Strijd voor degelijk pensioen voor iedereen doorzetten

In september waren er enkele stakingen tegen de onhoudbare werkdruk. Dit gebeurde niet alleen in bedrijven met een syndicale traditie, maar ook bij twee tankstations in de Antwerpse rand. De dagelijkse werkdruk is voor velen onhoudbaar, laat staan om dit vol te houden tot 67 jaar.

Door Geert Cool

De afgelopen jaren werd de toegang tot brugpensioen afgebouwd in het Stelsel van werkloosheid met bedrijfstoeslag (SWT). In 2014 werd de pensioenleeftijd opgetrokken tot 67 jaar tegen 2030. Het puntenpensioen werd onder druk van vakbondsprotest terug opgeborgen, maar de debatten over pensioenhervormingen blijven duren.

Het voorstel van PS-minister Lalieux, enerzijds een erkenning van de vorige aanvallen maar anderzijds niet het verdere offensief dat door rechts wordt geëist, werd door de bazen en de rechterzijde afgebrand. Een gevoel van opluchting onder de werkenden is begrijpelijk, zeker na het optrekken van het minimumpensioen tot 1500 euro. Maar ondertussen blijft het probleem van werken tot 67 jaar, het gebrek aan oplossing voor zware beroepen, de moeilijke toegang tot SWT en de vraag wie recht heeft op een minimumpensioen. De werkende klasse moet eigen eisen en voorstellen doen gericht op een degelijk pensioen voor iedereen.

Voorstel Lalieux: het minste kwaad?

Na jaren van harde aanvallen, zullen de voorstellen van minister van pensioenen Karine Lalieux (PS) door velen als een verademing gezien worden. De ambtenarenpensioenen blijven buiten schot, tien jaar voltijds werken opent de deur naar het minimumpensioen van 1500 euro per maand en vanaf 60 jaar is vervroegd stoppen mogelijk mits een loopbaan van 42 jaar (voor 60-jarigen was dit eerder opgetrokken tot 44 jaar).

De liberalen eisten een minder toegankelijk minimumpensioen, wat vooral vrouwen zou raken. De vereiste van 30 jaar werken wilden ze aanscherpen met de eis dat van die 30 jaar minstens 20 jaar effectief gewerkt wordt. Hun doel is de gelijkgestelde periodes (bijvoorbeeld bij zwangerschap, werkloosheid, ziekte of SWT) minder te laten meetellen. Het gaat overigens steeds om voltijdse tewerkstelling, terwijl 42,5% van de loontrekkende vrouwen en 11,8% van de mannen deeltijds werkt. De voornaamste redenen waarom vrouwen deeltijds werken, zijn zorg voor kinderen of afhankelijke personen (24%), familiale redenen (20%) en het feit dat de job enkel deeltijds wordt aangeboden (17%).[1]

Verder eisen de bazen en rechts dat de ambtenarenpensioenen “geharmoniseerd” worden met het stelsel voor werknemers. Ze vinden het onaanvaardbaar dat ambtenaren meer pensioen hebben: het gemiddelde ambtenarenpensioen na een zuivere loopbaan bedraagt 2.795 euro per maand, tegenover 1.212 euro voor werknemers.[2] De conclusie van de bazen is niet dat werknemers schandalig weinig pensioen krijgen, maar wel dat het ambtenarenpensioen te hoog is. In een woonzorgcentrum betaal je gemiddeld 1800 euro per maand.[3] Het werknemerspensioen is duidelijk te laag!

Een derde patronale eis is een drastische uitbreiding van de tweede en derde pensioenpijlers. Het gaat om een gedeeltelijke privatisering van de sociale zekerheid, waarbij niet de gemeenschap maar allerhande pensioenfondsen aan het stuur staan. Dit omvat risico’s: dergelijke fondsen beleggen op de beurs en zijn betrokken bij speculatie om de eigen winsten te maximaliseren. Sociale bescherming mogen we niet overlaten aan de winsthonger van bedrijven!

De voorstellen van Lalieux bevestigen de harde aanvallen van de regering-Michel: pensioenleeftijd op 67 jaar en strenge voorwaarden voor vervroegd pensioen zonder oplossing voor zware beroepen. Een grotere ondermijning van het minimumpensioen van 1500 euro wordt vermeden en voorlopig wordt niet geraakt aan het ambtenarenpensioen, zelfs indien dit in het regeerakkoord stond. Tegelijk wil de regering het aanvullend pensioen veralgemenen en wordt langer werken aangemoedigd door een pensioenbonus, die velen nodig zullen hebben om aan een leefbaar pensioen te komen.

Hiernaast kwamen er nog voorstellen om de pensioenen te ‘hervormen’, lees: af te breken. Zo stelden enkele professoren van de UGent rond de neoliberaal Stijn Baert voor om de gelijkgestelde periodes af te bouwen, maar ook om pensioenrechten binnen een koppel te kunnen doorgeven. Dat gaat in tegen de individualisering van sociale rechten, nochtans essentieel voor de financiële onafhankelijkheid van vrouwen. Johan Van Gompel van de Vergrijzingscommissie verklaarde dat er bij elke ‘hervorming’ moet nagestreefd worden om de gemiddelde loopbaan langer te maken.

CD&V, Open Vld en MR zitten met de PS in de regering, maar lieten zich erg negatief uit over de plannen van Lalieux. Georges-Louis Bouchez stelde dat het voorstel “niet overeenstemt met de doelstellingen van de Vivaldi-coalitie” en riep op tot een “structurele hervorming.” Vooruit blonk uit in stilzwijgen, iedereen weet dat minister Frank Vandenbroucke in een recent verleden één van de grootste pleitbezorgers van een nieuwe aanval op de pensioenen was. N-VA had het over een “totaal gebrek aan verantwoordelijkheidszin.”

Het extreemrechtse Vlaams Belang probeerde zich bij de vorige verkiezingen een ‘sociaal’ imago aan te meten, onder meer door de eis van een minimumpensioen van 1500 euro te verdedigen. Met het voorstel van een puntenpensioen berekend op basis van het aantal gewerkte arbeidsuren (en dus de afschaffing van de gelijkgestelde periodes), maakt extreemrechts duidelijk dat haar verdediging van die 1500 euro slechts electorale framing was.

De groenen verdedigden de voorstellen van Lalieux. De PVDA/PTB wees er terecht op dat met dit plan de aanvallen van de regering-Michel bevestigd worden in plaats van teruggedraaid, zoals beloofd in de verkiezingscampagnes van de PS en de groenen. De meeste vakbondsleiders lijken opgelucht omdat de ergere voorstellen van rechts er niet doorkomen. Die benadering van het ‘minste kwaad’ betekent helaas dat de vorige maatregelen, waaronder de gehate verhoging van de pensioenleeftijd naar 67 jaar, impliciet aanvaard worden.

Hun argumenten houden geen stand

Vaak wordt het argument gebruikt dat we langer leven en dus maar later op pensioen moeten. De pandemie zorgt voor een dalende levensverwachting[4], een tendens die in de VS reeds voorheen bestond, in het bijzonder onder laag opgeleide werkenden. Economische media omschreven de dalende levensverwachting overigens als een “meevaller voor de pensioenfondsen”… Zo zie je maar hoe ze daar naar ons leven kijken: onze miserie is voor hen een meevaller. Er zijn grote verschillen in (gezonde) levensverwachting naargelang de opleiding en sociaal-economische positie. Toch stellen diegenen die het argument van ‘langer leven’ inroepen niet voor om de pensioenleeftijd naar beneden te herzien bij een dalende levensverwachting en al evenmin om de leeftijd voor zware beroepen veel lager te leggen.

Het argument van ‘langer leven’ houdt geen rekening met de stijgende productiviteit, zelfs indien die stijging al enkele jaren onder druk staat. Dit maakt dat we vandaag binnen dezelfde loopbaan veel meer rijkdom produceren dan enkele jaren geleden. In 2016 waren we, gecorrigeerd na inflatie, voor elk gewerkt uur 5,6 keer productiever dan in 1950. Zelfs als we de daling van het aantal werkuren in rekening brengen, levert elke werknemer jaarlijks nog steeds 4,2 keer de waarde af van toen. De keerzijde hiervan is dat velen de werkdruk niet aankunnen en na 30 of 40 jaar werken fysiek en/of mentaal volledig ‘op’ zijn. Demograaf Patrick Deboosere (VUB) merkte op: “Mensen die fysiek of mentaal op zijn dwingen om langer te werken, is een rijk land onwaardig.”[5] Terwijl gewone werkenden op zijn door de werkdruk, kan het winstfeest voor de aandeelhouders niet op. De toegevoegde waarde per werkzame persoon bedroeg volgens Stabel gemiddeld 87.000 euro per jaar in 2020.[6] In de sector ‘chemie, rubber en kunststoffen’ gaat het zelfs om gemiddeld 216.000 euro per jaar. Zeven jaar geleden, in 2013, was het gemiddeld 67.000 euro per werkzame persoon. [7]

Het belangrijkste argument van de bazen, hun economen, politici en commentaarschrijvers in de media is dat de pensioenen vandaag ‘onbetaalbaar’ zouden zijn, of dat toch zeker zullen worden. Ze omschrijven het optrekken van het minimumpensioen steevast als een ‘kost’. Dat is gemakkelijk als het minimumpensioen iets is waar je zelf niet onder zal vallen. Nieuw is het argument van de onbetaalbaarheid niet: in de crisis van de jaren 1930 verklaarden de bazen dat kinderbijslag en werkloosheidsuitkeringen onbetaalbaar waren.[8]

Het klopt dat er de voorbije jaren meer middelen naar pensioenen gingen en dat dit zo zal blijven door de vergrijzing van de bevolking. In 2019 waren sociale uitgaven goed voor een bedrag dat 24,6% van het BBP bedraagt. Tegen 2050 zou dit volgens de Vergrijzingscommissie oplopen tot 30%, bij een lagere productiviteitsstijging zou het meer zijn en bij een hoger migratiesaldo minder omdat in dat geval de bevolkingspiramide meer in evenwicht zou zijn.[9]

Terwijl de komende vergrijzing al jaren bekend is, werd de afgelopen periode toch bespaard op de inkomsten van de sociale zekerheid. Een deel van die inkomsten wordt cadeau gedaan aan de bazen in de vorm van lastenverlagingen, zoals de vermindering van de ‘patronale sociale bijdragen’ van 32,4 naar 25%. De taxshift zorgde niet voor meer fiscale rechtvaardigheid voor de werkende klasse, maar net voor het omgekeerde: een transfer van middelen van de gemeenschap naar de bazen. Een deel van ons indirect loon gaat rechtstreeks naar de bazen. Volgens het Planbureau gaat het om 5,8 miljard euro. Dit toont het belang van duidelijke eisen van de arbeidersbeweging: gewoon een ‘taxshift’ eisen, was niet voldoende. We kregen een taxshift, maar niet in ons voordeel…

De sociale zekerheid wordt ook ondermijnd door de sterke toename van extralegale voordelen: van bedrijfswagens over maaltijdcheques tot de in opgang zijnde cafetariaplannen waarbij een deel van het loon in voordelen in natura wordt betaald zonder sociale bijdragen. De sociale zekerheid loopt hierdoor minstens 4 miljard euro mis. De onmogelijke loonnorm werkt dit verder in de hand: bij gebrek aan mogelijkheden om het basisloon op te trekken, wordt het aandeel van loon ‘in natura’ groter. Dit ondermijnt zowel onze eigen pensioenrechten (althans voor wie onder het plafond valt dat in de berekening van pensioenrechten wordt gehanteerd) als de sociale zekerheid in het algemeen. Een einde maken aan deze praktijken, kan enkel door de loonwet van 1996 te breken en met de eis dat alle extralegale voordelen worden omgezet in loon, waarbij de extra kost wegens het wegnemen van de fiscale cadeaus door de bazen gedragen wordt. Ze hebben daar de ruimte voor: zoals hoger gezegd maken ze gemiddeld 87.000 euro winst per werknemer per jaar.

Als de inkomsten aan de sociale zekerheid worden afgebouwd, is het normaal dat de betaalbaarheid van de uitgaven een probleem wordt. De bazen verkiezen om enkel over de uitgaven te spreken terwijl ze in alle talen zwijgen over hoe ze een deel van de inkomsten van de sociale zekerheid in hun eigen zakken laten verdwijnen. Gevestigde politici die graag over allerhande transfers spreken, weigeren om iets over deze miljardentransfer te zeggen.

Los hiervan is de betaalbaarheid ook steeds een kwestie van klassenstrijd. Wordt de door de werkende klasse geproduceerde rijkdom gebruikt in het belang van de werkende klasse, of afgewend in de richting van de parasiterende kapitalisten? Het antwoord op die vraag is niet louter een ‘politieke keuze’, maar het resultaat van dagelijkse strijd en bijhorende krachtsverhoudingen. Vandaag rolt het beleid de rode loper uit voor de belangen van big business en de grote aandeelhouders. Als de rijksten met alles gaan lopen, zijn zelfs de kruimels voor ons onbetaalbaar. Een systeem waarin zorg voor ouderen, maar ook voor jongeren en voor ons leefmilieu, onbetaalbaar geacht wordt, is door en door rot.

Degelijke pensioenen voor iedereen afdwingen door strijd

Verandering zal er niet komen zonder strijd. Dat strijd loont, zagen we met het verzet tegen het puntenpensioen in 2018. Pogingen om de pensioenen verder uit te hollen en de onzekerheid te versterken door de berekening en het bedrag te laten afhangen van punten, werden van antwoord gediend door de vakbonden. Er was een grootschalige informatiecampagne met een Pensioenkrant. Dit werd gevolgd door een grote betoging op 16 mei 2018 met volgens de vakbonden 70.000 aanwezigen. De media schreven dat het puntenpensioen daar ten grave werd gedragen. Het massale protest deed het debat kantelen. Niet alleen het puntenpensioen werd betwist, ook de maatregel om langer te werken. In een peiling voor de verkiezingen van mei 2019 bleek dat drie kwart van de Vlamingen niet tot 67 jaar wil werken, de maatregel werd door slechts 19% van de ondervraagden ondersteund.[10]

Helaas werd in 2018 niet verder gebouwd op het momentum om aanvallen als de verhoogde pensioenleeftijd van 67 jaar van tafel te vegen. Vandaag lijkt een deel van de vakbondsleiding die 67 jaar te aanvaarden, in ruil voor het vermijden van nieuwe harde aanvallen onder Lalieux. Dat is de logische consequentie van het niet doorzetten van het pensioenprotest in 2018. Een momentum in de samenleving zet je niet aan en af zoals een koffiezet. Het maakt dat het minder evident is om de strijd rond de pensioenen terug op gang te trekken, maar de ervaring van 2018 toont hoe gevoelig de kwestie ligt en hoe er op basis van een strijdbare campagne overwinningen mogelijk zijn.

Er is een verbetering van de pensioenen nodig. Het minimumpensioen van 1500 euro netto per maand mag niet beperkt zijn tot wie aan strenge voorwaarden voldoet, het moet de basis zijn voor iedereen. Het is niet mogelijk om met minder rond te komen. Nochtans komen vandaag slechts 20% van de werknemers aan een netto pensioen van 1500 euro per maand en het gemiddelde ligt een pak onder dat bedrag.

De gewone pensioenen moeten opgetrokken worden tot 75% van het loon in plaats van ongeveer 60% vandaag. De verhoging van de pensioenleeftijd tot 67 jaar en de afbouw van het vervroegd pensioen, moeten weg. Voor de pensioenrechten mag er niet geraakt worden aan de gelijkgestelde periodes. Tot slot moeten de privépensioenen worden opgetrokken tot die van de publieke sector. Er zijn genoeg middelen en rijkdom aanwezig in de samenleving om iedereen een leefbare oude dag te garanderen. Dat moet uiteraard gekoppeld worden aan drastische publieke investeringen in zorg, waaronder ouderenzorg, zodat kwaliteitsvolle zorg voor iedereen toegankelijk en betaalbaar is.

Om een dergelijk beleid te betalen, moeten de middelen gehaald worden waar ze zitten. Een eerste stap is het stoppen van de vele cadeaus aan de bazen die daarmee de sociale zekerheid plunderen. Bijdragen aan de sociale zekerheid zijn geen ‘lasten’ maar deel van ons indirect loon. Loon vervangen door nettovoordelen kan interessant lijken, maar het is vooral een operatie die gunstig is voor de bazen: zij betalen minder. Deze stelsels moeten omgezet worden in loon zodat we zelf beslissen wat we ermee doen en zodat de bazen ons indirect loon niet langer in hun eigen zakken steken.

Als dit niet volstaat, moeten extra middelen bij de superrijken gezocht worden. De ongelijkheid was nooit zo groot. Voor de kosten van onderzoek, ontwikkeling en investeringen kijken grote bedrijven steeds meer naar de gemeenschap, de winsten daarentegen zijn voor de grote private aandeelhouders. Die potten het geld op of speculeren ermee, omdat productieve investeringen onvoldoende winstzekerheid bieden. Om de casino’s verder te laten draaien, eisen ze dat een steeds groter deel van ons pensioen wordt ingezet in allerhande fondsen. Zolang de speculatieve zeepbel groeit, krijgen ze zelfs enkele werkenden mee in de casino’s van beurzen of cryptomunten. Als de zeepbellen barsten, zullen die werkenden met de gebakken peren zitten terwijl big business eens te meer bij de gemeenschap zal aankloppen om de gokschulden te dragen. Dit systeem is onaanvaardbaar.

We moeten ons sterker organiseren en neen zeggen aan al wie slechtere pensioenen voorstelt. Er is strijd nodig voor een pensioenplan dat vooruitgang biedt voor de werkende klasse. Een plan dat rekening houdt met de stijgende productiviteit en werkdruk, zowel tijdens de actieve loopbaan (in de vorm van kortere werktijden, gezonder en minder zwaar werk) als in een vroeger en beter pensioen. Als het kapitalisme onze ouderen geen waardig leven kan aanbieden, is dat een reden te meer om te strijden voor socialistische verandering waarbij de werkende klasse de productiemiddelen zelf in handen neemt om democratisch te beslissen hoe de beschikbare rijkdom en middelen worden ingezet.

Noten

[1] Cijfers van Statbel voor 2020: https://statbel.fgov.be/nl/themas/werk-opleiding/arbeidsmarkt/deeltijds-werk

[2] https://www.assuralia.be/nl/studies-en-cijfers/omgevingsstatistieken/46-studies-en-cijfers/omgevingsstatistieken/468-gemiddeld-uitgekeerd-bruto-pensioen-per-maand

[3] https://www.vrt.be/vrtnws/nl/2020/01/15/rusthuizen

[4] In 2020 daalde de levensverwachting bij geboorte in ons land met 1,06 jaar voor mannen en 0,95 jaar voor vrouwen. Zie: https://statbel.fgov.be/nl/themas/bevolking/sterfte-en-levensverwachting/sterftetafels-en-levensverwachting

[5] “Het pensioendebat verdient beter dan versleten oneliners”, De Standaard 7 september 2021, https://www.standaard.be/cnt/dmf20210906_97645576

[6] https://statbel.fgov.be/sites/default/files/files/documents/NL_kerncijfers_2020.pdf

[7] https://statbel.fgov.be/sites/default/files/Over_Statbel_FR/NL_kerncijfers_2013.pdf

[8] La Libre Belgique kopte op 7 juli 1932: “De kinderbijslag ruïneert het land.”

[9] https://www.plan.be/uploaded/documents/202107080852280.REP_CEVSCVV2021_12466_N.pdf

[10] De Standaard: “Politieke Barometer: Vlaming wil echt niet tot zijn 67ste werken”, https://www.standaard.be/cnt/dmf20190423_04345340

Delen:
Printen:
Voorpagina van De Linkse Socialist