In de leesbundel voor nieuwe LSP-leden is er een tekst opgenomen over de oorsprong en ontwikkeling van het gezin. Het gaat om een vertaling van een hoofdstuk uit het boek ‘It doesn’t have to be like that’, dat we enkele jaren terug in een Franse vertaling publiceerden.
1. De oorsprong van het gezin
Eeuwenlang zijn biologisch onderbouwde argumenten gebruikt om de ongelijkheid en de ‘taakverdeling’ tussen man en vrouw als ‘natuurlijk’ en ‘eeuwig’ af te schilderen — waarbij de vrouw verantwoordelijk is voor de kinderen en het gezin en de man de economische kostwinner is.
De beroemdste marxistische bijdrage aan de discussie over de onderdrukking van de vrouw is De oorsprong van het gezin, van de particuliere eigendom en van de staat, geschreven door Friedrich Engels, met wie Karl Marx nauw samenwerkte. De ideeën in dit boek, dat in 1884 werd gepubliceerd, waren politiek gezien explosief: ze daagden niet alleen de heersende ideologie over de rol van mannen en vrouwen in de maatschappij uit, maar het hele sociale systeem zelf.
In De oorsprong van het gezin gebruikte Engels de marxistische methode van het historisch materialisme en paste die toe op toen bestaand archeologisch, antropologisch en historisch bewijsmateriaal om zijn revolutionaire ideeën te ontwikkelen over hoe en waarom vrouwen onderdrukt werden en hoe ze bevrijd konden worden. Hij stelde dat de sociale afspraken en afspraken tussen mensen en de maatschappelijke instellingen, ideeën en waarden in de samenleving producten zijn van bepaalde historische omstandigheden. Zo was bijvoorbeeld de gezinseenheid met mannelijk gezinshoofd en economisch afhankelijke vrouw en kinderen geen natuurlijke, eeuwige en onveranderlijke instelling, zoals de bestaande kapitalistische ideologie beweerde. Er zijn samenlevingen geweest waar het ‘burgerlijke gezin’, zoals het werd genoemd, niet de basiseenheid van de maatschappij was — andere sociale afspraken hadden toen de overhand en vrouwen werden niet systematisch onderdrukt.
Wanneer de economische basis van de samenleving verandert, schreef Engels —wanneer zich nieuwe productiemethoden ontwikkelen — dan veranderen ook instellingen en opvattingen, zij het op een complexe en niet-mechanische manier. En als dit in het verleden het geval was geweest, dan zou het ook in de toekomst het geval kunnen zijn. Een transformatie van de economische basis van de samenleving van kapitalisme naar socialisme zou op zijn beurt de sociale verhoudingen veranderen en de basis leggen voor het beëindigen van alle sociale ongelijkheden en het bereiken van de bevrijding van vrouwen.
Dit waren sterke argumenten die de toenmalige officiële ideologie — die de kapitalistische instellingen als vaststaand en onveranderlijk voorstelde —ondermijnden en daarmee het voortbestaan van het kapitalistische systeem zelf bedreigden.
Engels schreef De oorsprong van het gezin meer dan 120 jaar geleden, toen archeologisch en antropologisch bewijs uiterst schaars was in vergelijking met vandaag. Het is onvermijdelijk dat sommige van de details die hij in het boek schetst, onjuist zijn gebleken in het licht van de latere wetenschappelijke vooruitgang. Niettemin heeft onderzoek door antropologen in de loop der jaren de algemene strekking van Engels’ analyse gerechtvaardigd. Er is ruimschoots bewijs dat er in het verleden samenlevingen bestonden die niet georganiseerd waren op basis van privé-eigendom en de verdeling van de maatschappij in klassen; waar geen geïnstitutionaliseerde hiërarchische en uitbuitende sociale verhoudingen bestonden en waar vrouwen niet systematisch door mannen werden gedomineerd of onderdrukt.
Dergelijke samenlevingen worden gewoonlijk aangeduid als ‘jager-verzamelaars’, vanwege hun economische basis, en maken 99% van de menselijke geschiedenis uit. De sociale basisorganisatie van deze samenlevingen was de verwantschapsgroep – waarvan de omvang varieerde afhankelijk van de omgeving. Hoewel de meeste mensen in de groep biologisch aan elkaar verwant waren, was dit niet noodzakelijk het geval. Het waren zelfvoorzienende economieën, waarbij de leden van de groep net genoeg produceerden om in hun onmiddellijke behoeften te voorzien, en in het algemeen waren zij georganiseerd rond een arbeidsverdeling op basis van geslacht, waarbij de mannen jaagden en de vrouwen fruit, noten, bessen, enz. verzamelden. De vrouwen waren gewoonlijk ook het meest verantwoordelijk voor de zorg voor de kinderen.
Verdeling van arbeid
Het beeld dat gewoonlijk wordt geschetst van vroege samenlevingen is er een van een agressief mannetje dat er alleen op uit trekt met zijn speer om op woeste wilde beesten te jagen en dan, zegevierend, terugkomt in het kamp met voedsel om zijn afhankelijke vrouw en kinderen te voeden die geduldig op hem zitten te wachten. Bewijsmateriaal van jager-verzamelaar samenlevingen die tot in de moderne tijd zijn blijven voortbestaan, suggereert in feite dat dit een onjuist beeld is. Als er gejaagd werd, was dat over het algemeen geen eenzame, agressieve bezigheid, maar werkten groepsleden samen om hun prooi te besluipen en te vangen. Er was vaak flexibiliteit in de taken die mensen op zich namen. In veel samenlevingen waren vrouwen betrokken bij het zoeken van aas en bij de jacht, vooral als zij niet zwanger waren of kleine kinderen verzorgden. En mannen speelden ook een rol in de zorg voor kinderen. Het verzamelen van voedsel zoals fruit en noten (die het grootste deel uitmaakten van het dieet van jager-verzamelaars) bracht vaak met zich mee dat vrouwen lange afstanden moesten afleggen buiten de thuisbasis van de groep.
In de moderne kapitalistische samenleving, het systeem waarin wij momenteel leven, kan het feit dat vrouwen kinderen baren en de hoofdverantwoordelijkheid voor de opvoeding dragen, hen in een grote economische en sociale achterstandspositie brengen. Het gebrek aan adequate of betaalbare kinderopvang betekent dat vooral vrouwen uit de werkende klasse gedwongen zijn deeltijds te werken, dikwijls tegen een laag loon en in een onzekere of zwakke positie. Als vrouwen vrij nemen om kinderen te krijgen, kan dat hun toekomstige kansen op de arbeidsmarkt ernstig schaden. Lage lonen en bestaansonzekerheid kunnen het voor vrouwen moeilijk maken om ongelukkige relaties te beëindigen en als ze dat toch doen, kunnen ze als alleenstaande ouder met ernstige economische problemen te maken krijgen.
Sommige feministen hebben geconcludeerd dat vrouwen in vroege samenlevingen op vergelijkbare wijze benadeeld werden door de arbeidsverdeling tussen mannen en vrouwen. Maar hoewel vrouwen en mannen over het algemeen verschillende taken verrichtten, betekent dit niet dat vrouwen noodzakelijkerwijs benadeeld waren of dat hun werk en de bijdrage die zij aan de groep leverden, gedevalueerd werden of als minderwaardig aan die van mannen werden beschouwd. Uit studies blijkt dat de samenlevingen van jager-verzamelaars waren georganiseerd op een coöperatieve, collectieve basis waarin ieders bijdrage werd gewaardeerd en gerespecteerd. Vrouwen en kinderen waren economisch niet afhankelijk van een enkele mannelijke kostwinner, maar alle leden van de groep waren voor hun economische overleving afhankelijk van elkaar, deelden en werkten samen. Dus als een koppel uit elkaar ging (en persoonlijke relaties waren nogal veranderlijk) werden vrouwen en kinderen niet noodzakelijkerwijs op enige wijze economisch benadeeld. De zorg voor kinderen werd beschouwd als een gemeenschappelijke verantwoordelijkheid die de hele groep ten goede kwam en niet die van een individueel, particulier gezin. De goederen van beide geslachten werden collectief gedeeld door de groep. De zorg voor kinderen was een sociale rol in het belang van de hele groep en er was geen kunstmatig onderscheid tussen de private rol van een vrouw in een individueel gezin en haar publieke rol in de samenleving in het algemeen, een onderscheid dat wel bestaat onder het kapitalisme en andere klassensamenlevingen.
Hoewel sommige individuen misschien meer prestige of invloed binnen de groep hadden door hun wijsheid, ervaring en bekwaamheid, was de besluitvorming collectief, waarbij mensen beslissingen namen over de activiteiten waarvoor zij verantwoordelijk waren. Individuen bevonden zich niet in een positie om hun wil aan anderen op te leggen, ook niet mannen boven vrouwen.
Waardoor liep het fout?
In De oorsprong van het gezin betoogde Engels dat de “historische nederlaag van het vrouwelijk geslacht” het gevolg was van processen die op gang waren gebracht door revolutionaire veranderingen in de productiemethoden, met name de domesticatie van dieren en het verbouwen van gewassen. Een radicale verandering in productie en techniek betekende dat groepsleden niet langer van hand tot mond hoefden te leven, jagend en voedsel verzamelend, maar dat zij het potentieel hadden om meer te produceren dan hun onmiddellijke behoeften. Dit leidde tot de ontwikkeling van privébezit van de middelen om rijkdom te produceren; de verdeling van de maatschappij in klassen van uitbuiters en uitgebuitenen; en een staatsapparaat om de economische controle van de heersende klasse te handhaven. De onderdrukking van de vrouw was nauw verbonden met deze ontwikkelingen, waaronder ook de opkomst van het patriarchale (door mannen gedomineerde) kerngezin.
Hoewel Engels enkele detailfouten maakte, zijn antropologen het erover eens dat de jager-verzamelaar samenlevingen ongeveer 8-10.000 jaar geleden een radicale verandering ondergingen, gebaseerd op hun pas ontdekte vermogen om dieren te domesticeren en gewassen te verbouwen. Dit wordt vaak de neolithische revolutie genoemd, die, zoals alle revoluties, een proces was en niet een eenmalige gebeurtenis, dat in dit geval duizenden jaren duurde en onafhankelijk van elkaar in verschillende delen van de wereld ontstond. Terwijl de meeste groepen vroeger gedwongen waren zich te verplaatsen om aan de levensmiddelen te komen die noodzakelijk waren om te overleven, konden zij nu op één plaats blijven, hetgeen tot een grote bevolkingsgroei leidde.
Nu zij meer konden produceren dan zij dagelijks nodig hadden, konden sommige leden van de groep zich terugtrekken uit de productie en zich specialiseren in bepaalde taken. Groepen en individuen werden verantwoordelijk voor het opslaan, bewaken en verdelen van de overschotten, voor handel en oorlogvoering en voor het organiseren van de productie, wat hen een zeker prestige en status opleverde. In het begin werden deze taken uitgevoerd namens de groep als geheel. Maar uit deze prestigieuze groepen, individuen en huishoudens ontstonden in sommige samenlevingen de eerste uitbuitende klassen, omdat de rijkdom waarover zij beschikten, en de middelen om die te produceren, na verloop van tijd werden beschouwd als hun privé-eigendom, dat zij konden doorgeven aan hun eigen nakomelingen.
Onderdrukking van de vrouw
De algemene verdeling van de arbeid naar geslacht had de vrouwen in de gemeenschappelijke verwantschapsgroep niet benadeeld. Maar toen deze economische en sociale transformatie zich voltrok, waren het de taken waarvoor de mannen instonden — de organisatie van de productie door irrigatie en ploegen, de handel, het beheer van de overschotten, enz. — die de basis legden voor zowel de klassenheerschappij als voor de systematische onderdrukking van vrouwen (hoewel natuurlijk niet alle mannen deel uitmaakten van de heersende klasse). Dit was echter een langdurig, ingewikkeld en tegenstrijdig proces, omdat nieuwe sociale krachten en structuren in conflict kwamen met de oude collectieve en gemeenschappelijke manieren om de maatschappij te organiseren. Als onderdeel van dit proces kwamen individuele huishoudens in de plaats van de verwantschapsgroep als de voornaamste economische en sociale eenheid, waarbij vrouwen economisch afhankelijk werden en onder de controle en het gezag van de mannen binnen het gezin kwamen te staan.
Geleidelijk aan werd deze onderdrukking gesystematiseerd en gelegitimeerd door de ontwikkeling van een staatsapparaat.
De onderdrukking van de vrouw en de klassenmaatschappij hebben zich dus niet als afzonderlijke structuren ontwikkeld, maar zijn met elkaar verweven, geworteld in dezelfde economische en sociale ontwikkelingen die duizenden jaren geleden plaatsvonden. Het kapitalisme, de huidige dominante vorm van klassenmaatschappij, heeft een aantal van de sociale structuren en ideologieën die in vroegere klassenmaatschappijen bestonden, overgenomen, waaronder het kerngezin en de tweederangs status van de vrouw. Deze zijn een essentieel onderdeel geworden van het maatschappelijk model om economische en sociale dominantie van de kapitalisten in stand te houden. Tegelijk zijn ze natuurlijk ook mee gewijzigd en aangepast door economische, sociale en politieke processen in de loop der tijd en naarmate het gezin en de positie van de vrouw in de samenleving veranderden, heeft ook dat op zijn beurt invloed gehad op bredere maatschappelijke ontwikkelingen.
2. De rol van het gezin
Het woord ‘familie’ komt van het Latijnse woord ‘familia’ – wat het totale aantal slaven betekent dat aan één man toebehoort. Het is echter niet alleen het woord dat kan worden teruggevoerd op de Romeinse slavenmaatschappij (een vroege vorm van klassenmaatschappij), maar ook veel van de wetten die het gezin in de kapitalistische maatschappij in West-Europa en elders hebben geregeld. In feite kunnen de meeste vormen van discriminatie en onderdrukking waarmee vrouwen vandaag de dag nog steeds te maken hebben, alleen volledig worden begrepen als zij in die historische context worden geplaatst.
Het patriarchale gezin van de heersende slaveneigenaren in de Romeinse tijd was een hiërarchische economische en sociale instelling die het mannelijk gezinshoofd, de ‘pater familias’, volledige zeggenschap gaf over zijn vrouw, kinderen, leerlingen en slaven — ook over de vraag of zij moesten leven of sterven. De economische productie, gebaseerd op het bezit en de uitbuiting van slaven, werd georganiseerd via het gezin, dat ook een middel was om rijkdom door te geven aan mannelijke nakomelingen van de heersende klasse. Hoewel koppels die trouwden wel wat liefde en genegenheid voor elkaar konden voelen, was het huwelijk voor de heersende klasse van slaveneigenaars in de eerste plaats gericht op het vormen van allianties met andere families om zo hun rijkdom en status te vergroten.
Huwelijk en echtscheiding speelden een soortgelijke rol voor de grootgrondbezittende aristocratie onder het feodalisme, de klassenmaatschappij die de slavernij verving. Het voornaamste doel was het verkrijgen van nieuw land en bondgenoten en het vergroten van de macht en rijkdom van de heersende elite. Liederen en verhalen uit de Middeleeuwen verwezen vaak naar de liefde als iets dat los stond van het huwelijk. Zo ook gebruikte de opkomende kapitalistische klasse met de industrialisatie het huwelijk als middel om het kapitaal te consolideren en uit te breiden en om hun economische en politieke ambities te bevorderen. Dit betekende niet dat koppels geen gevoelens voor elkaar hadden, maar het huwelijk werd vooral gezien als een nieuw zakelijk contract. Het huwelijk en de familie waren belangrijk voor de erfenis, voor het doorgeven van rijkdom aan wettige erfgenamen, en de echtscheidingswetten waren in de eerste plaats gericht op het verdelen en toewijzen van eigendom. Dit is in de meeste landen nog steeds het geval, en zelfs kinderen worden door de rechtbanken als ‘eigendom’ van de ouders behandeld.
Voor degenen die niet tot de heersende klasse behoorden, was de gezinsrealiteit echter heel anders. Slaven in de Romeinse samenleving hadden niet alleen geen eigendom, zij waren zelf ook eigendom en het was hun bij wet verboden te trouwen. Echtparen konden van elkaar en van hun kinderen worden gescheiden, en persoonlijke relaties werden verbroken wanneer een slaveneigenaar besloot zijn eigendom te verkopen. Op dezelfde manier had, naarmate het kapitalisme zich ontwikkelde, de opkomende arbeidersklasse, in tegenstelling tot de kapitalistische klasse, geen economische rijkdom om uit te breiden en te consolideren of voor haar kinderen om te erven.
In het algemeen echter hebben de heersende klassen door de geschiedenis heen hun eigen gezinssamenstelling als ideaal voorgehouden, dat door andere klassen in de samenleving moest worden nagevolgd. Als dominante economische klasse hebben zij ook het rechtssysteem, de godsdienst, de wetenschap, het onderwijs en de ideeën in het algemeen gecontroleerd, en deze controle gebruikt om hun economische heerschappij te consolideren en te bestendigen.
In de Romeinse tijd waren vrouwen in feite koopwaar die via huwelijk en echtscheiding konden worden geruild. Tot hun huwelijk waren zij het eigendom van hun vader, daarna gingen gezag en controle over op hun echtgenoten. Echtgenoten verwachtten volledige gehoorzaamheid van hun vrouwen en dit werd vastgelegd in het rechtssysteem. De vroege huwelijkswetten “verplichten de gehuwde vrouwen, als geen ander toevluchtsoord, zich geheel te schikken naar de wil van de echtgenoten en de echtgenoten om over hun vrouwen te heersen als noodzakelijk en onafscheidelijk bezit”. Terwijl mannen zich bezighielden met politiek, handel, cultuur enz., bleef de rol van de vrouw in de maatschappij gewoonlijk beperkt tot het gezin en de privésfeer, met beperkingen op hun aanwezigheid in openbare gelegenheden. Vrouwen van de heersende klasse waren verantwoordelijk voor het toezicht op en het beheer van het huishouden, waarbij hun voornaamste taak was de kinderen, die het eigendom en de rijkdom zouden erven, te baren en op te voeden. Dit verschilde sterk van de samenlevingen van jager-verzamelaars, waar de zorgtaak van de vrouw een openbare en geen persoonlijke taak was, maar werd uitgevoerd ten behoeve van de hele verwantschapsgroep en niet van een individueel gezin.
Terwijl vrouwen in vroege pre-klassenmaatschappijen seksuele vrijheid ervoeren en relaties vrij flexibel waren, was de seksualiteit van vrouwen in de slavenmaatschappij sterk gereguleerd en gecontroleerd, gesteund door godsdienst en de wet. De ergste misdaad die een vrouw van de heersende klasse kon begaan was overspel (overspel door vrouwen van andere klassen werd niet als een probleem beschouwd). De reden hiervoor was dat mannen het vaderschap wilden kunnen garanderen van de kinderen die hun eigendom zouden erven – iets wat volstrekt onnodig was in een egalitaire gemeenschapsmaatschappij waar geen sprake was van particulier eigendom van de middelen om rijkdom te produceren. In de Romeinse tijd was overspel, gedefinieerd als seksuele activiteit tussen een getrouwde vrouw en een man die niet haar echtgenoot was, een misdrijf tegen eigendom (net als verkrachting) dat bestraft kon worden met echtscheiding en zelfs de dood.
De Romeinse censor Cato vatte deze dubbele standaard samen in een van zijn toespraken: “Als u uw vrouw in overspel neemt, mag u haar straffeloos ter dood brengen zonder proces – maar als u overspel pleegt of onfatsoenlijk bent, mag zij u met geen vinger aanraken, en de wet staat het ook niet toe.” Zware straffen werden ook opgelegd aan vrouwen die wijn dronken, ongesluierd over straat liepen, vergif maakten en elk ander gedrag dat ertoe kon leiden dat zij overspel pleegden of een ongeboren kind aborteerden. Van mannen daarentegen werd niet verwacht dat zij monogaam waren en zij hadden regelmatig concubines of bezochten prostituees. De prostitutie ontwikkelde zich in feite als de ‘andere kant’ van het monogame (voor vrouwen) gezin.
Het hiërarchische, patriarchale gezin, gebaseerd op mannelijk gezag en controle, diende de economische en sociale behoeften van de heersende slavenhoudersklasse in de Romeinse tijd. En het gezin is blijven bestaan als een sociale instelling die centraal staat in alle klassenmaatschappijen, hoewel de vorm ervan natuurlijk niet dezelfde is gebleven.
In de feodale samenlevingen van middeleeuws Europa, bijvoorbeeld, was het gezin van de landadel anders georganiseerd dan dat van de boeren/lijfeigenen. Die laatsten hun huishoudens vormden een economische eenheid in het centrum van de productie van goederen die werden geconsumeerd door henzelf en de heer van het landhuis. De feodale maatschappij vormde een hiërarchie met God aan de top en de boeren en lijfeigenen onderaan de ladder. Iedereen kende zijn plaats in een rigide orde gebaseerd op gehoorzaamheid aan het gezag en ongelijke rechten en verantwoordelijkheden.
Het patriarchale boerengezin, met een mannelijk gezag dat werd bekrachtigd door het rechtssysteem en gelegitimeerd door God en de koning, weerspiegelde en versterkte de hiërarchie van de maatschappij in het algemeen en functioneerde als een middel van sociale controle. De dubbele onderdrukking waarvan de boerin het slachtoffer was, kwam duidelijk tot uiting in het recht van de heer om bij het huwelijk van een van zijn onderdanen het bed te delen met de bruid tijdens de huwelijksnacht.
Eeuwenlang waren mannen wettelijk en moreel verplicht het gedrag van hun vrouwen te controleren. Het was volkomen legitiem, in feite werd verwacht, dat een echtgenoot fysieke dwang zou gebruiken tegen een ‘zeurende’ echtgenote of tegen een echtgenote die niet voldeed aan haar ‘echtelijke verplichtingen’. Wetten die wel bestonden om de vrouw te ‘beschermen’, stelden vooral grenzen aan hoe ver mannen mochten gaan.
In Groot-Brittannië werd in 1736 in een dictum van Sir Matthew Hale, het hoofd van de rechterlijke macht, gesteld dat verkrachting binnen het huwelijk niet kon plaatsvinden omdat “door hun wederzijdse huwelijksgoedkeuring en contract de vrouw zich op deze manier aan haar man heeft gegeven, wat zij niet kan herroepen”.
Dergelijke ideeën raakten in de loop der eeuwen diep verankerd in de samenleving. Pas in het begin van de jaren negentig verklaarde de Law Commission in Groot-Brittannië verkrachting binnen het huwelijk onwettig. Voordien heerste in de wet nog het idee dat het lichaam van de vrouw na het huwelijk eigendom werd van de man. Hoewel er de laatste decennia een grote verschuiving heeft plaatsgevonden in de sociale houding ten opzichte van huiselijk geweld en verkrachting, heersen er nog steeds achterlijke ideeën. Zo is het strafrechtelijk systeem nog steeds terughoudend om in geval van verkrachting binnen het huwelijk tot vervolging over te gaan, en de rechtbanken beschouwen deze gevallen vaak als minder ernstig dan verkrachting door een vreemde.
Het kapitalisme zelf is een hiërarchisch systeem, gebaseerd op ongelijkheid en uitbuiting door een minderheid in de samenleving. De heersende kapitalistische klasse zal haar toevlucht nemen tot geweld als dat nodig is om haar heerschappij te handhaven — door het gebruik van de politie tegen stakende arbeiders en demonstranten, bijvoorbeeld, of door de inzet van gewapende strijdkrachten in oorlogen om winst en prestige. Het kapitalistische systeem van ongelijkheid, dominantie en controle, waarin het gezin een cruciale rol speelt, doordringt de hele samenleving, inclusief persoonlijke relaties, en berust op en bestendigt verouderde ideeën die duizenden jaren geleden hun oorsprong vonden in de eerste klassenmaatschappijen.
3. Het gezin onder het kapitalisme
Een van de belangrijkste veranderingen die het gezin als instituut heeft ondergaan, was het gevolg van de industrialisatie en de opkomst van het kapitalisme. Dat heeft op zijn beurt een belangrijk effect heeft gehad op de positie van de vrouw in de samenleving in het algemeen.
In de pre-industriële samenleving waren de individuele gezinnen die geen deel uitmaakten van de heersende economische klasse meestal centra van economische productie, georganiseerd door het mannelijk gezinshoofd. Of de huishoudelijke productie nu gericht was op fabricage of op landbouw, had het werk van de vrouw, hoewel uiterst zwaar, een centrale rol. De arbeidsdeling (het opsplitsen van taken) tussen mannen en vrouwen was duidelijk ongelijk en de vrouw onderging de wil van de man, maar er werd geen onderscheid gemaakt tussen de waarde van de taken die vrouwen verrichtten, zoals spinnen, kinderverzorging, schoonmaken en diegenen die de mannen verrichtten, de landbouwwerkzaamheden: al deze taken werden in en rond het huis verricht en zij werden beschouwd als productief en noodzakelijk werk in de economische eenheid dat het gezin was. Maar met de komst van de industrialisatie werden goederen die vroeger thuis werden geproduceerd, zoals eten, drinken en kleding, kleine huisraad, nu collectief geproduceerd in fabrieken en molens die in privaat bezit waren.
Dit had grote gevolgen voor het gezin en de persoonlijke relaties. In het beginstadium van de fabrieksproductie waren vrouwen en kinderen de voornaamste arbeidskrachten die door de kapitalisten werden gezocht. Hierdoor ontstond een duidelijke scheiding tussen het betaalde werk dat vrouwen op de werkplek verrichtten, waar zij onder barbaarse omstandigheden op brute wijze werden uitgebuit, en het onbetaalde werk van schoonmaken, koken, voor kinderen zorgen, enz. dat vrouwen thuis bleven verrichten zoals zij dat van oudsher hadden gedaan.
In een economisch systeem waarin loonarbeid meer en meer overheerste, werd dit onbetaalde huishoudelijke werk gedevalueerd, hetgeen weer gevolgen had voor vrouwen op de werkplek, waar zij als werkneemsters werden gedevalueerd, een lager loon kregen dan mannen en te lijden hadden onder inferieure arbeidsomstandigheden. Ook al zwoegden vrouwen uit de arbeidersklasse op de werkplek, hun belangrijkste functie in de samenleving werd nog steeds beschouwd als die van echtgenote, moeder en huisvrouw.
Loonarbeid
Toen vrouwen eenmaal als loonarbeiders in de fabrieken gingen werken, ontstond voor hen een zekere economische onafhankelijkheid die de mannelijke autoriteit binnen het gezin tot op zekere hoogte ondermijnde. Nu de economische productie in de fabriek onder controle van de kapitalisten werd georganiseerd, bleek de materiële basis voor patriarchale controle in het arbeidersgezin in feite niet langer te bestaan.
Zoals Engels verklaarde: “Hier [in het proletarisch gezin] is er geen eigendom voor het behoud en de erfenis waarvoor de monogamie en de mannelijke suprematie waren ingesteld; vandaar dat er geen stimulans is om de mannelijke suprematie te laten zegevieren… en nu de grootindustrie de vrouw uit huis naar de arbeidsmarkt en de fabriek heeft gehaald, en haar vaak tot kostwinner van het gezin heeft gemaakt, zijn de laatste resten van de mannelijke suprematie in het proletarische huishouden van alle fundamenten ontdaan, behalve misschien het restje van de wreedheid jegens vrouwen die sinds de invoering van de monogamie diepgeworteld is geraakt.”
Maar ondanks de enorme economische en sociale omwentelingen die de industrialisatie teweegbracht, overleefde het patriarchale gezin niet alleen, maar werd het zelfs versterkt toen de nieuw ontstane kapitalistische klasse trachtte haar economische, juridische en ideologische controle te gebruiken om haar te vormen in het belang van haar eigen klassenheerschappij.
In de loop van de 19e eeuw werd het steeds meer een teken van de groeiende rijkdom van de kapitalistische klasse dat hun vrouwen niet buitenshuis werkten maar economisch afhankelijk waren van een mannelijke kostwinner. Een van de belangrijkste taken van de burgerlijke vrouw was de zorg voor de emotionele behoeften van haar echtgenoot — de zogenaamde ‘engel in huis’ — waardoor de mannen vrij waren om zich bezig te houden met industrie, financiën, politiek, enz. in de publieke sfeer. De andere rol van de vrouw betrof de voortplanting: het baren en grootbrengen van de toekomstige heersende klasse. Het voorbeeldige kerngezin was een teken van prestige voor de kapitalistische klasse, die zich daarmee onderscheidde van de ‘losbandige’ aristocratie en de ‘doelloze’ arbeidersklasse.
De situatie was heel anders voor de arbeidersklasse zelf. Toen de industrialisatie begon, was het verre van duidelijk dat het kapitalisme, instabiel en crisisgevoelig, als economisch systeem zou standhouden. Vrouwen en zeer jonge kinderen werden in veel gevallen letterlijk doodgewerkt in de ‘duistere, satanische fabrieken’ terwijl de kapitalisten elke druppel winst uit hun arbeid persten. Gebrutaliseerd, zwoegend gedurende ondraaglijk lange uren in gevaarlijke omstandigheden in ruil voor een loon dat nauwelijks volstond om de hongerdood te vermijden, keerden zij uitgeput terug naar door ziekten geteisterde, overbevolkte krottenwijken.
Het was onmogelijk voor vrouwen om in zulke erbarmelijke omstandigheden goed voor hun kinderen te zorgen. Baby’s en kleine kinderen werden vaak bij hun broers en zussen achtergelaten en kregen gin en opium om hun geschreeuw tot stilte te brengen. De kindersterfte was extreem hoog en er was nauwelijks sprake van een gezinsleven. “Het is heel gewoon dat vrouwen ’s avonds aan het werk zijn en dat het kind de volgende ochtend ter wereld komt, en het is zeker niet ongewoon dat baby’s in de fabriek zelf tussen de machines worden geboren,” schreef Engels in De Toestand van de Arbeidersklasse in England. “Vaak keert een vrouw slechts twee of drie dagen na haar bevalling terug naar de fabriek, en natuurlijk kan ze de baby niet meenemen.”
Met alleen oog voor de winst op korte termijn, verzetten individuele kapitalisten zich brutaal tegen de strijd van de arbeidersklasse om hun werk en dagelijks leven te verbeteren. Maar naarmate het kapitalisme zich stabiliseerde, namen de meer vooruitziende delen van de kapitalistische klasse een langetermijnvisie aan. Zij realiseerden zich dat het systeem als geheel zou profiteren van een gezondere en beter opgeleide beroepsbevolking en waren bereid om de arbeidersklasse een aantal concessies te doen. Tot de eerste hervormingen behoorden beschermende wetten die in de jaren 1830 werden uitgevaardigd en die het aantal uren en de arbeid van vrouwen en kinderen in de fabrieken beperkten. Tegelijkertijd werd duidelijk dat het gezin, dat onder de arbeidersklasse leek te desintegreren, een belangrijke rol moest spelen bij het in stand houden van de bestaande arbeiders en het voortbrengen en opvoeden van de volgende generatie arbeiders die winst moesten maken voor de kapitalistische klasse.
Economische en ideologische rol van het gezin in het kapitalisme
Het kapitalistische systeem kon de vruchten plukken van een gezondere en beter opgeleide arbeidersklasse, maar de kapitalisten wilden dit bereiken met zo weinig mogelijk kosten voor henzelf. Het was in hun belang dat individuele arbeidersgezinnen deze verantwoordelijkheid op zich namen en zonder hulp van de staat instonden voor het verzorgen, voeden, kleden van alle ‘onproductieve’ leden — allen wier arbeidskracht niet op de werkplek kon worden uitgebuit, zoals jonge kinderen, ouderen, zieken, gehandicapten en werklozen. De vrouwen stonden dus in voor onbetaalde arbeid.
De kapitalisten eisten ook een beroepsbevolking die gedisciplineerd was, gehoorzaam en eerbiedig tegenover het gezag. Het patriarchale gezin, waarin mannen controle hadden over vrouwen en kinderen, ook door het gebruik van lichamelijk geweld, was een nuttige instelling voor het bijbrengen van deze waarden en voor het bevorderen van de juiste rolverdeling tussen man en vrouw. Het gezin was ook een middel om de mannen van de arbeidersklasse zelf te disciplineren. Het was een enorme last voor mannen om de verantwoordelijkheid op zich te nemen voor het economisch onderhoud van alle afhankelijke gezinsleden. De kapitalisten buitten deze verantwoordelijkheid uit, bijvoorbeeld tijdens stakingen, in een poging stakers weer aan het werk te krijgen.
Door hun controle over het rechtssysteem, religie, onderwijs en ideeën in het algemeen promootten de heersende klassen van de belangrijkste kapitalistische landen het bourgeoisgezin als het natuurlijk en eeuwig model waarnaar alle klassen in de samenleving zouden moeten streven: met vrouwen die verantwoordelijk zijn voor het huishouden en de opvoeding van de kinderen, en economisch afhankelijk van het mannelijk gezinshoofd. De propaganda voor ‘gezinswaarden’ en de periodieke ‘morele paniek’ richtten zich op de veronderstelde crisis in arbeidersgezinnen.
Nergens was dit duidelijker dan in Groot-Brittannië, ’s werelds dominante kapitalistische macht aan het eind van de 19e eeuw. De heersende klasse had gezonde en fitte mannen uit de arbeidersklasse nodig om te dienen als kanonnenvoer voor het Britse Rijk. De slechte gezondheid van potentiële rekruten en de armoede in het algemeen werden toegeschreven aan ‘ontoereikende’ en ‘mislukte’ arbeidersmoeders die faalden in hun opvoedings- en moederschapstaken — een gemakkelijke zondebok voor een ongelijk economisch systeem dat niet in staat was in de meest elementaire behoeften van de arbeidersklasse te voorzien.
De fysieke en morele gezondheid van de natie en het Britse Rijk werden gelijkgesteld met de gezondheid van het gezin. Maar het enige gezin dat als moreel gezond werd beschouwd was het heteroseksuele bourgeoisgezin, en de staat moedigde intolerantie en onderdrukking aan van alles wat dit ‘voorbeeldgezin’ leek uit te dagen of te ondermijnen. Vrouwen die onwettige kinderen baarden, bijvoorbeeld, werden gestraft met het werkhuis. In 1885 werd homoseksualiteit voor het eerst strafbaar gesteld en in 1895 werd de toneelschrijver Oscar Wilde veroordeeld tot twee jaar dwangarbeid wegens “grove zedenschennis”.
Er was geen overeenkomstige wetgeving tegen lesbische relaties. Het werd niet als iets bestaands beschouwd, omdat men niet dacht dat vrouwen seksuele verlangens en driften hadden. Seksualiteit in het algemeen moest worden onderdrukt in het belang van reproductie, het scheppen van rijkdom en de accumulatie van kapitaal. De beruchte Contagious Diseases Acts onderdrukten op wrede wijze vrouwen die verantwoordelijk werden geacht voor de verspreiding van geslachtsziekten. Elke vrouw uit de arbeidersklasse kon worden geïdentificeerd als een “ordinaire prostituee” en gedwongen worden inwendige onderzoeken te ondergaan en opgesloten worden in het ziekenhuis als bleek dat ze leed aan gonorroe of syfilis.
Het ‘ideale’ gezin
Tegen het einde van de 19e eeuw was de heersende klasse er betrekkelijk goed in geslaagd het burgerlijke gezin ideologisch te verankeren als de ideale gezinsvorm. Een deel van dit succes was te danken aan het feit dat het burgerlijke gezinsmodel leek samen te vallen met de materiële belangen van de arbeidersklasse zelf. Deze wilde namelijk verandering brengen in de uitzichtloze omstandigheden waarin zij gedwongen waren te werken en te leven. De redenering was dat als getrouwde vrouwen geen lange uren buitenshuis hoefden te werken, het beter voor hen zou zijn en zij meer tijd zouden hebben voor huishoudelijke taken en voor de zorg voor kinderen en andere familieleden, waardoor al hun levens zouden verbeteren.
Het idee van een ‘gezinsloon’, dat aan een mannelijk gezinshoofd zou worden betaald en voldoende zou zijn om in de behoeften van het hele gezin te voorzien, kreeg steun onder de arbeidersklasse. Maar in werkelijkheid slaagde slechts een deel van de geschoolde mannen uit de arbeidersklasse erin dit te bereiken. In veel gezinnen waren de lonen zo laag dat alle gezinsleden gedwongen waren te werken om te overleven. Vrouwen die weduwe of weduwnaar waren geworden, of die er om welke reden dan ook alleen voor stonden, hadden geen andere keuze dan te werken, hoewel het loon van een enkele vrouw vaak nauwelijks genoeg was om niet van honger om te komen.
Getrouwde vrouwen bleven buitenshuis werken, deden thuis stukwerk, deden de was van anderen of namen logees in huis. Maar tegelijkertijd werden zij geacht schoon te maken, maaltijden te bereiden en te voorzien in alle lichamelijke en emotionele behoeften van andere gezinsleden, uiteraard zonder de dienstmeisjes en bedienden die de leidende klasse en vele middenklassengezinnen hadden. Deze ‘dubbele dagtaak’, samen met de vele zwangerschappen en geboorten, eiste een enorme tol van de gezondheid en het leven van vrouwen uit de arbeidersklasse.
Voor de arbeidersklasse bleef de realiteit van het gezin dus ver achter bij het vermeende ideaal. Niettemin heeft het burgerlijke gezin ideologisch de hele kapitalistische maatschappij doordrongen en de wetgeving en mentaliteit vormgegeven. Haar duurzaamheid is te danken aan de dubbele rol die het gezin speelt. Aan de ene kant is het gezin een economische en sociale instelling die een vitale economische en ideologische functie vervult voor de kapitalistische klasse. Maar tegelijkertijd is het ook een plaats van persoonlijke relaties die centraal staan in het leven van de meeste mensen. Hoewel het gezin vaak een plaats van ongelijkheid, geweld en misbruik is, voorziet het ook in de behoefte van mensen aan liefde, gezelschap en emotionele steun, alsook aan economische steun. Maar onder het kapitalisme komen deze twee rollen voortdurend met elkaar in conflict, waardoor spanningen en tegenstellingen ontstaan die het kapitalisme niet kan oplossen.
Verantwoordelijkheid voor de welvaart
Tegen de achtergrond van de groeiende klassenstrijd en/of de angst voor revolutie dat de heersende klasse in sommige landen de aanzet gaf tot de invoering van een welvaartsstaat. Hoewel de staatspensioenen, de ziekte- en werkloosheidsuitkeringen en de kinder- en moederschapsuitkeringen vaak ver achterbleven bij wat nodig was om een fatsoenlijke levensstandaard te bieden, werden de onzekerheden en financiële lasten van de individuele arbeidersgezinnen enigszins verlicht. Openbare huisvesting, gezondheidszorg, kinderdagverblijven en voorzieningen voor bejaarden en gehandicapten maakten een enorm verschil in het leven van de arbeidersklasse, vooral in dat van vrouwen.
Maar hoewel de staat sommige taken begon uit te voeren die vroeger door het gezin werden vervuld, bleef het idee van het traditionele kerngezin, met een mannelijke kostwinner en een economisch afhankelijke echtgenote, aan de basis liggen van het meeste welzijnsbeleid. Vrouwen hadden geen individueel recht op sommige uitkeringen van de staat, omdat ervan werd uitgegaan dat zij door hun echtgenoten zouden worden verzorgd, waardoor het patriarchale gezin werd versterkt. De verzorgingsstaat maakte ook onderscheid tussen ‘verdienstelijke’ en ‘onverdiende’ armen, waarbij weduwen bijvoorbeeld hogere uitkeringen ontvingen dan gescheiden vrouwen.
Niettemin heeft het bestaan van de welvaartstaat het leven van veel vrouwen veranderd. De welvaartstaat nam een deel van hun huishoudelijke taken weg en stelde hen in staat buitenshuis te werken. In feite werd de verzorgingsstaat zelf een belangrijke werkgever voor vrouwelijke arbeidskrachten: de overgrote meerderheid van de onderwijzers, verpleegsters, verzorgsters, enz. waren vrouwen. In de landen waar openbare huisvesting en minimale uitkeringen bestonden, konden vrouwen ongelukkige relaties achter zich laten en een vorm van economische onafhankelijkheid verwerven, hoe ontoereikend die ook was.
Tegelijkertijd hebben vrouwen in veel landen, als gevolg van de strijd van vrouwen en de arbeidersklasse in het algemeen en de veranderende publieke opinie, gemakkelijker toegang gekregen tot echtscheiding, alsmede gratis contraceptie en abortusrechten. Enige zeggenschap over wanneer en of zij kinderen krijgen heeft vrouwen meer keuzevrijheid gegeven, waardoor zij onafhankelijker zijn geworden en meer toegang hebben gekregen tot onderwijs en werk buitenshuis.
Vrouwen op de werkvloer
In De oorsprong van het gezin schreef Engels dat de eerste voorwaarde voor de bevrijding van de vrouw is dat het “hele vrouwelijke geslacht” weer in de openbare industrie wordt opgenomen. Betaald werk buitenshuis vermindert voor vrouwen de economische en financiële afhankelijkheid van individuele mannen binnen het gezin en geeft hen het zelfvertrouwen om traditionele ideeën over hun rol in de maatschappij aan te vechten. Wanneer vrouwen geïsoleerd thuis zitten en voor de kinderen zorgen, verteerd door de eentonigheid van het huishouden, is het gemakkelijk om het gevoel te krijgen dat alle problemen van het dagelijks leven persoonlijk en individueel zijn en om zichzelf de schuld te geven van alles wat hen overkomt. Het doorbreken van dat isolement, het werken met anderen op de werkplek verbreedt de horizon van vrouwen en het wordt gemakkelijker om deze problemen te zien als sociale in plaats van individuele problemen. Hoewel de kapitalistische klasse alles doet wat in haar macht ligt om verdeeldheid te zaaien onder de arbeidersklasse op grond van geslacht, afkomst, seksualiteit, enzovoort, is het op de werkplek dat het potentieel voor collectieve strijd voor verandering het duidelijkst is.
Sinds de industriële revolutie hebben vrouwen uit de arbeidersklasse altijd buitenshuis gewerkt. Maar dat werk werd beschouwd als ondergeschikt aan hun voornaamste huishoudelijke rol binnen het gezin. Hierdoor kon de kapitalistische klasse rechtvaardigen dat vrouwen lagere lonen kregen, zodat zij als goedkope arbeidskrachten konden worden uitgebuit om hun winsten te vergroten. Maar de kapitalistische ideologie varieerde, afhankelijk van de economische en sociale behoeften van de heersende klasse op het ene of een ander moment. Zo had de kapitalistische klasse tijdens de Eerste en Tweede Wereldoorlog vrouwen nodig om te werken in de munitiefabrieken en om de arbeidsplaatsen in te nemen die vrijgekomen waren doordat de mannen aan het front te vochten.
Het was onvermijdelijk dat vrouwen in de meeste gevallen een lager loon voor hun werk kregen dan mannen. Mannelijke werknemers, vooral in de machinebouw, organiseerden zich tegen wat bekend werd in Groot-Brittannië als ‘dilution’ (uitdunning): vrouwelijke werknemers die de vaardigheden en verloning van mannen ondermijnden. Maar er werd ook gezamenlijk gestreden voor gelijke verloning toen het aantal vrouwelijke vakbondsleden met meer dan 150% toenam. De vraag naar vrouwelijke arbeidskrachten dwong de staat om in te grijpen en een deel van de huishoudelijke taken van vrouwen met kinderen te verlichten. Overheidssubsidies hielpen bij het opzetten van plaatselijke kinderdagverblijven en er kwamen grote verbeteringen in de kraamzorg. Maar toen de oorlog voorbij was, veranderde de propaganda opnieuw. Met miljoenen mannen die na 1918 naar huis terugkeerden, was het nu de ‘patriottische plicht’ van vrouwen om hun baan terug op te geven aan werkloze mannen. Een stabiel gezinsleven werd noodzakelijk geacht om het geboortecijfer te verhogen en het land weer op te bouwen na de verwoestingen van de oorlog. De crèches sloten hun deuren en tienduizenden vrouwen kwamen weer in het isolement van het huishouden terecht en werden economisch afhankelijk van hun echtgenoot.
Meer dan een miljoen vrouwen verloren ook hun baan toen de Tweede Wereldoorlog ten einde liep, hoewel het nu aanvaardbaar werd geacht voor getrouwde vrouwen om deeltijds te werken. Dit kwam tegemoet aan de behoefte van de kapitalistische klasse aan goedkope arbeidskrachten in de naoorlogse economische opleving en aan een ‘reserveleger’ van arbeidskrachten dat indien nodig kon worden ingezet in perioden van economische crisis. En hoewel het loon van gehuwde vrouwen geringschattend ‘speldengeld’ werd genoemd (en de kapitalisten zich daarom gerechtvaardigd voelden om vrouwen minder te blijven betalen dan mannen), werd dit loon van essentieel belang voor het behoud en de verbetering van de levensstandaard van arbeidersgezinnen tijdens de economische boomjaren.
4. Het gezin en de onderdrukking van de vrouw vandaag
Vandaag de dag werken vrouwen in ongekende aantallen buitenshuis. In sommige van de ontwikkelde kapitalistische landen maken zij de helft of zelfs de meerderheid van de beroepsbevolking uit. En deze ‘vervrouwelijking’ van de arbeidsmarkt is een internationaal verschijnsel dat ook de neokoloniale landen treft.
In de ‘geavanceerde’ kapitalistische landen is het ongetwijfeld zo dat een deel van de beter opgeleide vrouwen, vaak uit de middenklasse, erin geslaagd is betrekkelijk goed betaalde banen te verwerven en een plaats te veroveren in sommige beroepen die vroeger door mannen werden gedomineerd, zoals de geneeskunde en de advocatuur. Maar diepgewortelde discriminatie betekent dat zelfs deze vrouwen tegen het glazen plafond aanlopen, waarbij de topfuncties en salarissen nog steeds voor het overgrote deel naar mannen gaan.
De meeste vrouwen uit de werkende klasse zijn echter niet bezig met het glazen plafond, maar met het bereiken van een degelijk basisloon en degelijke arbeidsvoorwaarden. Vrouwen uit de arbeidersklasse zijn nog steeds overwegend werkzaam in wat in het Engels de 3 ‘C’s’ zijn – cleaning, catering en caring (schoonmaken, horeca, zorg). De meeste van de jobs in deze sectoren liggen in het verlengde van het werk dat zij onbetaald thuis verrichten, en hebben als gevolg daarvan een lage status en worden slecht betaald. Dit is een van de belangrijkste redenen waarom in veel landen, tientallen jaren nadat vrouwen voor wetgeving inzake gelijke beloning hebben gestreden en deze hebben afgedwongen, hun gemiddelde loon nog steeds ver achterblijft bij dat van mannelijke werknemers. Het leidt ook tot een leven lang armoede en ongelijkheid, vooral op oudere leeftijd.
De neoliberale jaren
Als reactie op het einde van de naoorlogse hoogconjunctuur van 1950-73/75 en een algemene economische crisis met dalende winsten, begon de kapitalistische klasse aan het eind van de jaren zeventig een neoliberaal offensief dat gepaard ging met venijnige aanvallen op de lonen en arbeidsomstandigheden van de arbeidersklasse. De kapitalisten hebben in het kader van hun neoliberale agenda vooral de verzorgende rol van de vrouw in het gezin uitgebuit. ‘Flexibel’ werken werd gepromoot als ‘gezinsvriendelijk’, waardoor vrouwen betaald werk konden combineren met de zorg voor kinderen en het huishouden.
De meeste vrouwen (en mannen) uit de arbeidersklasse zouden flexibel werken toejuichen als het betekende dat zij een fatsoenlijk loon konden verdienen, bestaanszekerheid hadden en kwaliteitsvolle tijd met hun kinderen konden doorbrengen. Maar deeltijdwerk en lage lonen gaan meestal hand in hand. Tijdelijke contracten, tijdelijk werk, uitzendwerk en nulurenwerk zijn allemaal werkgeversvriendelijk, met als gevolg superuitbuiting en onzekerheid, waardoor mensen uit de werkende klasse onder enorme druk komen te staan, met alle gevolgen van dien voor persoonlijke relaties en het gezinsleven.
De kapitalistische klasse heeft via haar politieke vertegenwoordigers ook oorlog gevoerd tegen het idee van collectief verleende openbare diensten en zo een meedogenloze agenda van privatisering en besparingen nagestreefd. Als gevolg van klassenstrijd werden de openbare diensten betaald door belasting te heffen op zowel arbeiders als kapitalisten. In een situatie van hoge economische groei en stijgende winsten waren de kapitalisten bereid zich bij deze situatie neer te leggen om sociale vrede te kopen.
Het zijn vooral vrouwen die de zwaarste prijs hebben betaald voor de besparingen en privatiseringen in de publieke sector. Het grote aantal vrouwen dat in de publieke sector werkt, betekent dat het vaak hun banen en arbeidsvoorwaarden zijn die worden bedreigd, terwijl besparingen en tekorten in openbare diensten hun huishoudelijke taak nog zwaarder belasten. Als crèches worden gesloten, wordt van vrouwen verwacht dat zij de zorg voor kinderen en hun werk op de een of andere manier combineren. Er wordt van hen verwacht dat zij voor oudere familieleden zorgen als er geen betaalbare ouderenzorg meer beschikbaar is, of voor familieleden met een handicap als door de overheid gefinancierde voorzieningen ophouden te bestaan.
Omdat diensten zoals kinderverzorging, het bereiden van een maaltijd, schoonmaken, enz. op de ‘markt’ kunnen worden gekocht, zijn er verschillende pogingen gedaan om te berekenen hoeveel de onbetaalde arbeid die door vrouwen in het gezin wordt verricht, het kapitalisme jaarlijks eigenlijk bespaart. De cijfers lopen op tot miljarden — groter zelfs dan het gehele bruto binnenlands product van de onderzochte landen.
Terwijl het neoliberale offensief heeft geleid tot een toename van deeltijdwerk voor sommige werkenden, vooral vrouwen, zijn er ook aanvallen geweest op de kortere werkweken die andere groepen arbeiders in het verleden hebben gewonnen. Veel mannelijke werknemers draaien ondraaglijk lange werkdagen, waardoor zij weinig tijd overhouden om met hun gezin door te brengen. Tegelijkertijd zien andere mannelijke werknemers hun banen ‘vervrouwelijkt’ worden.
Door de geschiedenis heen hebben vrouwen uit de arbeidersklasse gestreden voor gelijkheid op de werkplek. De kapitalisten zeggen dat zij ook voorstander zijn van ‘gelijkheid’ tussen mannelijke en vrouwelijke werknemers. Hun idee van gelijkheid is echter niet de lonen en arbeidsvoorwaarden van vrouwen op hetzelfde niveau te brengen als die van mannen, maar ze ‘gelijk te trekken naar beneden’, door mannen uit de arbeidersklasse te dwingen tot laagbetaald, deeltijd- en flexibel werk om hun winsten te vergroten. Op dezelfde manier gebruiken zij werknemers met een migratieachtergrond, uitzendkrachten, onderaannemers, enz. om te proberen de lonen en voorwaarden van alle werknemers naar beneden te drukken.
In de jaren zeventig, toen er veel minder vrouwen aan het arbeidsproces deelnamen dan nu, streden sommige vrouwen ervoor dat de onbetaalde taken van vrouwen in huis als ‘werk’ werden erkend en stelden zij de eis van ‘loon voor huishoudelijk werk’. Het is zeker belangrijk dat de waarde van huishoudelijk werk en kinderverzorging voor het kapitalisme wordt erkend, maar ‘loon voor huishoudelijk werk’ is in werkelijkheid een achteruitgang, die het privékarakter van huishoudelijke taken versterkt en tegelijkertijd achterhaalde en stereotiepe ideeën over de rol van de vrouw in het gezin en in de maatschappij in het algemeen versterkt.
Socialisten en marxisten voeren in plaats daarvan campagne voor een fatsoenlijk minimumloon voor iedereen, maar ook een studentenloon en een uitkering voor gepensioneerden en al degenen die niet kunnen werken. Tegelijkertijd pleiten we voor de vermaatschappelijking van veel van de taken die vandaag door individuele vrouwen in huis worden verricht. Terwijl Engels het inschakelen van vrouwen in de ‘publieke industrie’ als eerste voorwaarde voor hun bevrijding beschouwde, voegde hij eraan toe dat “dit op zijn beurt de afschaffing vereist van het monogame gezin als de economische eenheid van de maatschappij”. “Het privé huishouden,” schreef hij, “wordt omgezet in een sociale industrie.”
Kapitalistische tegenstrijdigheden
Het is een van de contradicties van het kapitalisme dat het zich historisch heeft ontwikkeld als een systeem dat berustte op de instelling van het gezin: het heeft enerzijds het gezin trachten te versterken, maar anderzijds zijn het de processen binnen het kapitalistische systeem die het gezin ondermijnen. De veranderingen die het gezin als instelling hebben ondermijnd, zijn voor het grootste deel het gevolg van economische en sociale veranderingen. De vraag van kapitalisten naar goedkope arbeidskrachten en de enorme instroom van vrouwen in het arbeidsproces, waaronder vrouwen met jonge kinderen, betekent dat het ‘traditionele’ gezin van een moeder die thuis blijft en de man als enige kostwinner tegenwoordig in de meeste ontwikkelde landen een minderheid van de huishoudens uitmaakt. Het is financieel gewoon niet haalbaar.
De verschuiving in sociale opvattingen die in veel landen heeft plaatsgevonden, betekent dat er nu over het algemeen een tolerantere houding is ten opzichte van alternatieve sociale regelingen die niet overeenkomen met de ‘traditionele’ gezinsvorm. Tot op zekere hoogte heeft de kapitalistische ideologie zich aangepast om met deze veranderingen rekening te houden. In het besef dat er weinig stemmen te winnen zijn met het openlijk afkraken van alleenstaande ouders, en dat het zelfs contraproductief kan zijn, hebben alle mainstream partijen in Groot-Brittannië hun toon afgezwakt door te benadrukken dat zij alleenstaande ouders niet willen stigmatiseren, die, zo verklaren zij neerbuigend, uitstekend werk verrichten in moeilijke omstandigheden. De aanvallen worden in plaats daarvan verpakt als ‘het helpen van alleenstaande ouders om zichzelf te helpen’.
Verschillende regeringen hebben het homohuwelijk gelegaliseerd en meer rechten toegekend aan koppels van hetzelfde geslacht op het gebied van adoptie. Als het kapitalisme op het punt zou staan een ongekende economische opleving door te maken, veel groter nog dan die na de Tweede Wereldoorlog, dan zou het theoretisch mogelijk zijn de samenleving zo in te richten dat zij het gezin niet langer nodig heeft als economische en ideologische steunpilaar. Dan zou het mogelijk zijn delen van de maatschappelijke veranderingen en het toenemende begrip voor genderfluïditeit die het gezin en de persoonlijke relaties beïnvloeden, een plaats te geven zonder dat deze worden gezien als een crisis die moet worden ‘opgelost’.
Maar dat is niet het perspectief waarmee het kapitalisme wordt geconfronteerd — integendeel, het systeem bevindt zich in een ernstige crisis, waarbij de algemene curve van de kapitalistische ontwikkeling naar beneden gaat. Natuurlijk zullen er binnen die algemene neerwaartse trend periodieke economische oplevingen zijn, waarvan sommige zelfs verscheidene jaren kunnen duren. Maar de onderliggende crisis van de winstgevendheid betekent dat de groei waarschijnlijk zwak en broos zal zijn. In combinatie met de enorme schuldenlast van zowel consumenten als regeringen betekent dit dat de kapitalistische klasse haar venijnige aanvallen op het sociale loon zal intensiveren — precies die uitkeringen en openbare diensten waarvoor de arbeidersklasse zo hard heeft gevochten om een deel van de spanningen en onzekerheden die hun leven beheersen te verlichten, en waarvan vooral vrouwen hebben geprofiteerd.
Het gezin zal dus een uiterst belangrijke rol blijven spelen voor het kapitalisme om tekorten te verdelen, zowel in economisch als in ideologisch opzicht. Dit zal onvermijdelijk resulteren in blijvende spanningen en conflicten tussen de rol van het gezin als kapitalistische instelling en als plaats van persoonlijke relaties van mensen – wat leidt tot tegenstrijdigheden en zigzaggen in beleid en ideologie. Als gevolg blijven vrouwen geconfronteerd worden met geweld, seksueel misbruik en beperkingen van hun seksualiteit en reproductieve rechten, seksisme, discriminatie, stereotype genderrollen en dubbele standaarden.
Voor Engels lag de basis voor het oplossen van die tegenstelling in de “overgang van de productiemiddelen naar gemeenschappelijk bezit”. Dat zou ervoor zorgen dat het heteroseksuele kerngezin niet langer de economische eenheid, noch de norm van de samenleving is. “De particuliere huishouding wordt een maatschappelijk bedrijf. De verzorging en opvoeding van de kinderen wordt een openbare aangelegenheid; de maatschappij zorgt voor alle kinderen op dezelfde wijze.” In een socialistische samenleving zullen persoonlijke verhoudingen bevrijd zijn van economische en sociale beperkingen die hen vandaag nog steeds beperken. De basis voor echte bevrijding zal gelegd worden en daarmee ook de basis voor een fundamentele verandering van alle beeldvorming over gender en geslacht die eeuwenlange klassenmaatschappijen ons hebben ingeprent.