Sociaal-economische barometer van het ABVV weerlegt enkele veelgebruikte patronale argumenten

Elk jaar publiceert het ABVV een interessant overzicht van cijfermateriaal en vaststellingen. Deze sociaal-economische barometer biedt veel argumenten die bruikbaar zijn om collega’s te overtuigen en om te antwoorden op de propaganda van de werkgevers. Maar al te vaak worden patronale argumenten voorgesteld als onbetwistbare feiten. De arbeidersbeweging moet daarop antwoorden en de waarheid aan het licht brengen. Een bredere informatiecampagne op basis van deze publicatie zou ons versterken. We belichten enkele argumenten.

1/ Ondanks index gingen onze reële lonen achteruit

De werkgevers klagen steen en been over de indexatie van de lonen. Daarmee wordt de concurrentiepositie van België ondergraven, zeggen ze. Eigenlijk willen ze dat onze koopkracht meer afneemt. De reële lonen in België daalden in 2022 met 2%, tegenover een daling met 5% in Duitsland en 6% in Nederland.

Dat cijfer geeft overigens meteen aan dat de index niet volstaat om een reële daling te vermijden. Dit komt onder meer door het gepruts aan de index. Maar liefst 1,1 miljoen werkenden (37,6%) geniet slechts één keer per jaar een indexatie, in plaats van bij elke overschrijding van de spilindex. Zij verliezen fors aan koopkracht omdat de indexaanpassing veel later komt dan de prijsstijgingen.

Komt daar nog bij dat de samenstelling van de productenkorf waarmee de index berekend wordt geen exacte weerspiegeling is van onze kosten. Zo zit motorbrandstof er niet in. Het uitgavenpatroon van de rijksten en de armsten is erg verschillend, zo besteden de 25% laagste inkomens meer dan 10% van hun gezinsbudget aan energie, voor de 25% hoogste inkomens is dat slechts 4%. Dergelijke cijfers voor voeding worden niet gegeven in de sociaal-economische barometer, maar zouden ongetwijfeld een gelijkaardig verschil opleveren. Laat nu net energie en voeding de belangrijkste factoren van de inflatie zijn en we weten dat de prijsstijgingen veel harder aankomen bij wie het minst verdient.

Het is dan ook niet verwonderlijk dat onder de 20% laagste inkomens meer dan een derde moeite heeft om rond te komen. Waar dit in het derde kwartaal van 2021 om 23,9% ging, was het in het tweede kwartaal van 2022 al opgelopen tot 34,2%. Niet alleen de hoge kosten voor energie en wonen spelen daarbij een rol. Het aantal mensen dat bij het OCMW aanklopt voor hulp bij medische kosten neemt eveneens fors toe tot meer dan 80.000 mensen begin vorig jaar.

Kortom: de index beschermt de Belgische werkenden, maar niet volledig en het volstaat niet om een forse toename van tekorten en sociale problemen tegen te houden. De daling van onze reële lonen betekent dat eisen voor loonsverhogingen bovenop de index niet ‘wereldvreemd’ zijn, zoals de werkgevers verklaren, maar nodig om onze reële koopkracht in stand te houden. Onze stijgende productiviteit (zie verder) rechtvaardigt die loonsverhogingen eveneens. En neen, met eenmalige premies zullen we er niet komen.

2/ Gemiddeld zitten de bedrijven niet in de problemen, verre van zelfs

De sociaal-economische barometer herneemt de cijfers van de bruto winstmarges van de niet-financiële vennootschappen. Deze stegen van 35% in 1999 naar ruim 45% in het tweede kwartaal van 2022. Dat is een pak meer dan in de buurlanden. Tussen 2009 en 2021 staken de bruto winstmarges van de Belgische bedrijven die van de Duitse en Nederlandse bedrijven voorbij. In Duitsland zakten de winstmarges in die periode onder de 40%. De stijging van de bruto winstmarges betekent dat een groter deel van de door ons geproduceerde waarde naar de werkgevers en de aandeelhouders gaat en een kleiner deel naar onze lonen. De taart wordt dus anders verdeeld: wij krijgen een kleiner stuk en de werkgevers eigenen zichzelf een groter deel toe. Maar toch blijven ze zeggen dat onze lonen het probleem zijn?

3/ Wat ze ons liever niet zeggen over de concurrentiepositie

Het argument van de concurrentiepositie van de Belgische bedrijven komt steeds weer terug. De winstgevendheid is daar uiteraard al een belangrijk antwoord op (zie hierboven). Er zijn nog elementen die in rekenschap moeten genomen worden.

Zo is er de toenemende productiviteit van de werknemers. In de industrie is de productiviteit sinds 2000 met 52% toegenomen, terwijl dit in de buurlanden gemiddeld 41% was. Ook in de dienstensector was de stijging van de productiviteit significant hoger dan in de buurlanden. Een productiviteitsstijging betekent dat onze arbeid meer waarde oplevert, maar die wordt niet doorgerekend in onze lonen. Sinds 1996 lopen de productiviteit en de lonen steeds verder uiteen.

In de vergelijking van de Belgische lonen met die in de buurlanden wordt geen rekening gehouden met de loonsubsidies, onder meer voor nachtwerk, overuren, ploegenarbeid … Het gaat om maar liefst 9 miljard euro (cijfers van 2020), wat goed is voor meer dan 5% van de loonmassa. In de buurlanden bedragen soortgelijke subsidies minder dan 1% van de loonmassa. Als dit meegenomen wordt in de berekening van het loonkostenverschil, is er een negatieve loonkostenhandicap. Dat is iets waar alle werkgevers in koor over zwijgen.

4/ Je hebt werkzaamheidsgraad en werkzaamheidsgraad

De regering legt sterk de nadruk op de werkzaamheidsgraad en wil daartoe de jacht op de langdurig zieken openen, net zoals eerder een jacht op werklozen werd gevoerd. Het doel is om de werkzaamheidsgraad te verhogen aangezien die achterop zou lopen. De sociaal-economische barometer merkt op dat er inderdaad een verschil is tussen die werkzaamheidsgraad in België (70,6%) en die in Nederland (81,7%). Als er echter naar de echte arbeidstijd wordt gekeken, met andere woorden naar voltijdse tewerkstelling, dan is er geen noemenswaardig verschil en ligt de Nederlandse werkzaamheidsgraad zelfs iets onder de Belgische.

Dat brengt ons bij de vaststelling dat er een forse opgang geweest is van deeltijdwerk, in de meeste gevallen op onvrijwillige basis of zogezegd ‘vrijwillig’ maar dan omdat de werknemer de werkdruk van een voltijdse job niet aankan. In heel wat sectoren is deeltijds werken zowat de norm, onder meer om de flexibiliteit te kunnen verhogen. Deze trend is in Nederland sterker dan in België. Waar het aantal gewerkte uren per werknemer in onze buurlanden sinds 1970 met ongeveer een kwart gedaald is, ligt dat in België op iets meer dan 15%. Daarbij moet nogmaals opgemerkt worden dat de productiviteit sinds 1970 uiteraard spectaculair gestegen is. Een gemiddelde werknemer in België werkt ongeveer 31 uur per week. Het betekent dat er in de praktijk een arbeidsduurvermindering is doorgevoerd, maar dan wel met loonverlies voor de werknemers. Het invoeren van een 30-urenweek zonder loonverlies en met bijkomende aanwervingen zou deze evolutie van het dalend aantal gewerkte uren volgen, maar dan op kosten van de werkgevers (die zoals hoger gezegd al voldoende profiteren van de toenemende productiviteit).

Tot slot

De sociaal-economische barometer bevat nog andere interessante gegevens, onder meer over de pensioenen, stress en burn-outs of nog de sterke daling van het aantal controles van werkplaatsen door de arbeidsinspectie. Elke delegee of militant zal informatie en argumenten in deze publicatie vinden.

Een beperking van de publicatie is dat de dreiging van een recessie wordt geminimaliseerd vanuit de hoop dat het allemaal wel zal meevallen. Er wordt voorzichtig positief geoordeeld over het begrotingsbeleid van de regering, waarbij vertrokken wordt van de economische logica van het kapitalisme en niet van de noden van de werkende klasse.

Strijdsyndicalisten kunnen in deze publicatie een schat van informatie vinden. Onwetendheid heeft de arbeidersbeweging nog nooit vooruit geholpen, de sociaal-economische barometer biedt inzichten en argumenten die we kunnen gebruiken om strijdbare posities te versterken en om discussies aan te gaan over hoe het kapitalisme functioneert en waarom een socialistisch alternatief noodzakelijk is.

Hier vind je de pdf op de website van het ABVV

Delen:
Printen:

Steun ons: plaats uw boodschap in onze mei-editie!

Voorpagina van De Linkse Socialist

Uw boodschap in onze mei-editie