Perspectieventekst, deel 3. Van verzet tegen tekorten en verdeeldheid naar strijd voor socialisme

Van 15 tot en met 17 november hield LSP een nationaal congres. De politieke discussie werd voorbereid met een perspectieventekst die wekenlang besproken werd in alle afdelingen. We publiceren deze tekst in drie delen. Vandaag het derde en laatste deel.


 

Revoltes tegen sociale tekorten mogelijk op alle niveaus

Een voorbeeld van een dergelijke strijd is die van het gemeenschappelijke vakbondsfront binnen de lokale en regionale besturen in Brussel (gemeenten, OCMW’s, en de ziekenhuizen van het IRIS-netwerk) in 2018. Reeds vóór de gemeenteraadsverkiezingen formuleerde het personeel een reeks van offensieve eisen. Het personeel eiste onder meer een herwaardering van de loonschalen en de afschaffing van de laagste schaal die voor regionale ambtenaren niet meer bestaat. Daarnaast is er de eis om alle personeelsleden statutair te maken en voor een collectieve arbeidsduurvermindering met compenserende aanwervingen. Een vakbondsvergadering stemde in september 2018 over een reeks acties waaronder interpellaties van elke Brusselse gemeenteraad, een werkonderbreking in oktober en een stakingsdag op 8 november 2018.

Een van de karaktertrekken van deze strijd is haar dynamiek van algemene vergaderingen. Voor het actieplan van 2014 waren dergelijke personeelsvergaderingen die collectief de organisatie en de eisen van de strijd bespreken en beslissen bijna verdwenen van de werkvloer. Tijdens de beweging tegen de regering Michel werden dergelijke algemene vergaderingen georganiseerd op een aantal werkplaatsen. Dit blijft nog altijd beperkt vandaag maar deze reflex kan snel terug ontwikkelen, gestimuleerd doordat het overlegmodel blokkeert. In Brussel breidt deze benadering uit als een olievlek in het netwerk van het personeel van “zorg in strijd” en we hebben het ook zien terugkeren in de strijd van de Brusselse brandweer in juni 2018. In het geval van de “zorg in strijd”, brengen deze algemene vergaderingen trouwens niet alleen alle vakbonden samen in een gemeenschappelijk vakbondsfront, maar ook personeel van zowel de publieke als de privé-werkplaatsen.

Tijdens de regionale verkiezingscampagne van mei 2019 trokken de personeelsleden in de sector opnieuw naar de partijen. Met name de PS had tijdens haar campagne beloofd dat er vooruitgang zou worden geboekt als de verkiezingsresultaten het mogelijk zouden maken. Daar bleef na de verkiezingen niets van over. Nadat Rudy Vervoort opnieuw als minister-president was aangesteld en een regeerakkoord was ondertekend, trok het gemeenschappelijke vakbondsfront zijn conclusies: het regeerakkoord bevatte geen ambitie of financiële steun voor de opwaardering van lokale overheidsfunctionarissen. Verrassing en woede leidde tot discussie en de ontwikkeling van een actieplan in het najaar van 2019. Het actieplan dat in de lokale besturen in Brussel aan de gang is, is een front tegen de bezuinigingen die de discussies tijdens de verkiezingsperiode op bekwame wijze koppelt aan concrete acties op de werkvloer om een reeks eisen te populariseren en te ondersteunen. Een front dat een inspiratie kan zijn voor strijd buiten de sector.

Het toont hoe de partij, ter ondersteuning van de kameraden in de sector, gebruik kan maken van het programma dat ontwikkeld werd tijdens onze verkiezingsdeelname met de lijsten van Gauches Communes in Brussel. We verdedigden: een radicaal investeringsplan van de overheid om in de behoeften te voorzien, tekorten aan te vullen en gefinancierd door de kwijtschelding van overheidsschulden en door de nationalisatie van de banksector. Om aan de behoeften van de werknemers te voldoen, moeten de vitale sectoren van de economie onder democratisch gemeenschapsbeheer worden geplaatst, zodat een economie kan worden opgebouwd die gericht is op de behoeften van de meerderheid en niet op de wedloop naar de winst van een kleine groep. De discussies in de lokale en regionale besturen in Brussel, maar ook bij de brandweer of in de zorgsector, moeten het mogelijk maken om de discussie over dringende socialistische maatregelen en de noodzaak van een revolutionaire verandering in de samenleving vooruit te helpen.

Geen enkele regionale regering of lokaal gemeentebestuur komt tegemoet aan de noden en allen gaan vroeg of laat in confrontatie met de verzuchtingen van de werkende bevolking.

Het Vlaamse regeerakkoord zet dan weer met haar versie van “eigen volk eerst” programma haar politiek van verdeel-en-heers door. Er wordt bespaard op integratie en inburgering, om kruimels te geven aan gepensioneerden en de te lage lonen te compenseren. Zo wordt de indruk gecreëerd dat men gaat voor “de eigen mensen”. Maar de maatregelen in het onderwijs bijvoorbeeld reduceren de toegankelijkheid tot het hoger onderwijs, bestraft de (sociaal) zwakkere studenten in hun studieparcours en het ‘rationaliseren’ van het studieaanbod in het hoger onderwijs is een verdere besparing terwijl eigenlijk een serieuze herfinanciering nodig is. Vlaamse leerkrachten zullen niet langer vast benoemd worden en verplichte gemeenschapsdienst voor langdurig werklozen zal dan weer publieke jobs in publieke diensten vervangen door niet of nauwelijks betaalde jobs en zo een verdere druk zetten op de lonen. Het asociaal beleid wordt gecamoufleerd met een discours en politiek dat de verdeeldheid langs racistische, religieuze en communautaire lijnen versterkt. De hele werkende klasse wordt zo geraakt, van gelijke welke afkomst.

Het perspectief voor regionalistische reflexen

De ontwikkeling van de sociale strijd zal bepalend zijn voor de ontwikkeling van de nationale kwestie. Het ontbreken van een initiatief en dynamiek van veralgemeende strijd of het ontbreken van correcte ordewoorden van een strijd die op een bepaald moment ontwikkelt in deze of gene regio, waarbij actief opgeroepen wordt tot solidariteit van de werkenden aan de andere kant van de taalgrens, kan het potentieel voor de ontwikkeling van nationalistische reflexen aanwakkeren.

Zoals de veralgemeende dynamiek en actieplan van 2014 de nadruk legde op en het bewustzijn versterkte van het potentieel van een verenigde arbeidersklasse in strijd, laat een periode van teleurstelling ruimte voor regionalistische reflexen. Deze reflexen zijn tot nu toe vooral af en toe hoorbaar aan de top en in het middenkader van de Waalse vakbonden, met een zekere echo aan de basis. Sommige vakbondsleiders willen daarmee hun eigen verantwoordelijkheid in het naar voor schuiven van de noodzakelijke ordewoorden die de beweging kan ontwikkelen, ontlopen. Bij andere kan er een eerlijke bevraging komen, op basis waarvan ze tot de conclusie komen dat als het niet lukt om tot een nationale beweging te komen, we het dan maar regionaal moeten proberen. Het is het resultaat van een foute analyse over waarom de beweging haal doelstellingen niet heeft gerealiseerd.

De ongelijke ontwikkeling van het tempo van de strijd kan leiden tot een verschillend sentiment onder de arbeidersklasse. Daar moet rekening mee gehouden worden, maar niet noodzakelijk op gewacht worden. Een strijd in één bepaalde sector of regio behoudt altijd het potentieel om op basis van het succes van haar strijd het enthousiasme te genereren om de strijd uit te breiden en zo de verdeeldheid op communautaire basis overstijgen. Maar dat vergt een bewuste politiek om in elke fase van en in elke strijd de gemeenschappelijke belangen te benadrukken en daar organisatorische conclusies aan te verbinden.

Een reflectie van de effecten van een ongelijke ontwikkeling kwam tot uiting in het interview met de Waalse ex-CNE topman Tony Demonte (De Standaard 24/9/2019) waarbij hij stelde : “het was steevast Vlaanderen dat oplegde niet tot een algemene staking over te gaan …”. Zijn overtuiging is dat het overwicht aan Nederlandstalige vakbondsleden leidt tot een “dictatuur van de meerderheid”. Een uitstekende les om in gedachten te houden is de communautaire splitsing van het ABVVV-Metaal in 2006. De splitsing ging uit van de Franstalige vleugel, die als voornaamste argument naar voor bracht dat het hen zou mogelijk maken “hardere acties” te voeren, door de basis gevraagd, maar geblokkeerd “door de Vlamingen”. Sindsdien zette de desindustrialisering zich verder en met o.a. de (gedeeltelijke) sluiting van Caterpillar, Arcelor, NLMK-Clabecq was er geen fundamentele verandering van de vakbondsstrategie merkbaar: wel een zoektocht naar een overnemer, maar geen eisen voor nationalisatie, wat uiteindelijk uitmondde in een strijd voor een sociaal plan, net als in Vlaanderen. In die zin is er een vergelijking met de splitsing van de onderwijscentrales : eerder dan een vooruitgang door het vrijmaken van de meer strijdbare krachten leidde het tot een achteruitgang door de splitsing van de strijd – geen enkele overwinning werd sindsdien nog geboekt. In het licht van een ongelijke ontwikkeling van het bewustzijn kunnen communautaire breuklijnen ontstaan. Maar meer algemeen kan een deel van de voorhoede zich, in een poging om sneller te gaan, isoleren van de hele klasse. Dit wordt geïllustreerd door de spanningen die kunnen bestaan tussen de CNE en de CSC en tussen de arbeiderscentrales van het ABVV en de BBTK.

Tot nu toe is deze regionale reflex onder arbeiders niet dominant, noch in de Vlaamse, Brusselse of Waalse arbeidersbeweging. Ze werd en wordt vooral binnengebracht door de politici die een regionalistisch discours en politiek hanteren om de aandacht af te leiden van de sociale kwestie. Maar dat kan snel veranderen, afhankelijk van de dynamiek van de klassenstrijd. Het zijn deze ontwikkelingen in de strijd en in het bewustzijn waarvoor we de komende jaren heel attent moeten blijven en waarvoor we moeten waarschuwen. Als dit zich zou ontwikkelen, zullen we daar in onze ordewoorden rekening mee moeten houden.

Het gevaar van extreem-rechts en de strijd ertegen

In een aantal landen is het extreem-rechts dat domineert en meedingt naar de medaille van uitdager van het politieke establishment. Dat is zeker zo in Vlaanderen, met een Vlaams Belang dat zeer zelfvertrouwd en offensief een ‘eigen volk eerst’-programma uitdraagt. Dit is zeer gevaarlijk in een politiek instabiele context. Het VB begrijpt heel goed het potentieel dat ze vandaag heeft en probeert het momentum vast te houden. Wat we ervaren hebben op de festivals, met de aanwezigheid van kleine maar georganiseerde Schild en Vrienden groepjes jongeren, was niet totaal onverwacht. We hebben concreet besproken voor de zomer dat dit een te verwachten scenario kon zijn. Een verslag van een leerkracht in De Standaard deze zomer (26/8/2019) schatte dat 5 op de 25 jongeren in haar klassen beïnvloed zijn door S&V. Deze leerlingen zijn zeer mondig en verklaarden bijvoorbeeld dat zij het type leerkracht is waartegen opgetreden moet worden door hen aan te geven bij de schoolbesturen. Dit is slechts een anekdote, maar sprekend voor de veranderingen die plaatsvinden. Zo is er ook een toename van racistisch geweld en openlijke intimidatie. De klimaatjongeren van Y4C werden door S&V geviseerd op Pukkelpop en andere festivals en de radicale Vlaamse vlag was op de festivalweides aanwezig. Hoewel dit nog steeds een minderheid is en vele jongeren er zich ook tegen uitspreken, wat bleek uit het protest toen Dries Van Langenhove met zijn S&V op één van de klmaatprotesten wilde meestappen, is de anti-racismebeweging in het defensief. Er ontbreekt een programma en organisatie waarin jongeren zich kunnen organiseren en het zelfvertrouwen vinden om deze extreem-rechtse jongeren van antwoord te dienen.

“Change is coming, if you like it or not”

De klimaatcrisis raakt vandaag aan de essentie van wat jongeren tot politieke actie en een zoektocht naar alternatieven drijft: de confrontatie met een grimmige toekomst en het conflict met de “business as usual” van de gevestigde orde. In de huidige context van crisis van het establishment is het één van de thema’s waarvoor het establishment alle krediet heeft opgebruikt en waarrond antikapitalistische ideeën zich het het breedst kunnen verspreiden. In de komende jaren kan de zoektocht naar antwoorden op de ecologische crisis elementen van een socialistisch programma concreter maken.

De klimaatbeweging van 2019 betekende in België een belangrijke breuk met de voorbije 15 jaar. Er is al lang een bewustzijn aanwezig rond het thema, gedomineerd door kleinburgerlijke ideeën en methodes. De afgelopen jaren manifesteerde zich ook een wijdverspreid gevoel van hoogdringendheid. Dat werd onder andere gevoed door de conclusie van het IPCC rapport uit 2018, namelijk dat we nog maar 12 jaar hadden om een catastrofe te voorkomen. Tegelijkertijd werd de afgelopen jaren in de media explicieter benoemd dat de grote vervuilers steeds meer vervuilen terwijl jongeren en werkenden inspanningen moeten leveren om hun eigen ecologische voetafdruk zo laag mogelijk te maken of houden, vaak gestimuleerd door allerlei asociale taksen. Het zijn deze elementen die gezorgd hebben voor een zeer groot doorzettingsvermogen bij de klimaatstakers en dat ze het stakingswapen als een zeer bewuste keuze introduceerden bij een nieuwe generatie. Voor het eerst sinds de anti?oorlogsbeweging werd staken en betogen massaal gedragen als actiemethode onder scholieren. Waar we in 2014 voor de scholierenstaking in Gent alles uit de kast moesten halen om scholieren te overtuigen van het wat en hoe van stakingsacties en betogingen, was dit nu een evidentie. Jonge vrouwen, in het bijzonder geradicaliseerd door het verzet tegen seksisme en nog meer geconfronteerd met een gebrek aan toekomstperspectief, zijn opvallend sterk vertegenwoordigd in deze beweging

De oproep tot wekelijkse nationale betogingen werd massaal beantwoord en kende onverwacht een steeds groeiende dynamiek. Het creëerde ook een enorme respons op de oproep om zich te organiseren – we haalden contactgegevens op van honderden scholieren met ons voorstel voor klimaatcomités. Youth for Climate speelde in die zin een belangrijke progressieve rol. Tienduizenden jongeren werden geënthousiasmeerd en de klimaatbeweging werd in een zucht naar een hoger niveau getild.

Van bij het begin was er een sterk intuïtief anti-systeemgevoel aanwezig. Ook bij Anuna De Wever en Kyra Gantois. In een interview in januari zegt Anuna De Wever dat “het hele fucking systeem fout zit”. Ze voegt eraan toe “dat het altijd om geld en jobs gaat, terwijl er eten genoeg is op aarde om iedereen te voeden”. Op de opmerking van de journalist, die zegt dat de klimaatbeweging met dit soort standpunten loodrecht op de economische logica botst, antwoordde ze: “dat weet ik, maar fuck de economische logica, er is echt iets fundamenteels mis met ons geldsysteem!”

Met onze politieke interventie vonden we in de allereerste donderdag-stakingen een enorme weerklank om dit anti-systeemgevoel te concretiseren. Onze slogan, “internationaal verzet tegen de vervuiling van het kapitaal” werd in de allereerste donderdag-betoging doorheen heel de betoging overgenomen. Van bij het begin was er een heel grote steun voor de aanpak van de grote vervuilers, maar vooral de eis voor meer, beter en gratis openbaar vervoer werd gedragen en begrepen door zowat alle klimaat-stakers. De oproep die we in een aantal Gentse comités gebruikten om in aanloop van de internationale staking voor het klimaat op 15 maart samen te zitten met de syndicale delegatie van Arcelor Mittal en met hen een eisenpakket aan de directie van Arcelor Mittal op te stellen en een betoging naar de fabriek te organiseren, maakte de slogan “pak de grote vervuilers aan” en “een benadering op de werkende klasse” heel concreet voor heel wat scholieren. Het werd jammer genoeg nooit geconcretiseerd, maar het illustreert hoe scholieren zochten naar invulling van hun actie en welke ruimte er toen bestond om “System Change” een concrete invulling te geven.

De methode van stakingen zorgde bovendien ook voor een intuïtief gevoel van noodzaak aan steun van de “werkenden” en de vakbonden. Heel wat militanten en vakbondsleden waren zelf ook geënthousiasmeerd. Dat heeft de syndicale bureaucratie gedwongen om van 13 februari een staking te maken, eerder dan een actie zoals oorspronkelijk voorzien. Ook aan de piketten zelf was het effect van de strijdbaarheid van de jongeren merkbaar.

Tegelijkertijd wordt de ontwikkeling van een beweging altijd mede bepaald door de objectieve omstandigheden waarin ze start. De combinatie van een gebrek aan ervaring met massabewegingen en politieke discussie, maar vooral ook het onmiskenbare pijlsnelle succes van de klimaatbeweging in haar eerste weken (op drie donderdagen tijd met 3.000, 15.000 en 40.000 voornamelijk nederlandstalige stakers in de eerste weken en later uit alle delen van het land, gevolgd door een nationale betoging op zondag met opnieuw bijna 100.000 en zelfs het ontslag van Joke Schauvliege) heeft het moeilijker gemaakt om de directe noodzaak aan democratische organisatie en politieke invulling van de beweging zichtbaar te maken.

Wanneer Anuna De Wever en Kyra Gantois na de eerste succesvolle actie de nationale en zelfs internationale media haalden, stelde er zich een directe nood aan know-how, media skills en organisatie. Het is in dat gat dat vooral de NGO’s sprongen. Ze stimuleren de positie van Anuna De Wever, Kyra Gantois et d’Adélaïde Charlier aan Franstalige kant als onbetwiste woordvoersters van de beweging, argumenteren expliciet tegen organisatie van de beweging via comités van onderuit en pleiten voor een beweging die zo gedepolitiseerd mogelijk is. Er wordt wel nog wel gerefereerd naar een sociale klimaattransitie, maar die wordt heel vaag gehouden. De oproep aan de vakbonden om deel te nemen was er wel, maar werd niet vertaald in eisen om de arbeidersklasse te mobiliseren en jongeren te wapenen. Ook de vakbondsleiding zelf nam geen initiatief om de beweging mee richting te geven en verstopte zich achter het argument dat het een “beweging van scholieren was”.

Het uitblijven van ordewoorden voor de lokale inplanting van de beweging op basis waarvan de beweging haar eigen eisen kon ontwikkelen, heeft de ruimte geboden aan de regeringspartijen om de beweging af te doen als een generatieconflict en een conflict tussen wat nodig is en wat mensen bereid zijn om op te offeren. Het anti-systeemgevoel werd deels terug overspoeld met discussie over individuele maatregelen, zoals een vliegtaks en een verbod op plastic rietjes. De greenwashing campagne Sign For My Future van big business heeft zich ook kunnen nestelen en werd zelfs door Youth For Climate ondertekend. De afkeer van onderuit was groot, maar er waren geen comités om de discussie in de beweging te voeren.

Met het voorstel voor een klimaatwet en een claim dat ze de enige echte politieke vertegenwoordigers van de beweging waren, leken Groen en Ecolo de verkiezingen al gewonnen te hebben. Een peiling in februari – op het hoogtepunt van de scholierenstakingen – zette Groen nog op de tweede plaats in Vlaanderen. Nogmaals blijkt dat verkiezingen geen automatische vertaling zijn van de sociale beweging, maar dat de regeringspartijen de agenda grotendeels kunnen bepalen indien die sociale beweging geen programma en methode heeft om het momentum verder op te bouwen en bredere lagen te overtuigen en te betrekken. Groen bekoopt haar neoliberale programma met een onder de verwachting blijvende score. Haar ideologische basis verhindert haar om de klimaatkwestie te vertalen in collectieve antwoorden die de verzuchtingen van de arbeidersklasse mee in rekening nemen.

Het conflict binnen Youth for Climate was een uiting van het gebrek aan democratische organisatie van de beweging en het uit de weg gaan van de politieke stellingname door te zeggen dat het klimaat noch links, noch rechts is. Anuna De Wever had voor de verkiezingen al opgeroepen aan de N-VA en het Vlaams Belang om klimaatpioniers te zijn en de verwarring die door het povere resultaat van Groen ontstaan was, heeft de interne spanningen versterkt en versneld.

In de loop van de beweging, wanneer de nationale betogingen hun initiële verrassingseffect hadden verloren en de beweging niet werd gestructureerd, vertaalde het gevoel voor urgentie zich in een zoektocht naar andere, meer radicaal ogende methoden. Er waren de bezetting van de Wetstraat in maart, het kamperen aan het koninklijk paleis en de opmars van Extinction rebellion. Dat soort actiemethoden kan helpen om de urgentie opnieuw in de verf te zetten en de gevestigde macht expliciet uit te dagen, maar het is ook een uiting van ongeduld en het botst voorlopig op hetzelfde gebrek aan eisen (en democratische structuur) die gericht zijn op de uitbouw van een massabeweging.

De internationale klimaatstaking op 20 september onderstreepte hoe cruciaal het internationale karakter van de beweging is. Wereldwijd ontwikkelt de beweging op een verschillend ritme, waardoor een vertraging in een bepaald land gecompenseerd kan worden door een opgang in een ander. Er kwamen 4 miljoen mensen op straat, met hoogtepunten in Australië, Duitsland en de VS, maar ook in Afrika en Azië.

Ook in België toonden de 15.000 betogers op 20 september dat het gebrek aan leiding de beweging nog niet heeft afgestopt. Nu de oriëntatie op de verkiezingen wegvalt, de ervaring van vorig jaar verteerd is en een volgende generatie scholieren op het toneel verschijnt, lijkt het erop dat bij bepaalde lagen ook een meer openlijke zoektocht naar organisatorische en politieke ideeën ontwikkelt en een openheid voor een expliciet antikapitalistische benadering.

De vooruitstuwende impact die Greta Thunberg daarop heeft, is niet te onderschatten. Ze wijst de vinger heel duidelijk naar het winstsysteem en diens politieke verantwoordelijken. Ze biedt daarmee weerstand tegen de pogingen om het debat telkens terug te brengen tot individuele verantwoordelijkheid. Tegelijkertijd impliceert ze onrechtstreeks wel dat het systeem en de politieke verantwoordelijken een andere keuze kunnen maken. Waar wij het verschil kunnen maken, is door uit te leggen dat het kapitalisme geen andere keuze heeft en dat de vertegenwoordigers van het systeem hun eigen bestaansvoorwaarden niet zullen ondergraven.

Wereldwijd is het de eerste generatie van de crisisgeneratie Z die echt op het actietoneel verschijnt. Een nieuwe internationale crisis zal, gecombineerd met de ecologische crisis, vooral onder jongeren het idee verder voeden dat we met een systeemcrisis te maken hebben en een meer politieke radicalisatie teweegbrengen waarbinnen een socialistische kritiek en of socialistisch perspectief beter aansluiting begint te vinden bij het gevoel van urgentie. Met onze benadering om jongeren samen met ons via actie kennis te laten maken met onze overgangseisen, de noodzaak aan een democratische beweging en de cruciale rol van de arbeidersklasse in de strijd voor een andere maatschappij, moeten we elke kans grijpen om de uitbouw van een revolutionaire jongerenorganisatie én revolutionaire partij onder jongeren concreet te maken.

De strijd tegen seksisme en discriminatie

De internationale vrouwenbeweging is een andere belangrijke uitdrukking van de crisis van het kapitalisme en hoe die er niet in slaagt tegemoet te komen aan de verwachtingen. De directe en indirecte effecten van de crisis op het leven van vrouwen en jonge meisjes leidde tot een internationale revolte en een radicalisatie in het bewustzijn. Ook in België heeft dit een belangrijk effect gehad.

Voor het derde jaar op rij vindt in november een betoging plaats tegen geweld op vrouwen (2000 betogers in 2017, 5000 in 2018, misschien twee keer zoveel in 2019). Geweld tegenover vrouwen wordt steeds meer gezien als een wijdverbreid fenomeen dat inherent is aan de samenleving en niet aan de menselijke natuur. De moord op Julie Van Espen in mei 2019 veroorzaakte grote emotionele beroering. “We accepteren het niet langer”, dat was het gevoel dat heerste tijdens de bijna spontane mobilisatie van 5000 mensen in Antwerpen en dat gedeeld werd door een laag vrouwen die veel verder reikt dan militante kringen. Een maatschappelijk debat over justitie volgde. Het is echter onmogelijk om recht te spreken met zo’n gebrek aan middelen, in die mate dat rechtbanken worden gesloten voor onhygiënische omstandigheden. Bij gebrek aan specifieke opleiding is het dan ook niet verwonderlijk dat de rechterlijke macht in de ‘valkuil’ trapt van het veroordelen van het slachtoffer in plaats van de verdachte. Maar de massabeweging in de Spaanse staat naar aanleiding van het “wolfpack”-proces heeft aangetoond dat dit een verschil kan maken! Desalniettemin blijft de juridische kant van de zaak onvoldoende.

Voor jonge vrouwen trekt het probleem van de onveiligheid het meest de aandacht, in combinatie met een sterkere afwijzing van seksisme en het systeem. Hoewel men hen belooft dat zij onafhankelijk zijn in hun keuzes (kleding, uitstapjes enz.), worden deze keuzes beperkt uit angst om aangerand te worden of uit angst om verantwoordelijk te worden geacht wanneer dat gebeurt. Anders dan bij diefstal stelt 80% van de bevolking het slachtoffer van verkrachting deels verantwoordelijk. Het establishment beperkt zich tot goedkope maatregelen die de verantwoordelijkheid bij het individu leggen (“Gil jij als iemand wordt lastiggevallen?” van de MIVB), soms zelfs seksistisch (“Wat als het JOUW vrouw was?!” in Antwerpen). Maar als het gaat om de bestrijding van geweld met bijvoorbeeld veilig openbaar vervoer (met uitgebreide rijtijden en voldoende personeel) of voldoende sociale huisvesting om mensen in staat te stellen te verhuizen wanneer nodig: niets. Bij gebrek aan budget voor onderwijs- en gezinsplanningscentra (of andere structuren) vindt seksuele “opvoeding” nog steeds hoofdzakelijk plaats via pornografie. De objectivering van vrouwenlichamen en het onbegrip over wat onderlinge toestemming is, blijven bestaan. Voor psycho-medische-sociale ondersteuning is het gebrek aan financiering even acuut. Zo kunnen in België drie ziekenhuizen verkrachtingsslachtoffers ontvangen en een totale opvolging bieden, een heel belangrijke stap in de goede richting. Maar het gebrek aan middelen dwingt andere ziekenhuizen ertoe slachtoffers te weigeren vanwege te weinig personeel. In maart 2018 veroorzaakte dat een schandaal in de regio Verviers.

Geweld tegen vrouwen kan niet worden bestreden zonder besparingen en onzekere jobs aan te pakken. Van de 10% van de laagstbetaalde werknemers is 70% vrouw (ongeveer 10 euro bruto per uur) en 83% van de deeltijdbanen bevinden zich in “vrouwelijke” sectoren. Het is van cruciaal belang een aantal eisen te populariseren zoals: een uurloon van ten minste 14 euro bruto; een collectieve arbeidstijdverkorting zonder loonverlies met compenserende aanwervingen van meer dan 100 procent; het stimuleren van syndicalisatie in precaire sectoren, waar vrouwen vaak in de meerderheid zijn.

8 maart (15.000 deelnemers in 2019) is opnieuw een vaste datum in de strijdkalender en de ROSA-campagne speelt een centrale rol in het promoten van de methoden van de arbeidersbeweging. Maar het hele jaar door gaan een reeks sectoren waarin vrouwen in de meerderheid zijn (openbare sector, non-profit, distributie) de strijd aan. Dit is momenteel het geval in de ziekenhuissector (zie hierboven). Maar tijdens de vorige legislatuur is de non-profitsector in zijn geheel gemobiliseerd op nationaal niveau (juni 2017, 17.000 in maart 2017, 20.000 in november 2016 …). In Wallonië zijn instellingen die gebruik maken van APE (gesubsidieerde tewerkstelling met 70% vrouwen) tot viermaal toe op straat gekomen (tot 12.000 mensen, bovenop de militante vakbondskringen) tegen een hervorming van de APE. De solidariteit uit andere sectoren was belangrijk om een overwinning binnen te halen. Maar het was misschien wel bij Lidl dat de strijd het meest exemplarisch waren. De werknemers van Lidl zijn eind april 2018 in staking gegaan voor fatsoenlijke arbeidsomstandigheden. De staking werd van onderaf opgestart, ondanks de sterke druk van het management. Nooit eerder heeft Lidl een staking van een dergelijke omvang meegemaakt. De stakers kregen 42 overuren per week per winkel, waarbij voorrang werd gegeven aan het aanvullen van deeltijdwerk (geconcentreerd bij de vrouwelijke werknemers van het bedrijf). De directie probeert nu echter die overwinning te omzeilen: de strijd is niet voorbij!

Conclusies

Het is een ongewone pre-congresperiode geweest. De tijd ontbrak om nog tot een uitgebreid en volledig uitgebalanceerd perspectievendocument te komen. Hier werd getracht de belangrijkste ontwikkelingen te schetsen als leidraad tot actie.

Het IEC in augustus was de conclusie van een politieke revolutie binnen de rangen van het CWI. Tegelijk was het een wake up call en het heeft ons als Internationale en in onze nationale secties ook alerter en scherper gemaakt. De oorzaken van de crisis komen in de internationale teksten en in onze IB’s uitgebreid aan bod. Maar de moeilijkheden van de laatste 10 tot 15 jaar om te bouwen, waardoor we in een aantal landen onvoldoende in staat bleken onze afdelingen en leiding systematisch te hernieuwen en te dynamiseren, hebben ongetwijfeld een grote rol gespeeld. Aan de top van onze Internationale groeide in de loop der jaren een vermoeide en conservatieve reflex, waardoor een meer directe confrontatie met de meest dynamische secties en delen van het CWI onvermijdelijk was. Het was voor alle afdelingen van het CWI een uitdaging om aansluiting te vinden met de reëel ontwikkelende klassenstrijd en -bewustzijn. Een aantal afdelingen deden dit zeer succesvol, zoals die van Ierland en de VS en konden op basis daarvan boven hun gewicht een sociale en electorale basis opbouwen. In de VS ging dit gepaard met een diepgaande radicalisering en openheid die zich ontwikkelde voor socialistische ideeën, op basis waarvan onze afdeling er spectaculair kon groeien. In Ierland bleef die openheid achter en konden we niet op dezelfde manier, op basis van de vele strijdbewegingen waaraan onze leden leiding gaven, onze partij en kader versterken. We zijn er echter bijzonder goed gepositioneerd, waarbij onze partij en onze verkozenen een enorme autoriteit genieten.

Een nieuwe recessie zal van de volgende periode een zeer explosieve maken. Belangrijke voorlopers waren de internationale massabewegingen voor vrouwenrechten en de massale klimaatbeweging waarin een nieuwe generatie van jongeren en jonge arbeiders voor het eerst in actie gingen. Ze hebben de dynamiek en het potentieel van massa strijd opnieuw op de voorgrond gebracht. In de VS is de trend naar syndicalisering, nu gestimuleerd en aangemoedigd door de positie die Sanders inneemt, een zeer belangrijke ontwikkeling.

Het onvermogen van het politieke establishment om ook maar een begin van antwoord te vinden op de crises waarmee het kapitalisme wordt geconfronteerd, wordt steeds duidelijker. Lenin legde uit dat een laatste crisis van het kapitalisme niet bestaat. Ook nu zal de kapitalistische klasse de ruimte die het krijgt door een nog altijd onvoldoende ontwikkelde arbeidersbeweging gebruiken. Belangrijke debatten over een verandering van politieke richting vinden plaats. We moeten er ons in engageren en de limieten van elke strategie dat binnen de grenzen van het kapitalisme blijft aantonen.

De beste manier om de partij zo goed mogelijk voor te bereiden op de zeer turbulente periode die voor ons ligt, is om dit congres zo intensief mogelijk voor te bereiden, waarbij we zoveel mogelijk leden willen betrekken. Een kortere resolutie met taken, prioriteiten en doelstellingen zal het sluitstuk vormen.

Delen:
Printen:
Voorpagina van De Linkse Socialist