“Het volk wil de val van het systeem”. Inleiding op nieuw boek over Tunesische revolutie

“Het volk wil de val van het systeem” door Cédric Gérôme brengt een analyse van de Tunesische revolutie van 10 jaar geleden en de mogelijkheden die zich in de daaropvolgende jaren stelden. Deze revolutionaire beweging toonde het potentieel om met de werkenden en onderdrukten de macht te nemen en te breken met het systeem van armoede voor de meerderheid van de bevolking. Helaas gebeurde dit niet en bleef het kapitalisme in stand. Het resultaat tien jaar later is een verdere verergering van alle sociale problemen in het land.

Om te begrijpen hoe het zo ver kwam, is “Het volk wil de val van het systeem” essentiële lectuur. Het boek telt 240 pagina’s en verschijnt op 25 januari in het Nederlands. Het kan nu al besteld worden voor 15 euro. 

Hieronder publiceren we de inleiding op het boek.


Inleiding

We keren terug naar waar het allemaal begon. Tien jaar geleden werd Tunesië het beginpunt van een keten van historische gebeurtenissen die oorspronkelijk tot de verbeelding van het volk spraken over de hele wereld en die sindsdien een ingrijpende verandering teweegbracht in Noord-Afrika en het Midden-Oosten.

De lucifer die de Tunesische straatverkoper Mohamed Bouazizi gebruikte om zichzelf op een winterdag in 2010 in brand te steken, zette de hele regio in vuur en vlam. Binnen enkele weken beefden de heersende Arabische families, generaals, zakenmagnaten, machthebbers en dictators, sjeiks en monarchen en hun machtige internationale aanhangers van angst toen miljoenen uitgebuite mensen de straat op trokken, van Tunis tot Sana’a, van Manama tot Caïro. De slogan “Ash-sha’b yurid isqat an-nidham” (Het volk wil dat het systeem valt) weerspiegelde de wanhopige dorst naar een fundamentele breuk met de oude orde. Gebukt onder ondraaglijke ellende, corruptie, alomtegenwoordige werkloosheid, voortdurende vernedering door repressieve staatsapparaten, konden de massa’s niet meer leven zoals voorheen. De oude manier waarop de heersende elites hun systeem in stand hielden, werkte niet meer. De omstandigheden waren rijp voor een massale confrontatie tussen de klassen.

Op de ochtend van 15 januari 2011, toen de Tunesische despoot Zine El Abidine Ben Ali de dag ervoor het land was ontvlucht nadat een krachtige staking hem geen andere keuze had gelaten, trok ik met mijn haastig gepakte rugzak naar de luchthaven van Londen Heathrow. De medewerker van British Airways vroeg me waar mijn vlucht heen ging. “Tunesië,” zei ik hem. “Is dat niet waar er een oorlog is of zo?” vroeg hij, een beetje verrast door mijn antwoord. “Het is geen oorlog, het is een revolutie,” probeerde ik hem uit te leggen. Toen de oorlogen in Libië, Syrië en Jemen later de krantenkoppen haalden, werden de begrippen oorlog en revolutie enigszins samengesmolten. De internationale luchthaven Tripoli waar ik doorheen reisde, werd toen nog gedomineerd door de welwillende blik op de grote portretten van Muammar Kadhafi aan de muren. Sindsdien is deze luchthaven vernietigd door bombardementen in confrontaties tussen rivaliserende milities. Revolutionaire herinneringen aan de slecht benoemde ‘Arabische Lente’ werden nadien overspoeld door beelden van militaire belegeringen, sektarisch geweld, massale uittocht van vluchtelingen, uitgehongerde kinderen en de afschuwelijke acties van Daesh (ISIS). In een artikel dat in december 2016 werd gepubliceerd onder de titel “Syrische tragedie betekent het einde van de Arabische revoluties,” schreef de doorgaans bijzonder alerte journalist wijlen Robert Fisk: “Net zoals de rampzalige Anglo-Amerikaanse invasie van Irak een einde maakte aan het Westerse epos van militaire avonturen in het Midden-Oosten, garandeert de Syrische tragedie dat er geen Arabische revoluties meer zullen plaatsvinden.”

Dit was een ernstige beoordelingsfout. Ten tijde van de eerste revolutionaire golf van 2010-2011 legde onze internationale organisatie uit dat massabewegingen niet oneindig kunnen duren en dat ze te maken zouden krijgen met ernstige complicaties en nederlagen vanwege het lage organisatieniveau en de nog steeds zware erfenis van de verzwakking van de socialistische ideeën onder de arbeiders, de jeugd en de onderdrukte volkeren van de regio. Maar we benadrukten ook dat ondanks deze factoren contrarevoluties niet duurzaam de overhand kunnen krijgen en dat revolutionaire processen onvermijdelijk weer zouden opduiken, met nog diepere opstanden tegen het bestaande systeem.

Slechts twee jaar na de fatalistische voorspelling van Fisk explodeerde de woede van het Soedanese volk in een massaprotest, wat een nieuwe golf van revolutionaire opstanden inluidde die een einde maakte aan nogmaals twee Noord-Afrikaanse dictators en aanleiding gaf tot de meest spectaculaire gezamenlijke uitdaging ooit van de sektarische elites van Libanon en Irak. De internationale inspiratie van deze bewegingen kwam tot uiting in de nieuwe golf van protesten van de Iraanse massa’s in november 2019. Nog in de zomer van 2020 werd het land opgeschrikt door een golf van stakingen zonder weerga sinds de revolutie van 1979. In oktober 2020 waren er in totaal 341 betogingen in 83 steden, met een gemiddelde van 11 betogingen per dag.[1]

Zelfs in het zuiden van Syrië braken in juni 2020 in de stad Sweida antiregeringsprotesten uit, waarbij menigten opriepen tot de omverwerping van president Bashar al-Assad. In september 2020 was Egypte getuige van zes opeenvolgende dagen van betogingen in meer dan 40 dorpen – de eerste keer dat er in meer dan één Egyptische provincie tegelijk betogingen plaatsvonden waarbij werd opgeroepen tot het vertrek van president Abdel Fattah el-Sissi. Met andere woorden, hoeveel bloed de heersende klassen ook bereid zijn te verspillen, ze zullen nooit de menselijke vastberadenheid breken om vroeg of laat in opstand te komen tegen tirannie en uitbuiting. De meest duurzame erfenis van de revolutionaire golf van 2010-2011, namelijk het begrip van de kracht van de massabeweging, zal hoe dan ook blijven bestaan. Zoals een graffitischrijver in Caïro in 2011 terecht zei: “De revolutie heeft het systeem niet veranderd, maar het heeft het volk wel veranderd.”[2]

Hun verhaal en dat van ons

Zowel bij oorlogen als revoluties wordt de geschiedenis geschreven door de overwinnaars. Een centraal onderdeel daarin voor de kapitalistische klassen doorheen de wereld is het minimaliseren van het vermogen van de arbeiders om de samenleving te veranderen. Het tegendeel aantonen, door de belangrijkste periodes van de Tunesische revolutie te beschrijven, is een rode draad door dit boek.

In de jaren na Ben Ali was er een bijna ononderbroken stroom van dubbele en tegenstrijdige propaganda. Aan de ene kant worden militantisme, radicalisme en de diepte van de revolutionaire strijd geminimaliseerd en afgezwakt. Aan de andere kant werden de reële verworvenheden overdreven. Deze propaganda begon meteen nadat Ben Ali aan boord stapte van zijn vliegtuig richting Saoedi-Arabië. Het volstaat hier te vermelden dat er in de twaalf maanden na het vertrek van Ben Ali 22.000 protesten en 600.000 stakingsdagen werden geregistreerd.[3] De omverwerping van Ben Ali heeft de deuren van de revolutie niet gesloten, maar verder open getrokken.

Vandaag is het een cliché geworden om te lezen of te horen dat Tunesië het enige “succesverhaal” is in de golf van revoluties die tien jaar geleden begon. Dan moet men zich afvragen waarom er in 2020 meer Tunesische migranten naar Europa trokken dan mensen uit het door oorlog verscheurde Libië. Het is moeilijk om het contrast te negeren tussen de tevreden toon van de commentatoren en de diepe ontgoocheling van een groot deel van het Tunesische volk over de richting die hun land opgaat. In een opiniepeiling die in november 2020 door het Tunesische Forum voor Economische en Sociale Rechten (FTDES) werd gepubliceerd, beschouwt 83,6% van de jongeren de Tunesische samenleving als onrechtvaardig, 71,3% vindt deze “niet gebaseerd op goede fundamenten”, 69,7% is van mening dat de staat niet in de basisbehoeften voorziet en 81,6% vindt dat de staat de rijken bevoordeelt.[4]

Een disfunctionele regering overleeft alleen maar door een parlement dat worstelt in een sfeer van verbaal en fysiek geweld, gegijzeld door steriele en gewetenloze allianties die zich ontwikkelen op basis van de willekeur van opportunisme, corruptie en het verraad van de dag.

Het land wordt nog steeds geregeerd ten gunste van een kleine elite, waaronder veel families en bedrijven die onder het regime van Ben Ali rijk zijn geworden. Aan de andere kant van het sociale spectrum heeft de meerderheid van de bevolking te maken met sociaaleconomische omstandigheden die slechter zijn dan onder het vorige regime. Een groeiend aantal Tunesiërs kan niet meer in hun dagelijkse voedselbehoeften voorzien, terwijl de werkloosheid blijft stijgen en de grondstoffenprijzen zijn geëxplodeerd. Covid-19 heeft de reeds rampzalige economische crisis nog verergerd, met meer dan 200.000 jobs die verdwenen sinds het begin van de pandemie – een cijfer dat zeker wordt onderschat gezien het aanhoudende gewicht van de informele sector. In 2020 is het aantal gevallen van gendergerelateerd geweld vervijfvoudigd, terwijl de zeer twijfelachtige vooruitgang voor Tunesische vrouwen na de revolutie op papier is gebleven. De infrastructuur in de gouvernementen van het binnenland is nog steeds ontoereikend en de regionale verschillen zijn nog groter dan onder Ben Ali.

Nu dit boek op het punt staat te verschijnen in het kader van de tiende verjaardag van de opstand, zijn de Tunesiërs weer op straat getrokken. Er is een nieuwe golf van sociale protesten en stakingen die zich uitbreiden naar verschillende van de armste regio’s in het binnenland. Zo zijn er regionale algemene stakingen in Kef, Kairouan en Jendouba. Telkens worden jobs geëist naast onmiddellijke verbeteringen in de gezondheidsinfrastructuur en andere lokale diensten. In Jendouba werd de verwaarloosde situatie van de gezondheidssector in het land aangetoond met de dood van een 27-jarige arts, die na een dienst van 24 uur in het stedelijk ziekenhuis van een liftschacht van de vijfde verdieping viel toen de deuren openden zonder dat er een lift kwam.

De overheidsschuld die is geërfd van de maffia die tot in 2010 aan de macht was en die 40% van het bbp bedroeg, nadert nu 90% en wordt nog steeds gebruikt als rechtvaardiging om te hakken in de toch al krappe sociale middelen.

Aan de eisen van de revolutie van 2010-2011 is dus in het geheel niet voldaan. Een jonge werkloze betoger vat de situatie als volgt samen: “We hebben vrijheid, maar we kunnen geen vrijheid eten.” Toch is zelfs de vrijheid nog lang niet gegarandeerd, zoals blijkt uit het welig tierende staatsmisbruik en de toenemende aanvallen op de democratische rechten.

In 2015, het jaar waarin ik aan dit boek begon te schrijven, bereikten de gevallen van marteling in politiekantoren hun hoogste niveau sinds de omverwerping van Ben Ali. Het aantal politieagenten is sinds 2011 alleen maar toegenomen, evenals het aan hen toegewezen budget. In het afgelopen decennium zijn er veel stappen gezet in de richting van de herinvoering van een politiestaat. Elke stap terug op dit vlak is het resultaat van strijd. Zo kon brede mobilisatie onder leiding van jongeren in september 2020 de ratificatie van een wet op politie-immuniteit verhinderen. Deze wet zou agenten in feite vrijgeleide gegeven hebben om te doden.

De Tunesische rechtbanken hebben geen veroordelingen uitgesproken in zaken die worden behandeld door de “Waarheids- en Waardigheidscommissie”, die belast is met onderzoek naar schendingen van de mensenrechten door het voormalige regime. Hetzelfde strafwetboek als onder Ben Ali is nog steeds van kracht, waardoor mensen zelfs kunnen worden vervolgd voor hun seksuele geaardheid. De beruchte Wet 52, die mensen in de gevangenis gooit voor “drugsgebruik” – een wet die de dictatuur gebruikte om de jeugd te controleren en politieke tegenstanders het zwijgen op te leggen – is nog steeds van kracht, waardoor de gevangenisbevolking sterk is toegenomen zonder dat het gebruik van drugs wordt ontmoedigd. Integendeel, de winsten op de zwarte markt zijn de afgelopen tien jaar explosief gestegen, samen met het drugsgebruik onder jongeren, in een context van economische nood en massale werkloosheid.

Een contrarevolutie met democratische handschoenen

Toch is het verhaal van een “democratisch Tunesië” niet geheel onjuist: de revolutie heeft geleid tot meer democratische staatsstructuren dan bijvoorbeeld in Egypte – met een nieuwe grondwet, een gekozen president en een zekere mate van vrijheid van meningsuiting en politiek pluralisme. Deze verschillen zijn natuurlijk niet het resultaat van een redelijker of inschikkelijker heersende klasse dan elders in de regio, maar van een verhoudingsgewijs meer georganiseerde arbeidersbeweging die de burgerij ervan weerhield om het pad van een meer gewelddadige reactie te bewandelen. Zoals we zullen zien, hebben de rechtse islamisten van de Ennahda-partij deze factor niet goed ingeschat en hebben ze geprobeerd een frontale confrontatie aan te gaan met de Algemene Vakbond van Tunesische Arbeiders (UGTT). Bij twee gelegenheden hebben ze het land op de rand van de opstand gebracht.

Het onthullen van de realiteit van wat er in Tunesië is gebeurd tijdens de tumultueuze winter- en zomermaanden van 2013 neemt het grootste deel van het tweede deel van dit boek in beslag. De Djerejian-doctrine, geïnspireerd op de politieke stellingen van de Amerikaanse diplomaat Edward P. Djerejian, ging ervan uit dat de politieke islam zodra het aan de macht komt deze nooit zou afgeven, en dit op basis van het principe “één personeel, één stem, één keer.” Deze misleidende theorie heeft evenveel waarde als de theorie die er vóór 2011 van uitging dat de dictatoriale regimes in de regio onaantastbaar waren. Deze theorie had geen enkele waarde omdat ze de cruciale factor van de klassenstrijd volledig uit de situatie haalde. We zijn van plan om in dit boek die factor in eer te herstellen.

De revolutionaire strijd van 2018-2019 in Soedan, Algerije, Libanon en Irak wordt vaak aangeduid als de “tweede golf” of het “tweede deel” van de revoluties in het Midden-Oosten en Noord-Afrika – na de “eerste golf” of het “eerste deel” in 2010-2011. Er wordt bijna algemeen voorbijgegaan aan de explosies van strijd tegen de islamistische machthebbers in Egypte en Tunesië in 2013.

Degenen die actief betrokken waren bij de Egyptische en Tunesische revoluties van 2011 waren zich er terdege van bewust dat deze strijd niet georganiseerd, gesteund of geleid werd door de Moslimbroederschap en Ennahda. Na de eerste “democratische” verkiezingen – of, om het wat soberder te zeggen, de eerste verkiezingen die niet gekenmerkt werden door regelrechte stemvervalsing – kwamen deze partijen aan de macht dankzij het enorme politieke vacuüm dat ontstond door het ontbreken van een revolutionair alternatief in beide landen. Maar na minder dan twee jaar kwam het tot nieuwe uitbarstingen, net zoals een abces wordt afgestoten door een vreemd lichaam. Het islamistische, autoritaire en pro-patronale project stortte in omdat het niet tegemoet kwam aan de revolutionaire aspiraties van miljoenen arbeiders, arme boeren en jongeren.

In beide landen was deze tweede revolutionaire golf in feite breder, dieper en sneller dan de eerste. In februari en opnieuw in juli 2013 werd Tunesië opgeschrikt door twee historische algemene stakingen, waarbij honderdduizenden mensen de val van de door de islamisten geleide regering eisten. Tijdens de algemene staking op 6 februari, die samenviel met de begrafenis van de linkse leider Chokri Belaïd – wiens moord de aanleiding was voor de staking – gingen meer dan een miljoen mensen de straat op in de hoofdstad Tunis. Dit was minstens vijf keer zoveel als het aantal betogers op de dag van de val van Ben Ali.

Maar dezelfde reden die de islamisten aanvankelijk aan de macht had geholpen – het gebrek aan organisatie en leiderschap aan de kant van de revolutionaire massa’s – moedigde andere vleugels van de kapitalistische klasse aan om hun plaats in te nemen.

In Egypte hebben de generaals zich de macht toegeëigend, waarbij ze eerst de Moslimbroederschap een bloedige slag toebrachten als opmaat naar een bredere onderdrukking, de revolutie zelf terugduwden en een nieuwe monsterlijke dictatuur oprichtten. Toch was zowel de drijvende kracht als de intieme motivatie achter de militaire staatsgreep van Sissi een krachtige opstand van enkele miljoenen mensen in heel Egypte. Het rechtse Britse tijdschrift The Economist begreep wat er op het spel stond toen het in juli 2013 verklaarde: “Het precedent dat het vertrek van Morsi schept voor andere kwetsbare democratieën is verschrikkelijk. Het zal de ontevredenen aanmoedigen om te proberen regeringen uit te schakelen, niet door ze weg te stemmen, maar door hun macht te ontwrichten. Het zal de oppositie in de hele Arabische wereld aanmoedigen om hun agenda’s op straat uit te voeren, niet in de parlementen.”[5]

Vanuit het oogpunt van de heersende klassen was het ontmoedigen van de massa’s om “hun agenda’s op straat uit te voeren” precies de historische missie van Sissi. Sommigen aan de rechterkant waren nog meer uitgesproken, zoals de redactie van de Wall Street Journal die stelde dat “de Egyptenaren geluk zouden hebben als hun nieuwe generaals aan de macht van het soort van Augusto Pinochet van Chili zouden blijken te zijn”.

Geen enkele Tunesische Pinochet of Sissi had deze truc kunnen doen. Afgezien van de belachelijke staat van het Tunesische leger is het bestaan van de UGTT, met zijn één miljoen leden en 150 kantoren in het hele land, een kracht om rekening mee te houden. Langs de andere kant kunnen de kapitalistische klassen vertrouwen op de medewerking van de centrale leiding van deze vakbond, net zoals op de leiding van alle linkse partijen met enige invloed in de arbeiders-, studenten- en sociale bewegingen, om op te treden als de bewakers van het systeem. Naarmate men zich meer bewust wordt van de gebeurtenissen die zich tussen eind 2010 en medio 2013 hebben voorgedaan, wordt de tegenstelling tussen enerzijds het buitengewone revolutionaire potentieel en de vindingrijkheid die de massale strijd toonde, en anderzijds de manier waarop de vakbondstop en de linkse leiders daarop reageerden, steeds moeilijker te betwisten.

Dit boek stelt dat in de tumultueuze weken na de omverwerping van Ben Ali, en opnieuw tijdens de revolutionaire omstandigheden van 2013, elementen van “dubbelmacht” in het land naar voren zijn gekomen. Dit betekent dat buiten en in tegenstelling tot de kapitalistische klasse en haar staatsmachine, het revolutionaire proces een aanzet vormde tot het opzetten van lokale basisstructuren, de kiemen van een nieuwe staat die door de massa’s zelf wordt opgebouwd: verdedigings- en wijkcomités, maar in sommige steden ook volksraden. Eenmaal in beweging stelden de massa’s zich niet tevreden bij het vertrek van ontaarde en parasitaire heersers. Geradicaliseerd door hun reactie en doordrongen van hun eigen kracht, begonnen de arbeiders, de jongeren, de armen in zowel de steden als op het platteland, het heft in eigen handen te nemen en de contouren van een toekomst zonder bazen, politie en corrupte ambtenaren te schetsen, waarmee ze lieten zien dat ze in staat zijn de samenleving anders te leiden en te organiseren. Degenen die de spot drijven met het socialisme, een samenleving die democratisch is georganiseerd door de arbeiders, of het voorstellen als utopisch en onrealistisch – nemen hier maar beter nota van.

In plaats van hun vertrouwen in de revolutionaire strijd te vestigen, keerden de belangrijkste linkse partijen zich tijdens alle scharniermomenten van de revolutie hiervan af. Deze partijen waren eerst verenigd in het ‘Front van 14 januari’ en nadien in de coalitie van het ‘Volksfront’. Ze keken telkens naar de andere kant en onderhandelingen met de vakbondsleiding en de contrarevolutie. In plaats van de massabeweging op de weg naar de macht te leiden, ontspoorden ze deze in de opgedroogde kanalen van het kapitalisme en zijn in diskrediet geraakte staatsstructuren. Ze hebben hun ijver zo ver op deze weg geduwd dat ze in de zomer van 2013 een “pact met de duivel” sloten en een grote alliantie aangingen met Nidaa Tounes, een politiek vehikel van al wie betrokken was bij het oude regime. Deze alliantie was ingegeven door het ogenschijnlijke streven naar een seculiere oppositie tegen de islamistische agenda. In februari 2015 kwam het echter tot een regering van nationale eenheid waarbij Nidaa Tounes en Ennahda de macht deelden. Hiermee werd de kortzichtige en uitzichtloze strategie van links helemaal aan flarden geschoten.

Daarbij hebben de linkse partijen ook hun eigen politieke doodvonnis getekend. In de aanloop naar de laatste parlementsverkiezingen van oktober 2019 kende het Volksfront, ondanks de toename van sociale ontevredenheid en de ineenstorting van de belangrijkste burgerlijke partijen, een volledige ineenstorting: een splitsing binnen het Front voor de verkiezingen, gevolgd door een bijna totale electorale vernietiging. Dit was de rekening voor het eerdere verraad, waarvan het Volksfront zich nooit echt kon herstellen.

Dit is één van de vele rijke lessen van de Tunesische revolutie die in dit boek worden besproken. Het lijdt geen twijfel dat de revolutie een veel meer verwrongen en modderige weg is ingeslagen dan veel van de deelnemers zich waarschijnlijk hadden voorgesteld tijdens de euforische dagen na de val van Ben Ali tien jaar geleden. Maar nu het wereldkapitalisme een nieuwe periode van verhoogde crisis en instabiliteit is ingegaan, komen er nieuwe revolutionaire omwentelingen op gang, in Tunesië en elders, waarvan sommige de gebeurtenissen van toen ver zullen overschaduwen. Bij de voorbereiding van deze toekomstige sociale en politieke gevechten zal het opnemen van de lessen van de Tunesische revolutie een waardevolle troef zijn. Als “Het volk wil de val van het systeem” zelfs maar een beetje bijdraagt aan het verduidelijken ervan, zal het de taak waarvoor het geschreven is volbrengen.

Cédric Gérôme, december 2020

[1] Summary of Protests in Iran in October 2020 (https://irannewsupdate.com/news/insider/summary-of-protests-in-iran-in-october-2020/)

[2] Food insecurity and revolution in the Middle East and North Africa, Habib Ayeb and Ray Bush, p.49

[3] Cijfers bekend gemaakt door toenmalig premier Hamadi Jebali

[4] Volgens bijna 84% van de jongeren is de Tunesische samenleving “oneerlijk”. Zie: https://www.webmanagercenter.com/2020/11/20/459356/pour-pres-de-84-des-jeunes-la-societe-tunisienne-est-inequitable-etude

[5] Egypt’s Tragedy, The Economist, juli 2013

Delen:
Printen:

Steun ons: plaats uw boodschap in onze mei-editie!

Voorpagina van De Linkse Socialist

Uw boodschap in onze mei-editie