Verslag door Janne (Gent) van een commissie op de ISA-school eind juli in Leuven
“Oorlog is de voortzetting van politiek met anderen middelen,” schreef Carl von Clausewitz. Lenin voegde daarbij toe dat oorlog onafscheidelijk is van politieke systemen. Onder imperialisme is oorlog onvermijdelijk, het is een uitdrukking van een natiestaat in verval, in nood van expansie. Maar het kan tegelijkertijd een kantelpunt zijn voor de revolutie van de werkende klasse. Oorlogen zijn net als revoluties explosieve momenten waarop alle contradicties in het systeem met elkaar botsen. In deze commissie werden verschillende oorlogen (de Tweede Wereldoorlog, Vietnam, Irak, koloniale revoluties) en de verschillende benaderingen (stalinisten, trotskisten, sociaaldemocraten, imperialisten) onder de loep genomen als lessen voor vandaag.
De Tweede Wereldoorlog om de wereld te herverdelen
Tijdens de geschiedenislessen leerden we dat de Tweede Wereldoorlog in 1939 startte met de invasie van nazi-Duitsland in Polen en eindigde in 1945 met de atoomaanvallen op Hiroshima en Nagasaki. Geschiedenis wordt echter altijd geschreven door de winnaars. Zij beschrijven deze oorlog als oorlog van de democratie tegen het fascisme.
In zijn inleiding merkte Paul uit Schotland echter op dat de Tweede Wereldoorlog een imperialistische oorlog was bedoeld om de wereld te herverdelen. De openingsschoten van die oorlog gebeurden al veel vroeger, onder meer met de Japanse invasie van Mantsjoerije in China in 1931, wat het einde inluidde van het Chinese keizerrijk, en de incidenten die daaruit voortvloeiden. Europa werd in 1940 gekenmerkt door een diepe economische crisis en een expansie van het Duitse imperialisme. Europa werd het strijdtoneel van verschillende imperialistische grootmachten, die meteen ook probeerden om de Sovjet-Unie te breken.
Dat klassentegenstellingen in oorlogen een centrale rol blijven spelen, werd ook duidelijk in de Tweede Wereldoorlog. Na de invasie door de nazi’s gaven de Franse burgerlijke leiders zich liever snel over dan dat ze de georganiseerde arbeidersklasse die op straat protesteerde wapens gaven. “De patriotten gaven de voorkeur aan broodkruimels van de nazi’s,” schreef Ted Grant hierover. Lenin had het in 1914 over revolutionair defaitisme, een standpunt van principieel verzet tegen de eigen burgerij en de noodzaak om de oorlog om te vormen tot een burgeroorlog tegen de heersende klasse. Als de werkende klasse bewapend wordt, moet dit niet gericht zijn op het helpen van de burgerij maar om de eigen klasse te verdedigen. Trotski merkte op dat een correcte benadering gebaseerd moet zijn op de ervaring van de klasse, hoe moeilijk een klassenbenadering ook is.
Voor een revolutionaire partij kan het moeilijk lijken om een positie in te nemen over oorlogen. Enerzijds zijn we niet in staat om de controle over de gewapende krachten over te nemen en de wereld te veroveren om meteen systeemverandering door te voeren, maar anderzijds kunnen we ook niet wachten tot het socialisme er komt. Wat we wel kunnen doen, is duidelijk maken welke stappen mogelijk zijn. Steve (VS) had het over de acties die de voorloper van onze organisatie in Groot-Brittannië ondernam tijdens WO2. Hij gebruikte een MI5-rapport als bron om te tonen hoe een consistent standpunt werd ingenomen, vertrekkende van de noodzaak van een revolutionaire strijd tegen het fascisme die geen vertrouwen stelde in de kapitalistische krachten en niet gericht was op de verdediging van de kapitalistische machthebbers en hun orde. Op die basis was het mogelijk een actieve rol te spelen in de klassenstrijd in Groot-Brittannië, maar ook om een impact te hebben op dienstplichtigen in het Britse leger.
Ook James uit Canada stond stil bij de vraag hoe we blijvend moeten werken met het bewustzijn van de arbeidersklasse terwijl de bommen naar beneden vallen. De houding van onze voorlopers tijdens de Tweede Wereldoorlog leert ons hoe we vandaag de discussie kunnen voeren. Ondanks de oorlog en de schijn dat de klassenstrijd was opgehouden, werden er toch verschillende stakingen georganiseerd, ook binnen de oorlogsindustrie. In augustus 1941 gingen 4000 vrouwen in Glasgow in staking uit sympathie voor een kameraad die ontslagen was vanwege zijn overtuigingen. In oktober 1941 volgde een staking in Schotland tegen de privatisering van een fabriek. Ook waren kameraden betrokken bij een busstaking in Yorkshire (1943), een staking in Glasgow (1943) en een koolmijnenstaking. Onze politieke benadering was niet beperkt tot de kwestie van de oorlog, maar een principiële benadering daarover was wel essentieel om een impact op de klassenstrijd te kunnen hebben.
Het einde van de Tweede Wereldoorlog; strijd en stalinisme
Dat de arbeidersklasse wel degelijk in strijd ging, werd ook duidelijk op het einde van de oorlog. Die oorlog werd niet enkel beëindigd door de overwinning van de geallieerden, maar ook door de groeiende opstand van de arbeidersklasse. Die protesten vonden over heel Europa en de wereld plaats; in de Verenigde Staten was er een nieuw record in massabewegingen in 1946. Dat de arbeiders niet aan de macht kwamen, was toe te schrijven aan het falen van de arbeidersleiders, in het bijzonder die van de communistische partijen die onder stalinistische invloed stonden.
Na de Tweede Wereldoorlog werd de wereld verdeeld in twee blokken: de imperialistische onderdrukking onder het kapitalisme en het model van een bureaucratisch geleide planeconomie onder het stalinisme. Per-Ake (Zweden) stond stil bij de verschillende elementen binnen het stalinisme die ervoor zorgden dat het revolutionaire potentieel na de oorlog niet benut werd.
Binnen het stalinisme is er vooreerst altijd een sterk element van nationalisme aanwezig. Binnen het stalinisme wordt er niet meer gekeken vanuit wereldperspectief, maar vanuit een geïsoleerd nationaal standpunt, in het bijzonder dat van Rusland. Ook vandaag is het voor een revolutionaire wereldpartij essentieel om steeds een internationaal perspectief te behouden, onder meer in onze analyses over de oorlog in Oekraïne.
Een tweede element van het stalinisme is de tweestadiatheorie, die het voorstelt alsof er eerst een strijd voor democratische rechten moet gevoerd worden en pas daarna over socialisme kan gesproken worden. Socialisme wordt op de lange baan geschoven en er wordt geen verband gelegd met de dagelijkse strijd. Het stalinisme is op die basis bereid om allianties aan te gaan met de zogenaamd ‘progressieve’ burgerij.
Na de Tweede Wereldoorlog waren de communistische partijen in veel landen groter dan ooit. Het was een periode gekenmerkt door ongenoegen en stakingen. Maar Moskou en Stalin legden een strikte partijlijn op om het protest te stoppen en burgerlijke regeringen te steunen of eraan deel te nemen. Het stalinisme vertrok van de eigen diplomatieke belangen in onderhandelingen met andere grootmachten, zelfs indien dit betekende dat revolutionaire bewegingen verraden werden, zoals in Griekenland op het einde van de oorlog.
Stalin stond aanvankelijk vijandig tegenover een machtsovername door het volksleger van Mao in China, omdat dit de diplomatieke evenwichten op wereldvlak bedreigde. Bovendien stelde het stalinisme dat er in de strijd tegen kolonialisme eerst een fase van kapitalistische groei moest zijn. Mao was het daar als stalinist mee eens, maar werd door de omstandigheden verder geduwd dan hij aanvankelijk wilde. Sommigen raakten verward door de spanningen tussen Mao en Stalin, maar voor onze stroming was het duidelijk dat Mao een stalinistisch systeem invoerde.
Vietnam
De tweestadiatheorie zette heel wat anti-koloniale strijders op een verkeerd spoor. In de massale bewegingen in Vietnam op het einde van de Tweede Wereldoorlog aarzelden de stalinisten aanvankelijk niet om Amerikaanse steun te aanvaarden met als doel om een stabiel kapitalistisch regime te vestigen. Geïnspireerd door Mao’s beweging in China kwam het daarna tot een guerrillastrijd van het Nationaal Front voor de Bevrijding van Zuid-Vietnam (FNL), dat vanuit het communistische noorden van Vietnam in confrontatie ging met het corrupte kapitalistische zuiden en zowel de Franse kolonialisten als nadien de Amerikaanse troepen die het kapitalisme wilden redden.
Vanaf 1969 waren er al een half miljoen Amerikaanse soldaten in Vietnam, velen slechts 18 of 19 jaar oud. De VS dachten dat ze Vietnam snel konden verslaan door grootschalige gebruik van technologie. Zo waren er meer bomaanslagen in Vietnam dan tijdens de hele Tweede Wereldoorlog. Het tet-offensief in 1968 werkte demoraliserend op de soldaten; de oorlog kon niet gewonnen worden. Duizenden gestorven soldaten keerden in lijkzakken terug naar de VS. Dit droeg bij tot de radicalisering van een nieuwe generatie in de Verenigde Staten. De burgerrechtenbeweging mengde zich met de anti-oorlogsbeweging, de vrouwenbeweging en de nieuwe LGBTQI+-beweging. Op 15 oktober 1969 namen 36 miljoen Amerikanen deel aan anti-oorlogsmarsen. Zowel jongeren als arbeiders kwamen op straat. De inflatie door de oorlog gaf bovendien aanleiding tot stakingsacties. Tegen het einde van de oorlog, in 1971 was het VS-leger compleet gedemoraliseerd en druggebruik werd een groot probleem. Soldaten kwamen ook daar meer en meer in opstand. Massaprotest in eigen land speelde een belangrijke rol in de nederlaag van de VS.
In zijn tussenkomst over de Vietnam-oorlog merkte Rob (VS) op dat de Noord-Vietnamese krachten een veel grotere nachtmerrie hadden kunnen vormen voor de VS, zeker indien er een bewuste klassenoproep werd gedaan aan de Amerikaanse soldaten en de protesterende jongeren en werkenden. Een probleem was echter het maoïstisch/stalinistische karakter van het Vietnamese regime, waarbij er geen sprake was van arbeidersdemocratie. De overwinning op het Amerikaanse imperialisme had nochtans de basis kunnen leggen voor een beweging die verder ging en opkwam voor een democratisch socialistisch Vietnam.
Na de val van het stalinisme: Irak-oorlog en anti-oorlogsbewegingen
De historische context na de val van stalinisme was anders. De Vietnam-oorlog speelde zich af in een context waarin een derde van de wereldbevolking het kapitalisme had afgewezen. Het Amerikaanse beleid was erop gericht de expansie van het stalinisme te stoppen. De oorlog in Irak vond plaats na de val van het stalinisme. Het was een poging van de VS om haar positie als dominante kracht op het wereldtoneel militair te bekronen.
De aanslagen van 11 september 2001 waren een schok voor de VS. Daardoor was er amper verzet tegen de invasie in Afghanistan en de strijd tegen de Taliban. Maar dat gold niet voor Irak. Enkele weken voor het begin van de Irak-oorlog in 2003 betoogden tientallen miljoenen mensen tegen de dreigende invasie. Dit was niet alleen het geval in de VS, maar in tientallen verschillende landen. Het belette onder meer Groot-Brittannië onder Blair niet om samen met Bush een oorlog te starten, met als excuus dat Irak over massavernietigingswapens beschikte. Na enkele dagen van strijd waren de troepen al in Bagdad en was het oude regime afgevoerd. Wat volgde was een burgeroorlog die duurde tot in 2011 en miljoenen doden achterliet. De vraag is waarom de grote anti-oorlogsbewegingen er niet in slaagden om de oorlog te stoppen.
Wij benadrukten in 2003 dat massale protesten op zich niet volstonden, maar dat het nodig was om met de werkende klasse een bewuste rol te spelen in het stoppen van de oorlogsmachine. Dat betekende stakingen en het blokkeren van de oorlogsopbouw en -organisatie. Ook in het verleden werden oorlogen gestopt door massaal protest van de werkende klasse: muiterijen onder Duitse troepen, gevolgd door massaal arbeidersprotest maakten een einde aan de Eerste Wereldoorlog, nadat de Russische Revolutie van 1917 de verderzetting van de oorlog al bijzonder moeilijk maakte.
Met de werkende klasse tegen oorlog en onderdrukking
De beperkingen van een beweging tegen oorlog en onderdrukking die zich verbindt met burgerlijke en liberale elementen, komen steeds waar tot uiting. Yaara gaf het voorbeeld van de vredesbeweging in Israël/Palestina. De meeste organisaties die zich tegen de onderdrukking van de Palestijnen verzetten, werpen diplomatie tussen voortrekkers van de heersende klasse op als antwoord. Dit is exact wat er gebeurde met de Oslo-akkoorden in de jaren 1990. Deze akkoorden kondigden het officiële einde van het conflict aan, maar het ging in werkelijkheid om een manier om het recht op zelfbeschikking van de Palestijnen nog meer te onderdrukken. De akkoorden waren een reactie op de eerste intifada eind jaren 1980 en begin jaren 1990. De stakingen en de massabeweging toen maakten de Israëlische heersende klasse bang. De Oslo-akkoorden moesten daar een antwoord op vormen en waren tegelijk een versterking van de alliantie tussen Israël en de VS.
Recente bewegingen tegen de onderdrukking van de Palestijnen hadden doorgaans een ander karakter dan de eerste intifada. Er kwamen veel mensen op straat tegen de onderdrukking en het geweld, maar er was geen coördinatie tussen de Palestijnse en Israëlische bevolking en er was geen sprake van een georganiseerde stakingsbeweging. Dat is nochtans wat nodig is om echt stappen vooruit te kunnen zetten in de strijd tegen onderdrukking.
Oorlog vandaag
Oorlog stelt alle tegenstellingen op scherp. Bij een levensbedreigende oorlog is er een enorme druk om elke klassenbenadering te laten vallen. Sebastian uit Oostenrijk merkte op dat er ook vandaag over de oorlog in Oekraïne verschillende trends naar voren komen in die richting. Er is het sociaal patriottisme dat zich aan de kant van de eigen heersende klasse stelt en er is het sociaal-pacifisme dat zich beperkt tot abstracte oproepen tot vrede en voor diplomatieke oplossingen. Er is een groot verschil tussen het instinctief pacifisme van de arbeidersklasse die geen oorlog wil en het vals pacifisme van de burgerij dat eigenlijk vooral oorlog goedpraat.
Lenin merkte in 1916 al op dat de imperialistische krachten en de burgerij geen vrede kunnen brengen. Vrede kan immers niet gevonden worden in de reactionaire utopie van het imperialistisch kapitalisme, een unie van gelijke staten is onder het kapitalisme niet mogelijk. In tijden van een imperialistische oorlog over vrede spreken zonder het over klassenstrijd te hebben, is een illusie die voorbijgaat aan de mogelijkheid dat de werkende klasse een onafhankelijke rol speelt in oorlogstijden.
Wij verdedigen een onafhankelijke klassenpositie. Oorlog zorgt uiteraard voor heel wat uitdagingen en levert voer voor discussie op. Ons vertrekpunt daarbij is dat we geen neutraal standpunt innemen, niet tegenover het imperialisme en niet tegenover klassenstrijd. We zoeken geen oplossingen binnen het kader van het kapitalisme, een systeem dat tot oorlog leidt. Tegelijk schuiven we onze antwoorden niet op de lange baan. In elke fase van de oorlog kunnen er stappen gezet worden om onafhankelijke organisatie van de werkenden te bevorderen zodat de oorlog kan omgevormd worden tot een strijd tegen het volledige systeem. Daartoe zijn massamobilisatie en een socialistisch programma essentieel.