Jaren 1930: de rol van de trotskisten in ons land

Voor het boek ‘1932: mijnwerkers in opstand’ schreef Geert Cool een inleiding waarin de context van de beweging wordt geschetst, naast een stuk over de rol van de trotskisten en de lessen die vandaag kunnen getrokken worden. We publiceren deze inleiding in drie delen, vandaag het tweede deel.

In dit boek wordt de rol van de Opposition Communiste de Gauche (OCG) aangeraakt. Dit was de groep revolutionaire marxisten die in de jaren voor de staking van 1932 door een splitsing in de Communistische Partij (KPB) was gegaan en vervolgens zelf ook nog een splitsing kende. Léon Lesoil was één van de voortrekkers van de OCG die een belangrijke rol in de staking van 1932 speelde. Van waar kwam deze organisatie?

Ontstaan en splitsing van KPB

De ontwikkeling van de communistische traditie in ons land gebeurde relatief laat. Het enthousiasme en de inspiratie van de Russische Revolutie hadden een invloed op delen van de arbeidersbeweging. Maar dit bleef grotendeels binnen het kader van de vakbonden die heel sterk met de BWP waren verweven. Het duurde bijna drie jaar na de Oktoberrevolutie van 1917 vooraleer de eerste communistische groepen ontstonden in België. Het ging enerzijds om een groep van voornamelijk jongeren rond War Van Overstraeten, secretaris van de Socialistische Jonge Wacht, die in 1918 Rusland bezocht. Daarnaast was er rond Joseph Jacquemotte van de socialistische bediendenvakbond in Brussel een groep van voornamelijk syndicalisten. Na de fusie van beide groepen ontstond de Communistische Partij van België (KPB – in de oude spelling werd ‘kommunistisch’ met een k geschreven). De KPB telde bij haar ontstaan een 500-tal leden met diverse politieke achtergronden, maar verenigd in enthousiasme voor wat er in Rusland gebeurde.

De ontwikkeling van de KPB werd gehinderd door verschillende factoren. Er was de greep van de BWP op de vakbonden waardoor strijdbare militanten die niet in de pas liepen al gauw werden uitgesloten en zo ook moeilijker een rol konden spelen in de arbeidersbeweging. Daarnaast was er al gauw repressie: in 1923 was er een proces tegen de KPB-leiders wegens ‘complot tegen de staat’. De redelijk laat ontstane KPB stond ideologisch zwak, met grote meningsverschillen tussen de leden en ook tussen de leiders. Zo was er onduidelijkheid over de vraag of de KPB een brede partij moest zijn zoals de BWP (maar dan wat radicaler) of een kaderpartij van gevormde marxisten. In een opgaande fase van arbeidersstrijd hadden de meningsverschillen kunnen opgelost worden, maar na het mislukken van de Duitse Revolutie in 1923 en met de economische groei van de jaren 1920 was de objectieve situatie niet gunstig voor de uitbouw van een nieuwe partij.

Bovendien zette deze context druk op de Sovjet-Unie, die geïsoleerd bleef. Lenin en Trotski hadden de Russische Revolutie steeds in een internationaal kader gezien: uitbreiding was nodig om de revolutie overeind te houden en om stappen vooruit te kunnen zetten, ook in Rusland zelf. Het isolement en de druk van verwoestingen en ontbering als gevolg van de oorlog en de burgeroorlog in Rusland, maakten dat een bureaucratische laag meer macht naar zich kon toetrekken en in conflict kwam met een deel van de oude bolsjewistische leiding. Er ontstond een oppositie rond Trotski, de Linkse Oppositie. Vanuit de Communistische Internationale werd alles eraan gedaan om de invloed van de oppositie te beperken en om de stalinistische leiding in Moskou te volgen.

In België waren de standpunten verdeeld. In de partijbladen van de KPB (‘Drapeau Rouge’ en ‘Rode Vaan’) werden zowel de standpunten van Trotski als die van de ‘Trojka’ (Stalin, Zinoviev en Kamenew) uitgebreid toegelicht. Op het Centraal Comité van de Belgische KP van 1 maart 1925 werd een motie gestemd die de houding van de Russische KP tegenover Trotski verwierp. Een resolutie van Jacquemotte voor volledige steun aan de Russische KP-leiding kreeg slechts 3 stemmen, tegenover 19 voor de eerste resolutie. In de ‘Rode Vaan’ van 16 september 1926 werd uitdrukkelijk geschreven dat de partij geen standpunt innam om de situatie eerst grondiger te kunnen bestuderen.

Op 7 november 1927 werd Trotski uit de Russische KP gesloten. Dit leidde tot heel veel reacties in de KPB: zo stuurde minstens één Brusselse afdeling een brief naar de partijleiding om het vertrouwen in de leiding van de Comintern op te zeggen en om de eigen publieke activiteiten (waaronder zittingen in de gemeenteraad) voor de partij op te schorten tot er een degelijke uitleg kwam. Het ging om de afdeling van Georges Vereeken, die nadien een rol zou spelen in de trotskistische beweging. Op het Centraal Comité van eind november waren er protestresoluties van afdelingen uit Schaarbeek, Molenbeek en van de federatie Charleroi. Binnen het Uitvoerend Bureau van de KPB waren de meningen verdeeld: een motie tegen de uitsluiting van Trotski en de Linkse Oppositie kreeg de helft van de stemmen. Op het Centraal Comité was er een ruime meerderheid voor de resolutie: 15 stemmen tegen 3.

De stalinistische leiding in Moskou kwam actief tussen. Een aantal voorstanders van de oppositie werd naar Moskou geroepen, waarbij sommigen als hevige verdedigers van de stalinisten terugkeerden. Daarnaast werden wijzigingen aangebracht in de manier waarop buitenlandse communisten in België actief waren. Voorheen waren die afzonderlijk georganiseerd met slechts een raadgevende stem in de KPB. Aangezien de buitenlandse communisten vooral de stalinisten steunden, kregen ze plots volwaardig stemrecht. Het resultaat was dat de verhoudingen op het Centraal Comité van januari 1928 al gewijzigd waren: 13 stemmen voor de Linkse Oppositie tegenover 13 voor de stalinisten.

De leiding zag zich genoodzaakt om een periode van open discussie in te lassen. De pagina’s van het dagblad ‘Drapeau Rouge’ en het weekblad ‘Rode Vaan’ werden opengesteld voor de discussie. Bijna dagelijks verschenen artikels van zowel trotskisten als stalinisten. Er waren ook tegensprekelijke debatten. Zo was er in februari 1928 een meeting in Antwerpen waarop Henriette Roland-Holst en War Overstraeten voor de oppositie spraken, tegenover Frans Morriëns voor de stalinisten. Op de meeting waren er 300 aanwezigen. Een partijcongres in maart 1928 moest een definitief standpunt bepalen. De oppositie stond vooral sterk in Vlaanderen, Brussel en Charleroi. Er was ongeveer 1 mandaat per 10 leden. De meerderheid had 79 mandaten, de oppositie 34 waarvan 7 uit Brussel, 6 uit Charleroi, 5 uit Antwerpen en 4 uit Gent. Onder de organisatoren van de oppositie waren er partijleiders zoals Léon Lesoil uit Charleroi of War Van Overstraeten die sinds 1925 als parlementslid was verkozen in Luik.

Linkse Oppositie in België

Het congres van 11 en 12 maart 1928 leidde tot een splitsing. De Oppositie bleef formeel oproepen om opnieuw opgenomen te worden in de KP en noemde zich nog steeds een ‘platform’ van de KP. De breuk was echter definitief. De Oppositie was niet goed voorbereid op het post-KPB scenario: een nieuwe partij vormen of niet? Een eigen publicatie? Hoe organiseren? Er werd vrij snel beslist om een eigen krant uit te brengen: een tweewekelijks blad in het Nederlands (“De Kommunist”) en het Frans (“Le Communiste”). Maar niet iedereen volgde de beslissing om een nieuwe organisatie op te zetten die los van de KPB opkwam. Onder meer de West-Vlaamse groep ging niet mee in de Communistische Oppositie.

De jonge organisatie legde een enorme activiteit aan de dag. Er was de inspanning om een eigen pers uit te bouwen met de twee kranten. Daarnaast tal van meetings en campagnes. De Communistische Oppositie kwam onder eigen naam op bij verkiezingen. Zo haalden de trotskisten in de beruchte Borms-verkiezingen in Antwerpen in november 1928 zo’n 3000 stemmen. Dat was meer dan de KPB die met Van Exterghem wel op de kieslijst stond, maar uiteindelijk opriep om voor Borms te stemmen. De druk van de trotskisten speelde een rol in de beslissing van de KPB om de eigen kandidatuur in te trekken.

Deze activiteitsgraad legde een hypotheek op de inhoudelijke discussies die nog niet uitgeklaard waren en bovendien moeilijker bleken omwille van stalinistische destabilisatie. Zo werd de werking verstoord door agenten van de stalinistische geheime dienst GPOe. Maar het grootste probleem was dat er geen eengemaakte organisatie was: de werking was grotendeels afhankelijk van wat de lokale leiding voorstelde. De groepen in Brussel, Charleroi, Antwerpen en Gent werkten grotendeels naast elkaar. Bovendien was dit in een periode zonder veel arbeidersstrijd. Pas in 1932 kwam daar verandering in. Dit speelde ook de KPB parten: pas in 1932 groeide die partij van een duizendtal leden tot 3.241 eind 1932.

Binnen de Oppositie was er heel wat discussie, onder meer over de houding tegenover de Sovjet-Unie (volledig afschrijven of niet) of tegenover de KPB (een eigen onafhankelijke partij vormen of niet). Ook over de eigen organisatie was er onenigheid: strak georganiseerd en eengemaakt of een brede federatie met zowat alle linkse stromingen? De federatie van Charleroi onder leiding van Léon Lesoil en Alexander Dewaet had kritiek op de federalistische benadering van de nationale leiding rond Adhémar Hennaut en op het falen van Van Overstraeten om als parlementslid een efficiënte rol te spelen (hij bleef tot in 1929 parlementair en genoot hierdoor van voordelen als gratis openbaar vervoer).

De groep in Charleroi telde in 1928 55 actieve leden die onderverdeeld waren in zes afdelingen. Het ging vooral om mijnwerkers. Op de eerste publieke meeting waren er meer dan 400 aanwezigen. Deze groep was het meest strikt op administratief vlak, het best georganiseerd en ook politiek het sterkste. De Antwerpse groep rond Lode Polk had invloed bij onder meer dokwerkers (Pierre Dorremans) en scheepsherstellers (Jef Van Der Elst). Het enorme activisme meteen na de splitsing verwaterde in Antwerpen al gauw. Waar de groep in 1930 dicht bij Hennaut en Van Overstraeten stond, zouden er nadien onder meer ultralinkse invloeden zijn, terwijl een ander deel bij de groep van Charleroi zou aansluiten. In de Brusselse groep speelde de taxichauffeur Georges Vereeken een grote rol, maar hij was vaak eerder een einzelgänger. Begin jaren 1930 gaf een deel van de leiding van de Oppositie er de brui aan. Onder meer War Van Overstraeten, die zich terugplooide als kunstschilder, stopte zijn politieke activiteiten.

De afdeling in Charleroi scheurde eind 1930 samen met enkele militanten uit Verviers en Georges Vereeken uit Brussel af omdat de organisatie de verdediging van de Sovjet-Unie niet opnam en geen oriëntatie op de KPB had. Op 11 januari 1931 kwam het eerste nummer van het tweewekelijkse ‘La Voix Communiste’ uit, de krant van de Opposition Communiste de Gauche (OCG). Deze groep werd erkend door de Internationale Linkse Oppositie rond Leon Trotski. Volgens Vereeken telde de OCG bij de oprichting slechts een dertigtal leden, voornamelijk in Charleroi. Mogelijk is dat een onderschatting, zelfs indien de interne twisten en de moeilijke objectieve situatie ongetwijfeld een tol hadden geëist. De krant werd op 700 tot 800 exemplaren verkocht.

Uitgesloten uit de BWP en de socialistische vakbonden begin jaren 1920, speelden OCG-militanten een vooraanstaande rol in enkele afdelingen van de ‘Chevaliers du Travail’. Die ‘ridders van de arbeid’ waren eind 19e eeuw uit de VS overgewaaid en speelden een rol in de arbeidersstrijd, onder meer in de beweging van 1886. Na het ontstaan van de KPB en de uitsluitingen uit de socialistische vakbonden, vonden veel revolutionaire militanten onderdak bij de ‘Chevaliers du Travail’. Zeker onder de mijnwerkers was er een inplanting. De splitsing tussen trotskisten en stalinisten had gevolgen voor de Chevaliers: de stalinisten vormden een eigen vakbond van mijnwerkers.

De OCG speelde een actieve rol in de staking van 1932. In Gilly en Châtelineau verdedigden OCG-militanten zoals Lesoil de noodzaak van stakerscomités, open algemene vergaderingen, de opbouw naar een algemene staking met een mars op Brussel. In de staking kwam ‘La Voix Communiste’ wekelijks uit met een oplage van 5.000 exemplaren. De OCG groeide tot een organisatie met 80 leden. Bij de gemeenteraadsverkiezingen van 1932 raakten vijf OCG-leden verkozen in gemeenten rond Charleroi: Lesoil in Châtelineau, glasbewerker Octave Atlas en de mijnwerkers Pierre Van Der Borght en Jules Hénin in Gilly, en tenslotte Alexander Dewaet in Ransart. Lesoil werd verkozen als voorzitter van het overkoepelend regionaal stakerscomité. Een jaar later werd hij door manoeuvres van de KPB uit die functie gezet. De ‘Chevaliers du Travail’ integreerden zich nadien in de grote sociaaldemocratische vakbonden.

De andere groep, de ‘Communistische Oppositie’ en nadien de ‘Internationale Kommunisten’, rond Hennaut organiseerde zowat alle afdelingen buiten Charleroi, maar legde weinig activiteit aan de dag. De dynamiek was vooral lokaal bepaald. Politiek was het geen eengemaakte organisatie. In de strijdbewegingen van 1932 werd het verschil tussen beide groepen duidelijk.

Entrisme

De OCG kwam versterkt uit de mijnwerkersstaking van 1932. De KPB was ook versterkt en telde al gauw meerdere duizenden leden en had ook een sterke aanwezigheid in het parlement. Maar ook aan de rechterzijde was er volop beweging. Extreemrechts stond in België nog relatief zwak, onder meer door het actief optreden van de arbeidersbeweging. Maar in Duitsland kwam Hitler in 1933 aan de macht. Dit leidde tot discussie binnen links. De Comintern stapte af van de ultralinkse politiek van de ‘Derde Periode’, een politiek waarbij zowat iedereen fascist genoemd werd en zogenaamde ‘sociaal-fascisten’ (zoals de sociaaldemocratie) uitgeroepen werden tot de grootste vijand. Die politieke koers onderschatte het gevaar van het fascisme en stond eenheid in de strijd ertegen in de weg. Na 1933 stapte de Comintern over op een volksfrontpolitiek: brede eenheid, ook met krachten die zich niet op de arbeidersklasse baseren. Trotski stelde daar het eenheidsfront tegenover: eenheid van de arbeidersklasse in actie.

In het kader van de discussie over eenheidsfronten stelde Trotski midden jaren 1930 voor dat revolutionaire militanten aan entrisme zouden doen binnen de sociaaldemocratie. Dat hield in dat een eenheidsfront aan de basis werd gevormd: doorheen gezamenlijke activiteit de politieke discussie richting geven en een bredere laag overtuigen van een revolutionair programma. De reden van dit voorstel was vooral de radicalisering bij jongerengroepen. De OCG ging effectief over tot entrisme en had een impact op linkse reformisten. Ze vormden een blok met Action Socialiste, waar een deel van de aanhang naar het trotskisme neigde. Het doel was niet om de leiding te overtuigen, maar wel om de basis te bereiken. Zoals Lesoil in een discussie tussen de OCG en de Communistische Oppositie van Hennaut in oktober 1933 reeds opmerkte over een toenmalig voorstel tot eenheidsfront (over entrisme werd de discussie pas midden 1934 gestart): “Het is mogelijk dat die linkse sociaaldemocraten arrivisten en demagogen zijn, wij weten dat het gevaar zeer groot is. Maar het zijn de arbeiders die wij willen bereiken, hun aanhang.”

De linkse reformisten stonden al snel onder druk om een keuze te maken tussen een revolutionaire koers of het aanvaarden van het kapitalisme. Onder meer Paul-Henri Spaak maakte die laatste keuze en werd daar nadien voor beloond met ministerpostjes en na de Tweede Wereldoorlog zelfs met de functie van secretaris-generaal van de NAVO. Maar een ander aanzienlijk deel, onder leiding van Walter Dauge, vormde de ‘Action Socialiste Révolutionnaire’, die nadat ze uit de BWP gezet werd de Parti Socialiste Révolutionnaire vormde met weekblad ‘Lutte Ouvrière’. Deze groep werd door de trotskisten overgewonnen waardoor ze met 800 leden uit de sociaaldemocratie kwamen en een reële inplanting en invloed hadden in Henegouwen. Zo haalde Dauge een meerderheid in de gemeenteraadsverkiezingen in Flénu, waarop de koning weigerde om hem als burgemeester aan te stellen.

De militaire staatsgreep in Spanje en het feit dat de Franse beweging niet verder ontwikkelde, zorgden ervoor dat de opgaande fase van klassenstrijd nog in 1936 zelf gestopt werd. Het leidde tot meer ruimte voor contrarevolutionaire ontwikkelingen. Zo is het geen toeval dat de Moskouse processen en de vervolging van elke mogelijke oppositiekracht in de Sovjet-Unie eveneens in 1936 van start gingen. Samen met de naderende oorlog maakte dit de consolidatie van de nieuwe trotskistische organisatie in België moeilijk, de bredere groep rond Dauge werd niet geïntegreerd in een revolutionaire stroming en verdween samen met de oorlog. De groep van Charleroi hield wel stand en speelde een essentiële rol in het overleven van het Belgische trotskisme.

De PSR ging de Wereldoorlog in met sterke kernen in Charleroi en Brussel. De partij speelde een actieve rol in het verzet tegen de nazi’s. Maar de tol van de oorlog was groot. Veel leiders stierven in concentratiekampen. Léon Lesoil kwam in 1942 om in een concentratiekamp. Jonge opkomende voortrekkers, zoals Abram Leon, ondergingen hetzelfde lot. De fascistische vervolging van revolutionaire militanten onthoofde de trotskistische beweging in België.

In de jaren 1930 toonden de trotskisten dat ook een kleine revolutionaire organisatie een belangrijke rol kan spelen in strijdbewegingen. In de belangrijkste kansen die zich aandienden na de splitsing met de stalinisten in 1928, speelde de groep trotskisten uit Charleroi een uitmuntende rol. Zowel in de stakingen van 1932 als 1936, als bij de de radicalisering in de sociaaldemocratie in 1935-36 verdedigde deze groep de noodzaak van eenheid aan de basis, gekoppeld aan een consistent overgangsprogramma gericht op de uitbouw van een krachtsverhouding om de beweging te versterken richting een breuk met het kapitalisme en de opbouw van een socialistische samenleving.

Delen:
Printen:
Voorpagina van De Linkse Socialist