Onbesliste opstand verdiept de tegenstellingen

Brochure geschreven door Kim (Gent)


Wat voorafging:

  • Voorwoord
  • 1. Mexico voor 1910
  • 2. Revolutionaire opstand maakt einde aan het regime van Diaz

  • Reactie gaat in het offensief met een door de VS gesteunde staatsgreep
  • Boerenbeweging radicaliseert verder
  • Zapata vermoord, bonapartist Obrégon neemt de macht over

De aarzelende en “verzoenende” houding die Madero aannam, moest vroeg of laat fout aflopen. In februari 1913 werd een coup georganiseerd door onder andere de Amerikaanse ambassadeur Henry Lane Wilson en een 20-tal generaals. Binnen het complot dat achter de coup zat, manoeuvreerde generaal Huerta zodat hij de nieuwe president van Mexico werd. Er waren vooraf duidelijke tekenen dat een coup werd voorbereid, maar Madero negeerde de signalen. Het resultaat was dat Huerta de macht kon grijpen en Madero vermoord werd.

Fijnzinnigheid was niet aan Huerta besteed. Hij stond al jaren voordien bekend als een hardliner die enkel geloofde in brute kracht en brute repressie. Aanvankelijk werd hij verwelkomd door de gehele elite, maar al gauw zouden grote delen van de elite minder enthousiast worden. Huerta zorgde er enkel voor dat hij de steun van de legertop behield, hij was minder bekommerd om de steun van de rest van de elite. Hij stuurde zijn generaals naar de diverse deelstaten en benoemde ze tegelijkertijd als militair bevelhebber en gouverneur (wat ongrondwettelijk was). Hierdoor verloor hij de steun van heel wat lokale elites die hun macht verloren evenals van vele hacendados. Tijdens zijn legislatuur zou Huerta ook in conflict komen met de senaat, met als gevolg dat hij één parlementariër liet vermoorden en 74 anderen arresteren.

Verdieping van het revolutionaire proces

De oppositie tegen Huerta kende opnieuw twee polen, net zoals de oppositie tegen Diaz eerder: een burgerlijke pool en een pool van arme landarbeiders.

Carranza, die minister was onder Madero en gouverneur van de noordelijke staat Coahuila, bepleitte eerst zijn loyaliteit aan Huerta. Toen duidelijk werd dat hij zijn functie van gouverneur niet zou houden, kwam Carranza op 4 maart 1913 in opstand samen met een deel van de lokale elite. Hij richtte het “Constitutionalistisch Leger” op en bombardeerde zichzelf tot het hoofd van de nationale oppositie. Om gelijkaardige redenen kwam de elite van de noordwestelijke deelstaat Sonora in opstand, hoewel zij dit pas openlijk deden wanneer de federale troepen de deelstaat naderden. Carranza zou de rol van Madero overnemen, in die zin dat hij een figuur werd die de uitdrukking vormde van de belangen van het “progressieve” deel van de elite en de middenklassen. Landarbeiders, peons en andere armen zouden zich in deze fase niet laten rekruteren in zijn leger. In Coahuila zou Carranza al gauw verdreven worden door de troepen van Huerta, waardoor hij moest uitwijken naar Sonora, waar hij zijn machtsbasis zou uitbouwen. Obregón zou zijn voornaamste generaal worden.

In Chihuahua, tussen Coahuila en Sonora, besefte een groot deel van de bevolking dat zij een prijs zouden moeten betalen voor de opstand tegen Diaz. De bevolking ging er van uit dat Huerta wraak zou willen nemen en de opstandelingen een lesje zou willen leren, hen duidelijk zou willen maken dat het de elite is die de macht had. Op tal van plaatsen in de deelstaat werden kleine guerrillagroepjes opnieuw actief. Villa, die uit de gevangenis had weten te ontsnappen voor Huerta aan de macht kwam, trok naar Chihuahua. Hij moest opnieuw beginnen als de leider van één van de kleine guerrillagroepjes maar wist zich geleidelijk aan op te werken tot de onbetwiste leider van het verzet in Chihuahua. In de periode 1913-1916 regeerde Villa de facto over Chihuahua, waar hij een linkse politiek voerde zonder echter enigszins te breken met het economische systeem. Verderop komen we terug op zijn beleid.

In het zuiden was Zapata actief en kon in de periode van 1913-1914 meer invloed verwerven dan op eender welk moment ervoor. In plaats van financiële steun vanuit de dorpen te vragen, zoals in de periode 1910-1911, zal hij financiële steun van de haciënda’s opeisen. Hij gebruikte hierbij de dreiging van de vernietiging van hun hele oogst als drukkingsmiddel. Waar Zapata in de periode van 1910-1911 nog quasi uitsluitend steunde op vrije boeren vanuit de dorpen, ontwikkelde er zich na de staatsgreep van Huerta een instroom van peons in zijn milities.

In feite zijn dit voorbeelden van een algemene tendens die de periode van 1913-1914 karakteriseert: de klassenstrijd escaleert opnieuw en verregaander. Het aantal opstandelingen neemt toe, er ontstaan op meer plaatsen boerenmilities, waarbij heel wat regio’s die in de periode ervoor volledig kalm bleven, nu wel actie kennen en hun eigen opstandelingen voortbrengen. Zowel Villa als Zapata zijn in staat om meer invloed te verwerven dan ervoor. Vooral vanaf 1914 zullen beiden succesvolle offensieven voeren die het gebied dat ze controleren sterk uitbreiden en Huerta onder enorme druk zetten. Ook het federale leger groeide enorm: van enkele tienduizenden soldaten naar officieel 250.000 troepen tegen de lente van 1914, alhoewel het reële getal hoogstwaarschijnlijk lager geweest zal zijn (in Mexico bestond er de gewoonte dat allerlei officieren en tussenpersonen het aantal soldaten en rekruten overdreven, zodat ze zich een deel van de soldij konden toe-eigenen). Het grootste deel van de rekruten werd in het leger gedwongen (dienstplicht), waarbij over het algemeen alleen de officieren enige militaire ervaring bezaten. Het is duidelijk dat de periode 1913-1914 gekenmerkt werd door de groei van zowel de revolutionaire als de reactionaire krachten. Dit is een vaker voorkomend fenomeen bij een intensifiëren van de klassenstrijd.

In Mexico zal de verharding van de klassenstrijd zich ook uitdrukken in het feit dat er minder krijgsgevangenen werden gemaakt: zowel Huerta als Carranza stonden er op dat iedere vijandelijke “gevangene” afgemaakt werd. Villa zou blijken bereid te zijn die federale soldaten die gedwongen werden te vechten, te sparen op voorwaarde dat ze zich bij hem aansloten.

In het noorden zouden Carranza en Villa al gauw uitgroeien tot rivalen die slechts een ongemakkelijk bondgenootschap zouden ontwikkelen tegen Huerta. Een bondgenootschap dat in zekere zin als een volksfront gekarakteriseerd kan worden. Tegelijkertijd is er een zekere toenadering tussen Villa en Zapata. Carranza zal stelselmatig proberen de invloed van Villa te ondermijnen, maar dat is telkens onsuccesvol. Wanneer Villa oprukt richting Mexico-Stad, zal Carranza hem manipuleren om verder in een “zijrichting” op te rukken. Carranza beseft dat wie het eerst Mexico-Stad nadert en verovert op nationaal vlak het meeste prestige zal verwerven. Carranza wilde dat zijn troepen, onder leiding van Obregón, dat waren en niet de Division del Norte van Villa. Sommigen zien dat als een uitdrukking van zuivere machtswellust vanwege Carranza die de nieuwe grote leider van Mexico wou worden. Dat zal wellicht deels kloppen, maar het is noodzakelijk om ook te wijzen op de tegenovergestelde klassenbelangen waarvan beide leiders de uitdrukking vormden. Villa had een zeker wantrouwen tegenover Carranza, maar besefte onvoldoende wat het belang en de impact van de tegengestelde klassenbelangen was. Hierdoor nam hij een eerder defensieve houding aan tegenover Carranza. Villa dacht dat een bondgenootschap met Carranza minstens tijdelijk nodig was om Huerta definitief van de macht te kunnen drijven.

De economie kende een terugval door de burgeroorlog. De meeste mijnen waren niet werkzaam. Zowel Villa als Huerta kampten met geldtekort en economische problemen in de gebieden die ze controleerden. In het gebied dat Huerta controleerde, werd het moeilijk om de soldij te blijven betalen. Huerta controleerde op papier wel een groot en goed bewapend leger, maar de meeste soldaten hadden geen oorlogservaring en het moreel was laag. Regimenten sloegen aan het muiten, maar dit bleef beperkt tot een minderheid van de troepen. Bij hun offensief in 1914 kwamen Zapata en Villa een paar garnizoenen tegen die geen strijd aangingen met de opstandelingen, maar gewoon overliepen. Dat gebeurde soms toen de leidinggevende officieren op de vlucht sloegen en de troepen achterbleven. Dit bleef wel beperkt tot enkele gevallen. Meestal en zeker bij de belangrijkste plaatsen werd wel hevig slag geleverd.

Op 15 juli 1914 besloot Huerta dat zijn positie hopeloos was en hij vluchtte naar Europa. Na de vlucht van zijn topmedewerkers werd de stad afwisselend bemand door de troepen van Carranza en Obregón, Zapata en Villa. Door de oorlogsmoeheid werd er een tijdelijke rem gezet op het los te barsten conflict tussen Carranza enerzijds en Villa en Zapata anderzijds. Villa en Zapata kwamen eind 1914 tot een alliantie, die echter van korte duur zou zijn.

De rechterzijde binnen het volksfront plukt de vruchten

In 1915 kwam het tot een grote confrontatie tussen Villa en Obregón, waarbij Obregón een capabelere generaal zou blijken te zijn. Carranza leek in de eerste fase, nadat Huerta verdreven was, een zwakkere positie in te nemen. Villa stond het sterkste en domineerde het centrum van Mexico, Carranza had de wijk genomen richting de oostkust van Mexico. Een reeks fouten van zowel Villa als Zapata zouden er echter voor zorgen dat Carranza aan kracht kon herwinnen.

In 1915 zou Villa, na een eerste reeks successen, veldslag na veldslag verliezen tegen Obregón. De veldslagen van Celaya en Léon-Trinidad vormen een aantal van de belangrijkste nederlagen. Tegen eind 1915 was het leger van Villa compleet uiteengeslagen: Chihuahua werd gedomineerd door een reeks krijgsheren. Waar Villa eerder dat jaar een leger aanvoerde van ongeveer 40.000 strijders, leidde hij eind 1915 nog maar een groepje van een 200-tal guerrillastrijders in de bergen van Chihuahua. De winter van 1916 zou Villa enkel overleven door zich schuil te houden in een grot: alleen, gewond en met beperkte bevoorrading.

Tegen de zomer van 1915 zou Zapata inzien dat hij actie moest ondernemen ter ondersteuning van Villa of dat Carranza en Obregón te machtig zouden worden. Deze actie kwam echter te laat, vanaf eind 1915 tot in 1916 zou Zapata steeds meer in het nauw gedreven worden tot ook hij nog maar een kleine guerrillagroep leidde.

Niettemin zullen noch Villa noch Zapata op dit moment al definitief uitgeschakeld worden. Beiden zullen nog gedurende jaren een guerrillastrijd voeren en zelfs tijdelijk terug aan invloed winnen, maar uitsluitend op lokaal niveau. De nationale rol van beiden figuren was definitief uitgespeeld.

In 1915-1916 konden Carranza en Obregón via een reeks linkse, maar valse, beloften het aantal rekruten voor hun leger opdrijven. Deze kwamen enerzijds uit boerengemeenschappen, die tot voorheen nog ongeorganiseerd waren gebleven en anderzijds uit bepaalde delen van de arbeidersklasse van Mexico-Stad. Deze laatste groep zou de zogenaamde “Rode Bataljons” leveren. Eén van de redeneringen die gehanteerd werd om de steun voor Carranza te rechtvaardigen was dat de beweging van Zapata in feite een conservatieve beweging was die terug naar een (agrarische) situatie wou, zoals die in het verre verleden bestaan had, terwijl men de moderne, democratische staat moest verdedigen omdat dit de vakbonden de vrijheid zou geven om zich te ontwikkelen. Het klopt tot op zekere hoogte dat er een conservatief element in de beweging van Zapata aanwezig was, maar het bleef toch in essentie een revolutionaire beweging die bij de herverdeling van het land niet zomaar zou kunnen terugkeren naar de oude Indiaanse productiewijze.

Toen bleek dat Villa een groot aantal verliezen had geleden, besloot Carranza om de arbeiders uit Mexico-stad te verraden en op zijn vroegere beloften terug te keren. Dit leidde tot een strijd die uitmondde in een aantal algemene stakingen in Mexico-Stad die uiteindelijk onderdrukt werden. De vakbondsfederatie Casa del Obrero Mundial, die in 1912 was ontstaan en waarin anarchosyndicalisten een grote invloed uitoefenden, werd onder druk van Carranza op 2 augustus 1916 ontbonden. Dit was een reactie op een algemene staking die op 31 juli was begonnen en die gesteund werd door brede lagen van de arbeidersklasse. Aangezien de staking begon met het stilleggen van de elektriciteitsvoorziening van heel de stad, had de staking een zware impact op het economische leven. De staking werd gesteund door brede lagen van de arbeiders maar werd snel met de wapens onderdrukt.

De grondwet van 1917

Carranza liet in de loop van 1917 een nieuwe grondwet opstellen. De afgevaardigden, die over de grondwet moesten beslissen, waren in meerderheid radicaler dan Carranza zelf. Hierdoor werd een grondwet opgesteld die op bepaalde punten radicaler was dan Carranza wilde.

Enerzijds versterkte de grondwet de macht van de president. Anderzijds werden er in artikel 123 ruime rechten aan de arbeidersklasse toegekend: de grondwet bepaalde dat arbeiders het recht hebben om zich te organiseren, voerde de 8-urendag en de 6-dagenweek in, stelde een verbod op kinderarbeid in, legde minimumlonen vast, stelde dat er een gelijk loon aan vrouwen en mannen moest worden uitbetaald, legde vakantiedagen vast en zette de eerste stappen naar een systeem van sociale zekerheid. Deze toegevingen aan de arbeiders – althans in de grondwet – dienen geïnterpreteerd te worden als toegevingen in de hoop een verdere radicalisering van de arbeidersklasse tegen te gaan.

In artikel 27 werd er landverdeling en de nationalisatie van de bodemschatten geregeld. Er werd gesteld dat alle Mexicaanse gronden, en vooral datgene wat zich onder de oppervlakte bevindt, ultiem toebehoort aan de Mexicaanse staat. Dit was een maatregel die vooral gericht was tegen de buitenlandse oliebedrijven die voordien niet eens belasting moesten betalen. Deze regel in de grondwet zal door de staat in 1938 als argument gebruikt worden bij de nationalisatie van de oliesector.

De grondwet kende eveneens een antiklerikale inslag. Artikel 3 stelde dat alle onderwijs seculier moest zijn en gebaseerd op wetenschappelijke kennis. Artikel 130 verklaarde dat er een scheiding bestond tussen kerk en staat, waarbij religieuze organisaties zich binnen een bepaald wettelijk kader moesten houden (priesters mochten bvb. op geen enkele wijze aan de politiek deelnemen). Artikel 24 legde de vrijheid van godsdienst vast.

Reactionaire opstand en einde van de burgeroorlog

In 1916 begon Felix Diaz, de neef van de vroegere dictator, een gewapende opstand waarbij hij de steun verwierf van allerlei elementen die ontevreden waren over het revolutionaire proces van de voorgaande zes jaar, zoals legerofficieren etc. Diaz vestigde zijn basis in het zuiden van het land en zou nooit in staat blijken Carranza te kunnen uitdagen op het nationale vlak, alhoewel hij nooit door hem verslagen werd en hij vanaf 1916 meer troepen aanvoerde dan Villa of Zapata op dat moment. De strijd nam in deze periode in heftigheid af.

In 1919-1920 pleegde Obregón een coup tegen Carranza, die vermoord werd. Obregón bleek bereid te zijn tot compromissen met allerlei opstandelingen en wist op die manier de burgeroorlog in 1920 tot een officieel einde te brengen. Om steun voor zijn coup te winnen, sloot hij een pact met de boeren van Morelos. Zapata was op dat ogenblik al vermoord, Carranza had daar voor gezorgd.


De arbeidersklasse van Mexico-Stad

Waar in een land als Rusland de arbeidersklasse de leidinggevende rol op zich nam in de revoluties van 1905 en 1917, was dit in Mexico anders. Het is correcter te stellen dat het revolutionaire proces, dat zich vooral op het platteland afspeelde, toeliet dat het klassenbewustzijn en het zelfvertrouwen van de stedelijke, onderdrukte bevolkingsgroepen toenamen.

In de meeste (kleinere) steden radicaliseerden de zelfstandige ambachtslieden, wiens maatschappelijke positie bedreigd werd door de opkomende grootindustrie, sneller dan de loonarbeiders. De arbeidersbeweging kon zich het sterkst ontwikkelen op die plaats waar ze numeriek het grootste was, in de hoofdstad Mexico-Stad. Toen de revolutionaire krachten in 1916 buiten de steden zware klappen te verduren kregen, zou de arbeidersklasse van Mexico-Stad het volgende doelwit vormen van de reactie, ook al stond ze op dat moment op haar sterkste punt ooit.

Vanaf het begin van het revolutionaire proces, in 1910, waren er in Mexico-Stad arbeidersorganisaties actief, die vooral een electoralistische koers vaarden. Zij hanteerden een strategie om kandidaten van de progressieve burgerij te steunen. Men zou hierin een volksfrontstrategie kunnen zien. Waarschijnlijk is het correcter om deze ontwikkeling te vergelijken met de Europese arbeidersbeweging, die in de 19e eeuw aanleunde bij het “progressieve” deel van de liberalen, vooraleer ze haar eigen politieke partijen zou uitbouwen en bij verkiezingen eigen kandidaten naar voor zou schuiven.

In 1911 was er een snelle groei van het aantal arbeidersmutualiteiten, gevolgd door een groei van het aantal vakbonden. De mutualiteiten werden meestal snel geïncorporeerd door de vakbonden: zuivere mutualiteiten kenden een achteruitgang in 1912 en 1913. Vanaf 1912 vestigde zich in de arbeidersorganisaties het idee dat de arbeiders zichzelf moesten organiseren en zelf strijd zouden moeten voeren om iets te bereiken. Het idee om aan te leunen bij de progressieve burgerij verdween. Met deze op zich zeer positieve ontwikkeling ontstond er tegelijk een tendens bij een aantal organisaties om verkiezingen helemaal links te laten liggen, dat was bijvoorbeeld het geval met het latere Casa del Obrero Mundial.

In 1913 was er een verdere ontwikkeling van het bewustzijn. In dat jaar werd in Mexico-Stad voor het eerst 1 mei gevierd. De Katholieke kerk verloor aan invloed bij de arbeiders. In dat jaar vond er in de meeste sectoren een splitsing plaats in de vakbonden. Een meerderheid van de arbeiders werd lid van een vakbond die aansluiting zocht bij de vakbondsfederatie Casa del Obrero Mundial. Er was een bewustzijn ontstaan dat men zich idealiter niet enkel binnen zijn eigen bedrijf of binnen zijn eigen sector organiseert, maar samenwerkt met de arbeidersbeweging in zijn geheel. Tegen eind 1914 was het merendeel van de organisaties lid van de Casa del Obrero Mundial of hadden ze er op zijn minst banden mee.

In 1914 had de arbeidersbeweging het moeilijk. De repressie van Huerta maakte het voor de Casa del Obrero Mundial moeilijk om te functioneren. Na de nederlaag van Huerta kende de organisatie van de arbeidersklasse een nieuwe boost. In februari 1915 claimde de Casa 52.000 leden in het federale district (Mexico-Stad en directe omgeving). In de zomer van 1916 organiseerde de Casa een algemene staking tegen Carranza. Deze staking was erg krachtig en genoot een uitgebreide steun vanuit de arbeidersbeweging, maar de staking was onvoldoende voorbereid op de gewapende onderdrukking die volgde. De nederlaag leidde tot de gedwongen ontbinding van de Casa del Obrero Mundial.

Delen:
Printen:

Steun ons: plaats uw boodschap in onze mei-editie!

Voorpagina van De Linkse Socialist

Uw boodschap in onze mei-editie