In het laatste televisiedebat voor de verkiezingen, ‘Het Groot Debat’, ging het onder meer over defensie. PVDA-voorzitter Raoul Hedebouw verdedigde daarbij een verlaging van de militaire uitgaven in het kader van een onafhankelijke Europese defensie, los van de NAVO. Met het vooruitzicht van een mogelijke herverkiezing van Donald Trump, legde hij uit dat er beter een eigen Europese strijdmacht wordt opgebouwd die tegelijk banden smeedt met het globale zuiden. De schaalvoordelen van integratie in een Europees leger, zouden het mogelijk maken om meer middelen toe te wijzen aan maatschappelijk nuttige zaken.
door Christian (Leuven) uit maandblad De Linkse Socialist
Vooruit-voorzitster Melissa Depraetere reageerde snel: “Uit de NAVO stappen, is een cadeau voor Poetin.” Ze zei dat dit “te zot voor woorden” is. VB-voorzitter Van Grieken verdedigde het stoppen van wapenleveringen aan Oekraïne ten voordele van een diplomatieke benadering waarin Rusland wordt betrokken. Vice-premier Petra De Sutter (Groen) scheerde de PVDA en extreemrechts over één kam: “Die twee partijen zijn staatsgevaarlijk.” Premier De Croo sloot zich aan bij Depraetere en De Sutter.
Het PVDA-standpunt heeft een begin van een klassenbenadering, maar dat loopt helaas verloren in de instellingen van de heersende klasse. We zijn het met de PVDA eens dat de militaire uitgaven moeten verminderen. We delen de analyse dat de NAVO absoluut geen instrument van vrede en vrijheid is, maar een roofzuchtige militaire alliantie in dienst van de westerse imperialistische belangen. De NAVO had er geen probleem mee toen lidstaten Griekenland en Turkije militaire dictaturen waren. Sinds 1989 werd de NAVO meermaals gebruikt als het kader waarmee neokoloniale avonturen werden aangegaan. In plaats van ons te beschermen, wakkert dit bondgenootschap de geopolitieke spanningen alleen maar aan, vooral met Rusland en China. In tegenstelling tot de PVDA beschouwen wij die twee landen echter ook als volwaardige imperialistische machten.
Een Europees leger zonder de NAVO?
Doorgaans wordt het idee van een Europees leger niet voorgesteld als een alternatief voor de NAVO, zoals Hedebouw doet, maar eerder als een aanvulling op de transatlantische alliantie. Het gaat vooral over de invloedssferen van de westerse imperialistische landen en de mate van autonomie van de Europese mogendheden ten opzichte van de Amerikaanse supermacht. Op economisch vlak kenden de Europese mogendheden wel wat succes met de oprichting van de Europese Unie, als verdediging tegen de systeemvijand die het Sovjetblok destijds vormde en om het hoofd te bieden aan concurrenten uit de VS en daarna Oost-Azië.
De verdediging van een Europees leger als alternatief voor de NAVO wordt gekoppeld aan illusies over wat een meer multipolaire wereld zou kunnen betekenen. In zijn boek ‘Muiterij’ stelt voormalig PVDA-voorzitter Peter Mertens dat een evenwicht tussen machtsblokken vrede zou kunnen garanderen. Volgens dit model kan al wie zich verzet tegen de directe belangen van het Amerikaanse imperialisme, in het bijzonder de BRICS-landen (Brazilië, Rusland, India, China en Zuid-Afrika), een progressieve rol spelen. Geldt dit ook voor westerse imperialistische machten die minder sterk staan dan de VS? In de eerste helft van de 20e eeuw zagen we dat een multipolaire wereld geen synoniem is voor vrede. Banden aanknopen met het mondiale zuiden, dus met de kapitalistische staten daar, kan sympathiek klinken. Maar hoe kan dat voorbijgaan aan de verhoudingen van uitbuiting en overheersing die onvermijdelijk voortvloeien uit de manier waarop het kapitalisme werkt?
Een beetje geschiedenis
Het idee van een gemeenschappelijk leger is niet nieuw. Het Frankrijk van De Gaulle pleitte er al voor in 1950, kort na de oprichting van de NAVO. Parijs stond afwijzend tegenover de hernieuwde militarisering van West-Duitsland door de Verenigde Staten. Het beleid van de VS was niet beperkt tot het opbouwen van een bufferzone tegen het Sovjetblok, maar omvatte ook het creëren van steun voor hun belangen in West-Europa. Het Franse initiatief was gericht op het creëren van een leger bestaande uit de zes oorspronkelijke leden van de Europese Gemeenschap (de voorloper van de EU). Uiteindelijk gaf Frankrijk het project op, omdat het niet in staat was om zijn koloniale oorlog in Indochina vol te houden en tegelijkertijd zijn leger in Europa te versterken zonder de steun van de Verenigde Staten. Sindsdien botste het idee van een gemeenschappelijk leger systematisch op de uiteenlopende imperialistische belangen van de grote Europese mogendheden.
Het is geen toeval dat het idee vandaag vooral leeft in Parijs en Berlijn. Als grootste mogendheden van de EU bevinden zij zich in de beste positie om een dergelijk leger voor hun eigen doeleinden te gebruiken. De afgelopen jaren probeerde de Franse regering om EU-lidstaten te betrekken bij haar oorlogen in de Sahel en de rampzalige operatie-Barkhane in die regio.
Een van de voorwaarden voor een gemeenschappelijk leger zou kunnen zijn dat de lidstaten een deel van hun militaire budgetten besteden aan wapens die in Europa worden geproduceerd, dus vooral in Frankrijk en Duitsland. Dit is al het geval onder het Gemeenschappelijk Veiligheids- en Defensiebeleid (GVDB) dat werd geïntroduceerd door het Verdrag van Lissabon (2009), dat Griekenland dwong Duitse onderzeeërs te kopen te midden van zijn schuldencrisis en de daarmee gepaard gaande brute besparingen.
Dit jaar heeft Frankrijk Rusland ingehaald om na de Verenigde Staten de grootste wapenexporteur ter wereld te worden, vooral dankzij de levering van gevechtsvliegtuigen aan India, Qatar en Egypte. Na de VS is Duitsland de belangrijkste wapenexporteur richting Israël.
Binnen het kader van het huidige economische systeem zou een gemeenschappelijke militaire macht de mensenrechten of de soevereiniteit van zwakkere staten niet dienen. De rol van een dergelijk leger zou zijn om de toegang van grote Europese bedrijven tot markten en grondstoffen te behouden.
Een idee dat weinig kans maakt
Tot nu toe bleven de inspanningen in de richting van een Europees leger beperkt tot een Europese snelle interventiemacht van 5000 soldaten, die in 2025 operationeel zou moeten zijn.
De Verenigde Staten, gesteund door hun trouwe Britse bondgenoot, zijn natuurlijk tegen het principe van een gemeenschappelijk Europees leger. De meeste Centraal- en Oost-Europese buurlanden van Rusland (Polen, de Baltische staten en de Scandinavische landen) staan ook zeer terughoudend tegenover het idee van een Europees strategisch commando, uit angst Washington te ontstemmen, dat zij zien als de beste garantie voor hun veiligheid.
Bovendien gaat de voorkeur bij de aankoop van wapens nog altijd uit naar de VS (zie de aankoop van Amerikaanse F35’s door België). Op dit moment steunen de vier grootste Europees gezinde fracties in het Europees Parlement de acties van de Commissie ten gunste van de eigen wapenindustrie en de uitbreiding van het gemeenschappelijk veiligheidsbeleid. Dit wordt geplaatst in het kader van de verhoging van de defensie-uitgaven tot 2% van het BBP, zoals wordt geëist door de VS en gestimuleerd door de nieuwe wapenwedloop sinds de Russische invasie in Oekraïne.
Voor een onafhankelijke positie van de werkende klasse
De PVDA lijkt ervan uit te gaan dat Europa (wellicht via de EU) een tegenwicht kan vormen voor het VS-imperialisme en lijkt zich vast te klampen aan de weinige illusies die er nog bestaan in een mogelijk progressieve rol van een ‘sociaal Europa’. De EU is echter een imperialistische en ondemocratische machine, die ontstaan is om te dienen als pletwals tegen de rechten van de werkenden.
De linkerzijde moet een standpunt innemen dat vertrekt van een onafhankelijke positie van de werkende klasse, en niet van illusies in het ‘minste kwaad’ van de ene kapitalistische klasse die concurreert met een andere. Dit is niet het meest voor de hand liggende. Het vooruitzicht van oorlog creëert een grote druk om te grijpen naar de oplossingen die het snelst en het gemakkelijkst lijken. Vaak stelt dit in het beste geval de dreiging alleen maar uit, waardoor deze nog dramatischer wordt als hij uitbreekt. Een oproep tot vredesonderhandelingen is op zich nuttig, maar hoe helpt het samenbrengen van de brandstichters rond een tafel om een brand te blussen? Het geeft in het beste geval wat respijt, maar is doorgaans precair en tijdelijk.
Oorlog is de verderzetting van politiek met andere middelen. Dat geldt zowel voor de heersende klasse als voor de werkende klasse. In de context van de strijd tegen de genocide in Gaza is het begrip van de rol van wapentransporten over de hele wereld toegenomen en dit is nieuw leven ingeblazen door de campusbezettingen. Zeker in dit tijdperk van wanorde waarin we terecht zijn gekomen en waarin de geopolitieke spanningen dramatisch toenemen, zijn de methoden van arbeidersboycot – door middel van stakingen en economische blokkades – van wapenproductie en wapenleveringen cruciaal. We moeten elke stap voorwaarts steunen die de arbeidersklasse uit de rol van toeschouwer haalt, inclusief de strijd voor de transformatie van wapenbedrijven tot sociaal nuttige productie, met behoud van arbeidsomstandigheden en lonen voor het personeel.
We hebben nog een lange weg af te leggen, maar het bewustzijn van de potentiële kracht die onze sociale klasse kan uitoefenen op de gebeurtenissen groeit. We weten ook van recente sociale strijd – feministische beweging, klimaatacties en meer recent met de campusbezettingen – dat een overwinning in één hoek van de wereld zich als een lopend vuurtje kan verspreiden. Het instinctieve militante internationalisme is van onschatbare waarde. Niet enkel de angst voor wederzijdse vernietiging, maar ook die voor een massale anti-oorlogsbeweging die het volledige systeem bedreigt, zorgt er vandaag voor dat een nieuwe wereldoorlog niet meteen op de agenda staat.