1907: opstand van Franse wijnbouwers, muitende soldaten weigerden repressie

Uit de archieven van de klassenstrijd

In Zuid-Frankrijk (Languedoc-Roussillon) ontwikkelde de wijnbouw zich sterk in de 19e eeuw, vooral toen de spoorwegen nieuwe afzetmarkten openden. Er was echter buitenlandse concurrentie van ingevoerde wijnen waarmee geknoeid was door chaptalisatie, een proces waarbij suiker wordt toegevoegd om het alcoholpercentage te verhogen). Om daar het hoofd aan te bieden, richtten de kleine wijnbouwers van Languedoc-Roussillon die onder socialistische invloed stonden, coöperaties op.

door Guy Van Sinoy

Wijncrisis leidt tot mobilisaties

In 1904 en 1905 verdubbelde de wijnproductie bijna als gevolg van gunstige weersomstandigheden, terwijl de verkoop inzakte. Geconfronteerd met deze malaise richtten de wijnbouwers in 1905 het Comité ter verdediging van de wijnbelangen op. Een eerste betoging bracht 15.000 mensen op de been in Béziers. De kleine wijnboeren werden geruïneerd, de landarbeiders verloren hun job.

In 1907 werd de crisis nog groter. De wijnbouwers lanceerden een weekblad, Le Tocsin, een waar orgaan van boerenmobilisatie dat een einde eiste aan de chaptalisatie en de invoer van wijn uit het buitenland. In de maand mei waren er grote bijeenkomsten voor de prefecturen en subprefecturen. Op 5 mei betoogden 80 tot 100.000 wijnbouwers in Narbonne. Op 12 mei 150.000 in Béziers, waar het politiebureau en de voorgevel van het stadhuis in brand werden gestoken. Op 19 mei betoogden 170.000 mensen in de straten van Perpignan. Op 2 juni waren er 220.000 betogers in Nîmes.

Repressie en opstand van het 17e regiment

Op 9 juni 1907 was er een hoogtepunt van de mobilisatie met meer dan 600.000 betogers in Montpellier. Het was de grootste betoging van de Derde Republiek (het politieke regime van 1870 tot 1940). Minister van Binnenlandse Zaken Georges Clémenceau besloot het leger in te schakelen om de orde te herstellen. Verschillende leiders van het wijncomité werden opgepakt.

Op 20 juni werd de prefectuur van Perpignan bestormd door betogers.  In Narbonne schoten de troepen op de betogers en vielen er vijf doden. Het 17e regiment linie-infanterie, dat bestond uit reservisten en dienstplichtigen, bleef evenwel niet onaangetast door de onrust in de regio. Op de avond van 20 juni sloegen 500 soldaten van de 6e compagnie van het 17e regiment aan het muiten. Ze plunderden de wapenkamer en gingen op weg naar Béziers. Zij legden de 25 km ‘s nachts af en kwamen ‘s morgens in Béziers aan, waar ze hartelijk verwelkomd werden door de inwoners. Zij stelden zich op in het centrum van de stad en staken de kolf van hun geweer in de lucht om hun verbroedering met de opstand aan te geven. (1)

In Parijs beefde de republiek. Clémenceau kreeg te maken met een motie van wantrouwen. Hij reglementeerde de invoer van wijn, stelde een belasting in op suiker die voor chaptalisatie werd gebruikt en moest ook beloven dat als de muiters van het 17e regiment de wapens neerlegden, er geen straf zou volgen. De soldaten van het 17de regiment keerden zonder incidenten naar hun kazernes terug en er werden effectief geen sancties tegen hen getroffen. De politieke autoriteiten hadden het warm gekregen: ze beseften dat een belangrijk onderdeel van hun repressie-apparaat zojuist aan hun controle was ontsnapt.

De generale staf trok lering uit deze opstand. Van toen af aan vervulden de soldaten hun dienstplicht ver weg van hun eigen streek. In 1914 nam de staf wraak door het 17e regiment naar de frontlinie te sturen tijdens de bloedige aanvallen van de Duitse artillerie.

 

(1)  De Parijse chansonnier Montéhus componeerde een beroemd lied, ‘Gloire au 17e’, waarvan het refrein luidt: ‘Salut, salut à vous, Braves soldats du dix-septième!’ In 1908, tijdens zijn verblijf in Parijs, raakte Lenin bevriend met Montéhus.

Delen:
Printen:
Voorpagina van De Linkse Socialist