het nationalisme

Zoals eerder beschreven kwamen de nationalistische ideologieën in Europa op vanuit de economische belangen van de kapitalistische klasse. Het nationalisme was in essentie een progressief ideologisch wapen in de handen van de kapitalistische klasse die strijd voerde tegen de heersende feodale klasse. Maar zodra de kapitalistische klasse de politieke macht in het grootste deel van Europa verworven had, moest ze meteen de nieuwe klassenvijand van de werkenden afblokken. Zelfs in de Franse Revolutie van 1789 en nadien in de revoluties van 1848 doorheen Europa waren de eisen van de werkende massa’s steeds meer in tegenspraak met de belangen van de kapitalistische klasse waarmee de massa’s doorgaans nog een alliantie vormden tegen de feodale samenleving. In de beweging van de Chartisten in Groot-Brittannië in de jaren 1840, de publicatie van het Communistisch Manifest in 1848, de eerste arbeidersstaat in de kortstondige Parijse Commune van 1870 en in de opkomst van de vakbonden, toonde de arbeidersklasse dat Marx het bij het rechte eind had toen hij stelde dat het kapitalisme zijn eigen grafdelvers voortbracht.

Het reactionaire nationalisme werd een belangrijk element voor de kapitalistische klasse om klassenongelijkheid en uitbuiting in Europa te rechtvaardigen. Het was een tegenhanger van het racisme dat de uitbuiting in de kolonies rechtvaardigde. De twee zouden steeds meer samengaan. Tegenover de oproep van de revolutionaire arbeidersklasse voor klassensolidariteit, klassenstrijd en internationalisme plaatsen de kapitalistische klassen nationale en raciale solidariteit, de strijd van naties en nationalisme. De basis van zowel racisme en nationalisme in de kapitalistische sociale voorwaarden werd duidelijk door de opkomst van de revolutionaire arbeidersbeweging die beide ideologieën moest overkomen in de strijd voor een samenleving georganiseerd op de eigen klassenbelangen, een socialistische samenleving. Marxisme is de ideologie die het meest consistent is met de fundamentele belangen van de arbeidersklasse en bijgevolg is het ook het meest consistent in het verzet tegen racisme.

De kapitalistische klassen hertekenden hun ideologisch wapen van het nationalisme meermaals om de nieuwe tegenstander van de arbeidersklasse te bestrijden en alle mogelijke vormen van racistische en etnische vooroordelen te benutten. Racistische ideeën ontwikkelden eeuwenlang en de kolonialisten slaagden erin om dit met nationalisme te combineren wat het ideologische arsenaal van het kapitalisme versterkte.

De meest extreme vorm van kapitalistische reactie tegen de revolutionaire strijd van de arbeidersklasse zagen we in de 20e eeuw in de vorm van het fascisme. In de onmiddellijke nasleep van de overwinning van de arbeidersklasse in de Russische Revolutie van 1917 en de revolutionaire bewegingen voor socialisme die Europa overspoelden, gecombineerd met de kapitalistische crisis van de Grote Depressie in de jaren 1930, werd het fascisme het laatste redmiddel van de wanhopige kapitalistische klasse die op het punt stond om haar macht te verliezen. De belangrijkste taak van het fascisme was om de georganiseerde macht van de arbeidersklasse te breken. De ideologische uitdrukking van deze kapitalistische reactie combineerde een extreem racisme met een imperialistisch expansionistisch nationalisme en een virulent anti-socialisme.

Een geschiedenis van strijd

Doorheen de geschiedenis van het kapitalisme en de ontwikkeling van het racisme, hebben de uitgebuite massa’s, de slaven en de arbeidersklasse, racistische verdeeldheid overstegen in hun strijd tegen de kapitalistische klassenverschillen en de klassenuitbuiting waar het racisme op gebaseerd is. De eerste zwarte slavenrevolte vond slechts 12 jaar na de aankomst van de eerste zwarte slaven in Hispaniola plaats. Nog eens tien jaar later verenigden de zwarte en inheemse slaven zich in een gezamenlijke opstand op hetzelfde eiland. De volledige geschiedenis van slavernij op het Amerikaanse continent ging gepaard met slavenopstanden.

We hebben al gewezen op de eenheid van zwart en blank in de Bacon Rebellion en de succesvolle Haïtiaanse revolutie die gesteund werd door de blanke arbeidersklasse in Frankrijk. De Europese arbeidersklasse speelde ook een belangrijke rol in de afschaffing van de Atlantische slavenhandel en in de Amerikaanse Burgeroorlog die een einde maakte aan het slavensysteem in het zuiden. De koloniale revoluties in Afrika en Azië in de 20e eeuw en de burgerrechtenbeweging in de VS hebben die vastberaden strijd voor het recht op zelfbeschikking en echte gelijkheid verdergezet. Waar de arbeidersklasse zich organiseert op basis van marxistische en socialistische ideeën die overeenkomen met de reële belangen van de klasse, steunt ze deze strijd. Waar dit niet gebeurde, was er meer ruimte voor een bewust beleid van verdelen om te heersen. Dit zagen we nergens zo sterk als in Zuid-Afrika.

Delen:
Printen:

Steun ons: plaats uw boodschap in onze mei-editie!

Voorpagina van De Linkse Socialist

Uw boodschap in onze mei-editie