Perspectieventekst, deel 2. Over de politieke crisis in België

Van 15 tot en met 17 november hield LSP een nationaal congres. De politieke discussie werd voorbereid met een perspectieventekst die wekenlang besproken werd in alle afdelingen. We publiceren deze tekst in drie delen. Vandaag het tweede deel.


 

Bij het begin van de regering-Michel was er meteen protest. “Geen Thatcher in België” was toen onze slogan.

Existentiële crisis voor de partijen van het Belgische establishment

De Belgische politieke crisis gaat ondertussen van kwaad naar erger. Het is niet uit te sluiten dat opnieuw één of andere tijdelijke alliantie gevonden wordt tussen de verschillende politieke krachten – hoewel een zware externe druk nodig zal zijn om de zaken te doen bewegen – maar het wordt steeds moeilijker. Er is geen gebrek aan academische en journalistieke verdedigers van het aloude “Belgische compromis”, dat vooral na de Tweede Wereldoorlog dé kern van de Belgische politiek werd. Het Belgische compromis werkte op verschillende terreinen: op het vlak van de nationale kwestie, waarbij via een reeks van staatshervormingen de kwestie gepacifieerd werd door het instellen van machtsdeling tussen de gemeenschappen en gewesten en een “wafelijzerpolitiek” inzake belangrijke publieke investeringen; op het vlak van klassencollaboratie door het progressief invoeren van de elementen die we kunnen samenvatten onder de noemer welvaartstaat, vooral de sociale zekerheid en de inspraak van de vakbonden in heel wat aspecten van de staat; op het vlak van het levensbeschouwelijke, waarbij de schoolstrijd afgesloten werd door een compromis dat zowel het katholieke als het openbare onderwijs een plaats bood in de samenleving.

In alle drie de gevallen waren de christen- en de sociaaldemocratie, de partijen die verbonden waren met de vakbonden, daarvan de motor, en dan vooral de CVP en de PS, de sterkste partijen in hun taalgebied. In alle drie de gevallen waren het ook compromissen die een belangrijke investering van middelen vergden, wat in de naoorlogse periode mogelijk was, in een opgaande fase van het kapitalisme, gecombineerd met een sterke en aanhoudende strijd van de arbeidersklasse en het bestaan van een alternatief op het kapitalisme in de vorm van de gedeformeerde arbeidersstaten. Dat tijdperk is voorbij en beide voorwaarden staan al enige tijd onder zware druk. Het levensbeschouwelijke thema is door de  secularisatie van de publieke opinie naar de achtergrond verdwenen, maar kan door een verdere afbraak van de middelen voor vooral onderwijs en gezondheidszorg opnieuw beginnen opspelen. Op het vlak van de nationale kwestie was de stemming over de splitsing van BHV een keerpunt: de eerste maal sinds het instellen van een systeem van machtsdeling dat de Vlaamse partijen hun overwicht in de Kamer gebruikten tegen de Franstalige minderheid in. Op het vlak van de tegenstelling tussen arbeid en kapitaal hebben decennia van afbouw van de welvaartstaat hun tol geëist. Bovendien heeft de Zweedse regering  – met een fel verzwakte CD&V – voor het eerst fundamenteel de rol en de plaats van de vakbonden in vraag gesteld. Het resultaat was het actieplan van 2014 en een ontwikkeling waarin de vakbondsleidingen niet langer enkel een defensieve houding innemen, maar ook offensieve eisen beginnen te ontwikkelen. In Vlaanderen kan de afname van de steun voor de CD&V en SP.a  – volgens de laatste peilingen zijn ze samen onder de 20% beland! – niet anders dan vragen opwerpen voor de decennialange strategie van de vabkondsleidingen van het werken via deze partijen op het politieke vlak.

Met de steeds verdergaande ondermijning van de middelen én de instrumenten – de traditionele partijen die verbonden zijn met de vakbonden – voor die compromispolitiek komen we in België op onbekend terrein terecht. De ondermijning van de CVP is al langere tijd gaande: in 1990 kan ze niet langer haar wil opleggen aan de andere Vlaamse partijen, waardoor eindelijk de abortuswet kon worden gestemd met een alternatieve meerderheid;  in 1999 maakt de dioxinecrisis dat voor het eerst sinds 1947 een regering zonder CVP aan de macht komt die haar mandaat ook effectief kan uitzitten én een nieuw mandaat binnenhaalt; in 2000 wordt tegen het verzet van CVP in, maar mét de steun van PSC (nu CDH) de vijfde staatshervorming doorgevoerd. Het duurzaam verlies aan steun voor CVP en Sp.a maakt ruimte vrij voor zowel de ontwikkeling van Agalev (Groen) en Vlaams Blok. Die eerste kan nog op de klassieke manier (verbranding aan de macht) worden geneutraliseerd, voor het VB – 24% in 2004 – werd het cordon sanitaire ingesteld om toch te kunnen verderdoen alsof er niets was gebeurd. Het is deze achtergrond die de CVP verder duwt op de versterking van haar Vlaamse profiel: in 2001 verandert ze haar naam naar CD&V om meer nadruk op het Vlaamse aspect te leggen, in 2004 sluit ze het kartel met de toen zeer kleine NVA en begint ze een provocatieve campagne rond de splitsing van BHV. Dat alles versterkt haar niet, integendeel. Het maakt de weg vrij voor de spectaculaire en zeer snelle opgang van NVA. De verwachting dat deze zou uitgroeien tot een nieuwe stabiele machtsfactor is nu reeds de grond ingeboord.

De PS kan voorlopig standhouden als laatste stabiele factor van het compromisbeleid van de naoorlogse Belgische burgerij (ook de traditionele burgerlijke partij MR houdt voorlopig stand, maar is nooit een dominant gegeven in de compromispolitiek geweest), hoewel ook zij bijzonder veel van haar pluimen heeft verloren. Het is bijzonder ironisch dat de partij die door de burgerij in de vroege jaren ’80 met alle macht uit de regeringen moest worden gehouden om een sociale afbraakpolitiek toe te staan nu haar meest betrouwbare instrument is geworden. Om dat instrument te behouden, moet de afbraakpolitiek nog enigszins sociaal kunnen worden omkleed, wat zeer moeilijk is geworden binnen het kader van een algemeen gebrek aan middelen en nu aan haar linkerzijde een partij groeit die haar hypocrisie en dubbelspraak aan de kaak kan stellen. Indien ze verplicht wordt de komende harde besparingen door te voeren zonder die sociale omkleding, kan de druk die al langer bestaat op haar band met de vakbond onhoudbaar worden. Het verlies, of zelfs een verdergaande verzwakking, van die band zou een enorme versnelling teweegbrengen in het proces van achteruitgang van de PS, wat zou maken dat ook de laatste partij verbonden aan het Belgische compromisbeleid van het toneel verdwijnt als beslissende kracht.

Alle aansporingen van media en academici ten spijt is er gewoon geen materiële basis voor het oude Belgische compromis en er zijn ook geen partijen met voldoende steun onder de bevolking om zo’n compromis tot stand te brengen. Andere wegen moeten worden gezocht om het systeem in stand te houden, maar deze pogingen – waarvan de Zweedse regering er één was – zullen allemaal een bijzonder onstabiel karakter kennen. Op dit terrein van improvisatie wordt het exact voorspellen van toekomstige regeringsmodellen bijzonder moeilijk omdat alle tegenstellingen tegelijkertijd op gelijk welk moment onbeheersbaar kunnen worden. Het enige dat we met 100% zekerheid kunnen stellen, is dat we niet naar een nieuwe stabiele compromispolitiek onderweg zijn.

De Belgische politieke crisis gaat ondertussen van kwaad naar erger. De gemeenteraadsverkiezingen waren al een enorme opdoffer voor de Zweedse coalitie. De uitslagen van de federale en regionale verkiezingen van 26 mei waren een echte mokerslag. Het betekende niet alleen dat de Zweedse coalitie niet verder kon op federaal vlak, maar de uitslag maakt ook het vormen van een stabiele federale regering onmogelijk.

De eerste peilingen sinds de verkiezingen zijn zo mogelijk nog dramatischer. De N-VA valt verder terug naar 22,7%, de slechtste score in peilingen sinds 2014. CD&V valt terug tot 11,7% en SP.a tot 8,4%. PVDA blijft stabiel rond de 6% in Vlaanderen en Groen doet het iets beter dan bij de verkiezingen, maar het blijven kleine stapjes vooruit. De grote winnaar van de patstelling sinds de verkiezingen in Vlaanderen is het Vlaams Belang met 24,9%, meer dan haar beste score ooit in 2004. In Wallonië zakt de PS van 26,1% naar 22,9%, terwijl MR er lichtjes op vooruit gaat naar 22,6%. Ecolo groeit naar 16,2%, en de PTB stoot door naar 15,5%. Cdh kwijnt verder weg naar 8,5%. Défi wint licht en haalt 5%. Ook in Brussel, bevestigen de resultaten van deze peiling de voornaamste tendensen van de verkiezingen van 26 mei voor de Franstalige partijen: Ecolo 21,4%, PS 19,2%, MR 16%, Défi 11%, PTB 11% en CDh 4,9%. De Nederlandstalige partijen halen er: N-VA 3,6%, Groen 3,1, VB 2,5%, OpenVLD 2,4%, SP.a 1% en CD&V 0,2%.

Het politieke landschap is helemaal versplinterd en de meer extreme uiteinden van het spectrum winnen ten koste van het centrum, net zoals de internationale trend. Het versterkt de crisis binnen de partijen, met bijna existentiële discussies in verschillende ervan over de te volgen koers. En dat allemaal nog voor de economische crisis echt bijt.

Bovendien wordt de instabiliteit en de interne samenhang van de partijen ook nog aangewakkerd door het steeds zwaarder doorwegen van de gewestelijke dynamiek sinds het verdwijnen van de symmetrische regeringen op alle niveaus. Politici zijn op het regionale niveau afhankelijk van de regionale krachtsverhoudingen om een positie te verwerven en steeds minder wordt rekening gehouden met de gevolgen hiervoor op federaal vlak. In de Brusselse regeringsvorming probeerde de leiding van Open VLD haar lokale vertegenwoordigers onder druk te zetten om de opname van de MR in de regering als breekpunt op tafel te leggen, maar dat werd door de Brusselse leiding regelrecht afgewezen. Op een persconferentie op 17 juli trok Rutten openlijk haar handen af van wat ze de “eigengereide” Brusselse afdeling noemde, Sven Gatz werd gestraft door het verlies van al zijn bevoegdheden in de Vlaamse regering behalve Brusselse aangelegenheden, dat hij wel moest behouden omdat de Vlaamse regering verplicht een Brusselaar in de regering moet opnemen en hij de enige VLD’er was met domicilie in Brussel. Ook bij SP.a en Groen zijn spanningen duidelijk tussen hun Vlaamse en Brusselse afdelingen.

De verslechterende economische toestand wordt zowel gezien als extra bezwarende factor voor de kans op een snelle vorming van een federale regering, als een noodzakelijke externe druk op de partijen om de stap te zetten.

De vooruitzichten van het planbureau voor de Belgische BBP-groei werden op 5 september neerwaarts herzien in vergelijking met de raming van juni, toen een groei van 1,3 % werd vooropgesteld voor 2019 en 2020. Zo zou de groei beperkt blijven tot 1,1 % in 2019 en 2020. De vooruitzichten voor de Europese economie zijn in vergelijking met de raming van juni versomberd als gevolg van toegenomen onzekerheid over de handelsoorlog en over de brexit. De vooruitzichten houden geen rekening met de directe effecten van een eventuele brexit zonder akkoord, wat een belangrijk risico blijft. De werkgelegenheid zou volgend jaar merkelijk minder toenemen dan dit jaar, maar over beide jaren samen toch nog met 99.000 personen. De inflatie, die in 2017 en 2018 2,1 % bedroeg, zou afkoelen tot 1,5 % dit jaar en 1,4 % volgend jaar.

Gelijk welke regeringscoalitie zal geconfronteerd worden met een zeer instabiele economische context en de druk zal groot zijn om “te doen wat nodig is” om het Belgische kapitalisme recht te houden en te stabiliseren in een crisisperiode. Dat alles met partijen die bijna allemaal zwaar verloren hebben.

De grootste druk wordt uitgeoefend op de N-VA en de PS om als dominante partijen in hun landsgedeelte hun verantwoordelijkheid op te nemen. In hoeverre ze zullen bezwijken onder deze druk moet nog blijken. De PS heeft al lang bewezen bereid te zijn te doen wat moet om de crisis voor het kapitalisme te beheren op de rug van de arbeidersklasse. Ook de N-VA heeft dit gedaan door in de vorige federale regering te stappen en haar communautaire agenda tijdelijk in de kast te steken, in ruil voor een sociaal economische contrarevolutie. Een regering zonder de PS was al een staatshervorming op zich, dixit Bart De Wever.

De regering-Michel was dan ook een speciale regering. We schreven in ons IB 44 van nov 2014, “het voornaamste verschil tussen deze regering en alle voorgaande sinds de jaren ‘80, is dat ze als doel heeft een radicale breuk te maken met dit overlegmodel, omdat het een rem vormt op een meer drastische sanering. Ze wil afmaken waar de vorige rechtse coalities van de jaren ‘80 faalden. De voorwaarde daartoe is het breken van de vakbonden en het omkeren van de krachtsverhoudingen tussen arbeid en kapitaal”. Dit was haar doel en ze heeft het zeker geprobeerd.

Ze botste echter op het sterkste syndicaal verzet sinds de regering-Dehaene. Zo werden er in 2014 853.000 stakingsdagen geteld. Dehaene 1 (maart 1992-juni 1995) telde 13,4 stakingsdagen per maand per duizend werknemers. Michel 1 (okt 2014-dec 2018) telde er 10,7. Di Rupo’s tripartite regering telde er 5,7.

Het actieplan van 2014, dat de regering bijna ten val bracht, bleef als een schaduw over Michel I hangen. De werkgevers kregen er weliswaar belangrijke hervormingen door, zoals de verlaging van de loonkosten, lagere vennootschapsbelastingen en flexi-jobs. Maar de stakingen hadden zeker impact. Het European Trade Union Institute besloot “dat de regering anders nog meer had doorgezet. Het heeft de CD&V enorm op de rem doen staan”. Het is de sterkte van de Belgische arbeidersbeweging die erger heeft vermeden, zoals het pensioen met punten.

Dynamiek van de syndicale beweging

Het verraad door de vakbondsleidingen na het actieplan van 2014 leidde tot een zekere demoralisatie, al is het verzet nooit weggeweest. Het idee van deze regering uitzitten, de scherpe kantjes eraf vijlen en hopen dat in 2019 anders gestemd zou worden, werd de lijn die de vakbondsleidingen gingen volgen. De druk vanwege militanten en delegees voor nieuwe meer vastberaden acties werd echter steeds groter, door de niet aflatende stroom van aanvallen op verworvenheden en de besparingen. Dit leidde bij het ABVV eind 2017 tot de campagne “samen kan het anders” die vijf offensieve eisen stelde: het minimumloon van 14€/u of 2.300€/maand, minimumpensioen van 1.500€ netto of 75% van het laatste loon, 4 dagen of 32u week, sterke openbare diensten en eerlijke fiscaliteit.

Deze campagne, gecombineerd met het voorstel van minister Bacquelaine over het pensioen met punten en bedrijfsdossiers zorgden in 2018 voor een nieuwe dynamiek in het sociaal verzet. Er werden meer dan een miljoen pensioenkranten verdeeld voor de grote pensioenbetoging van mei 2018.

Ook op bedrijfsniveau was er een toename van strijd. De meest opvallende was wellicht de staking bij LIDL, die aan de basis begon tegen de hoge werkdruk en hyperflexibiliteit. Na meer dan een week staken en actievoeren door het personeel werden er beloftes gedaan door de directie. We zien vandaag echter dat meer dan een jaar na deze staking een definitief akkoord uitblijft en de directie probeert terug te komen op de gedane beloftes. De vakbonden hebben het moeilijk om de laag van mensen die deelnam aan de staking te betrekken in hun werking en demotivatie te vermijden.

Bij de intercommunale huisvuilophaler in Gent (IVAGO) werd in augustus 2018 opnieuw gestaakt, grotendeels voor dezelfde zaken als in 2015 gestaakt werd. Toen maakten de vakbonden en de directie een akkoord dat niet gesteund werd door een meerderheid aan het piket. Het fundament van het probleem, het feit dat IVAGO als een privé bedrijf gerund wordt, werd niet aangepakt. Bij de staking van 2018 zagen we dat er lessen geleerd waren uit de voorgaande staking en was er veel meer roep om inspraak aan het piket en kwamen strijdbare delegees en militanten meer naar de voorgrond.

Het geloof dat we syndicaal iets kunnen veranderen op ieder niveau groeide en dat zag je duidelijk in aanloop naar de gemeenteraadsverkiezingen waarbij de sociale punten als koopkracht, werkdruk, pensioenen, … duidelijk naar voren geschoven werden met onder andere de nationale actiedag van 2 oktober. Voor het eerst sinds het begin van de crisis werden in België meer offensieve eisen geformuleerd door de vakbonden.

Ondertussen groeide in Frankrijk het verzet van de Gillet Jaunes. De IPA-onderhandelingen en de acties en stakingen hieraan gelinkt eind 2018, zorgden voor een nieuwe dynamiek, met als strijdpunt koopkracht. De acties werden vooral sterk opgevolgd in de voedingsindustrie, een sector met lage lonen. Er gingen arbeiders in staking, die eerder in de beweging in 2014 niet betrokken waren. Er volgde nog een algemene staking op 13 februari 2019, aangestoken door het vuur van de jonge klimaatstakers, maar de loonnorm in het IPA bleef beperkt tot 1,1%. Het IPA werd slechts gedeeltelijk aanvaard door het ABVV en werd aanvaard door het ACV met 86% in hun instanties. Het ABVV heeft vooral de 1,1% verhoging van het minimumloon verworpen of een verhoging van 1O cent per uur. Het ACV van haar kant verdedigt deze beperkte verhoging van het minimuloon met 1,1% of 18 euro per maand. Het is tegelijk weinig en al veel, stelt de leiding. Volgens ons is deze strategie fout. Het ABVV heeft een campagne gelanceer voor een minimumloon van 14€/uur, met maandelijkse acties op elke 14de van de maand. De brede algemene steun voor de eisen van de 14€ en een pensioen van 1.500€ netto, maakte dat de partijen niet rond het sociale konden, partijen aan beide kanten van de taalgrens namen deze eisen op in hun verkiezingsprogramma. In een context van crisis van het kapitalisme is het niet mogelijk stappen vooruit te winnen via het oude model van sociaal overleg. Hiervoor moet men een consequente strijd van de arbeidersbeweging organiseren en een krachtsverhouding uitbouwen.

De essentie blijft dat een grote kans werd gemist in 2014-15 om deze regering naar huis te sturen. Dat had een andere dynamiek kunnen realiseren en de arbeidersklasse en arbeidersbeweging de kans gegeven zichzelf in het centrum van de macht te zetten. De focus van de vakbondsleiding werd echter gelegd op het aanhouden van syndicale en politieke protestacties gedurende deze regeringstermijn, om de regering in haar maatregelen te beperken en om verandering te realiseren bij de verkiezingen.

De politieke consequenties?

Een verdere fragmentatie van het politieke landschap en een verdieping van de crisis voor de traditionele politiek is het resultaat van vijf jaar Michel 1. Alle regeringspartijen kregen grote klappen, maar ook de neergang van de N-VA lijkt nu te zijn ingezet.

Het doel van de N-VA om de “nieuwe volkspartij” te worden is een droom gebleken. Zoals we in eerdere teksten stelden, kon N-VA haar spreidstand niet volhouden: het verlies in de verkiezingen en de verdere neergang in de laatste peilingen doen vermoeden dat ze aan beide zijden verliest. Haar rol in de rechtse federale en Vlaamse regering zorgde voor een verlies van kiezers die voor N-VA kozen als anti-establishment partij, samen met het kleine segment Vlaams-nationalistische kiezers stroomden die terug naar het Vlaams Belang. Maar haar beslissing om de regering te doen vallen over het pact van Marrakech – een reactie van de partij om dat verlies in te dijken – doet haar ook een deel van de kiezers verliezen die in de N-VA een verantwoordelijke vervanging zagen van de wegterende CD&V. We schreven in de congrestekst van 2015 over de totstandkoming van de regering-Michel dat de burgerij voor die optie koos vanuit twee redenen: de mogelijkheid om een versnelling hoger te schakelen in de politiek van sociale afbraak en een meer directe aanval te lanceren op de macht van de vakbonden, maar ook om tegelijk de N-VA, die niet onder haar directe controle staat, aan de macht te verbranden zoals ze dat in het verleden meerdere malen deed met nieuw opkomende partijen. Dat laatste is nu deels gelukt, maar de stemmen vloeiden niet terug naar de instrumenten van de burgerij zelf, maar naar een nog minder controleerbare kracht: het Vlaams Belang. Het toont hoe de “oplossingen” die de burgerij vindt om om te gaan met het verlies aan maatschappelijke steun voor haar partijen nieuwe problemen veroorzaakt die het nog moeilijker maken om controle over de situatie te krijgen. Het wegvloeien van electorale steun naar kleinburgerlijke krachten en het onvermogen van de traditionele partijen om zich te herstellen verhogen de onvoorspelbaarheid op politiek vlak en maken dat “avonturen” in de komende jaren niet uitgesloten kunnen worden.

De spectaculaire terugkeer van het Vlaams Belang en de doorbraak van de PVDA en PTB zijn de belangrijkste nieuwe ontwikkelingen. Ecolo werd dan weer net niet de grootste partij in Brussel.

Doorbreken van het cordon sanitaire op de agenda?

Een nieuwe zwarte zondag stond in de sterren geschreven. De uitslag van de gemeenteraadsverkiezingen deed de N-VA panikeren. De enige manier om het tij te keren, redeneerde de N-VA, was door nog sterker in te zetten op het anti-immigratie sentiment. Het resulteerde in de Marrakesh-crisis en de vroegtijdige val van de regering. Zo hoopte ze niet alleen het sociale verzet te verdelen en de aandacht van de sociale thema’s af te leiden, maar ook de Vlaams Belang-kiezer terug te winnen. Het draaide anders uit. Het Vlaams Belang pareerde door de N-VA tijdens de verkiezingscampagne frontaal aan te vallen op haar anti-sociale hervormingen en op haar migratiepolitiek, waarbij ze de N-VA vooral veel woorden verweet, maar weinig daden. Op dezelfde manier als de N-VA eerder het Vlaams Belang leegzoog, zijn de rollen nu omgekeerd.

De N-VA bleef weliswaar de grootste partij, maar was verplicht om aan het interne ongenoegen tegemoet te komen en het Vlaams Belang voor de eerste keer mee te nemen naar Vlaamse regeringsonderhandelingen. Geen enkele andere Vlaamse partij verbond zich ertoe een Vlaamse regering met extreemrechts te faciliteren en het cordon bleef behouden. Maar het heeft de normalisering van het Vlaams Belang opnieuw een stap dichter gebracht. Een positie waarvan het VB sindsdien voluit gebruik maakt. Nauwelijks werd bekend gemaakt dat het aan de kant werd geschoven, of het lanceerde een sociale media campagne van 100.000€ om de machtsgeilheid van de N-VA aan de kaak te stellen. Het Belang vult op die manier haar bedrieglijk imago als anti-establishmentsoppositie maximaal in.

Een deel van de Vlaamse politieke rechterzijde heeft geen principiële bezwaren tegen het verbreken van het cordon sanitaire. Jean Marie Dedecker is al lang niet meer de enige die het doorbreken van het cordon preekt. In verschillende Vlaamse partijen gaan er sinds de verkiezingen stemmen op om coalities te sluiten met het Vlaams belang. De ambitie van het nieuwe boegbeeld, Tom Van Grieken, is ook duidelijk: in 2024 de grootste Vlaamse partij worden en het initiatiefrecht verwerven voor de vorming van een Vlaamse regering. Komt daarmee een Italiaans of Oostenrijks scenario, waar geregeerd werd met extreemrechts, voor Vlaanderen dichterbij?

De kapitalistische klasse in België en in Vlaanderen was en blijft zeer wantrouwig tegenover het Vlaams Belang. Dit is ze om dezelfde redenen als waarom de burgerij dat is ten opzichte van figuren als Salvini en Trump. Maar de bepalende factor in België is en blijft toch nog altijd wat dit zou betekenen voor het communautaire vraagstuk, voor het gevaar dat dit inhoudt voor de stabiliteit van het Belgische kapitalisme.

Het doorbreken van het cordon stond op Vlaams niveau na 26 mei niet op de agenda. De N-VA rekte de onderhandelingen met het VB om een deel van de eigen achterban tevreden te houden; om de eigen positie in de latere echte regeringsonderhandelingen (zowel in Vlaanderen als federaal) te versterken door de andere partijen te waarschuwen dat het met de N-VA wel zal moeten als ze niet met het VB willen regeren; maar ook om voor de volgende lokale verkiezingen, indien nodig en mogelijk, het cordon sanitaire in kleinere gemeenten te kunnen doorbreken. Lokale machtsdeelname door het VB kan voor de burgerij wel een optie worden, wanneer ze het nodig acht om het VB mee in het bad van beleidsverantwoordelijkheid te trekken, om zo haar anti-establishmentskarakter aan te tasten. Reeds na de gemeenteraadsverkiezingen van oktober 2018 ondernam de N-VA pogingen om het cordon sanitaire rond het Vlaams Belang te ondermijnen. Onder meer in Ninove blokkeerde de N-VA de vorming van een anti-VB-coalitie en ze zette uiteindelijk een N-VA-raadslid uit de partij die toch steun gaf aan zo’n coalitie.

Indien deze trend zich doorzet, en de volgende gemeenteraadsverkiezingen zijn nog ver weg, dan staan lokale coalities met het VB wel degelijk op de agenda. Over het Vlaamse niveau moeten we veel conditioneler zijn. Pas wanneer de crisis de burgerij dwingt België op te geven, hetgeen ze niet licht zal doen, ook al staat het Belgische model onder druk, zal een coalitie met het VB overwogen worden.

Naar een lange periode van grote politieke volatiliteit

Gelijk welke regeringscoalitie houdt gevaren in voor de deelnemende partijen. De nieuwe doorbraak van het VB maakt het extra moeilijk voor de N-VA om in een regering met de PS te stappen. Toch laat de partij een opening, al was het maar om te voorkomen dat zij gezien kan worden als degene die verantwoordelijk wordt voor de onbestuurbaarheid. Met name Theo Francken: “regeren met de socialisten? Ja, maar alleen onder de conditie van een meer strikte immigratiepolitiek. Hard op migratie, soepel over het sociale luik” (Le Soir 25/9/2019).

Het Deense model, waarbij de Deense sociaal democratie een hard immigratiebeleid koppelt aan een beleid dat voorgesteld wordt als sociaal-economisch links, wordt al een tijd naar voor geschoven als een mogelijk vergelijk tussen PS en N-VA. Dit zou geen onoverkomelijk probleem zijn voor de PS, ware het niet dat de FGTB, bij monde van Robert Vertenueil, voorzitter van het FGTB, onmiddellijk afwijzend reageerde op deze piste. In een interview (Le Soir 25/9/2019) legt hij uit dat de PS niet moet weigeren om te onderhandelen met de N-VA, maar dat wat voor het FGTB van belang is, een regeringsprogramma is dat ons voorziet van een minimumloon van 14€, een pensioen van 1500€, de herfinanciering van de federale sociale zekerheid. Dit zijn de rode lijnen die niet onderhandelbaar zijn. Maar zelfs als een dergelijk programma bespreekbaar zou zijn, zijn we niet bereid gelijk welk compromis te slikken over immigratie. “Het is dus neen aan gelijk welk compromis, is dit duidelijk?”.

De PS zit hier dus in een zeer moeilijke situatie waarbij ze dermate heeft verloren, dat ze haar positie en bestaansreden moet verdedigen, en vooral haar band met de FGTB. Een federale regeringsdeelname van de PS met de N-VA houdt voor de PS even grote gevaren in als voor de N-VA, door de competitie op haar linkerflank met Ecolo en PTB. Ook voor de burgerij houdt dit een groot gevaar in: indien men de PS dwingt in de voor haar slechtst mogelijke constellatie – in coalitie met de MR in Wallonië en de Federatie Wallonië/Brussel (de Franse Gemeenschap) én met N-VA op federaal vlak – de komende jaren een stevig besparingsbeleid verder te zetten, riskeert de burgerij ook haar laatste traditionele partij die een dominante positie heeft behouden in haar taalgebied de genadeklap toe te brengen.

De korte termijn-vereisten kunnen echter overheersen, waarbij vooral gekeken wordt naar een zo sterk mogelijke federale regering die de komende jaren verdere stappen kan zetten in de afbouw van de naoorlogse verworvenheden. Opiniemakers in de media zetten enorme druk op beide partijen, en onder bepaalde omstandigheden kan die druk zo groot worden, dat ze ondanks alles die stap moet zetten, net om de stabiliteit van het kapitalisme op korte termijn te garanderen. De PS zou weliswaar veel liever met paars-groen in zee gaan, zonder de N-VA, en de Vlaams nationalisten in de oppositie uitroken. Maar paars-groen heeft geen Vlaamse meerderheid in de Kamer. Samen met een communautaire oppositie zou dit de nationale kwestie verder kunnen opstoken. Enkel wanneer de N-VA zelf de stekker eruit zou trekken, wat een reële mogelijkheid is, zou paars-groen een mogelijkheid worden, en kan staatsmanschap ingeroepen worden om het land niet zonder regering te laten.

Niets is uit te sluiten, verschillende scenario’s zijn mogelijk, maar ze zijn allemaal van nature zeer instabiel. Wellicht wordt 2019 opnieuw een jaar waarin er geen werkende regering was. De vorige periode van politieke verlamming, met de befaamde 540 dagen zonder regering, zette de klassenstrijd in België op een zeer laag pitje. Er was een anti-politieke stemming en het leidde tot de Shame betoging, die politici vroeg om gelijk welke regering te vormen. Uiteindelijk resulteerde de spanning, opgebouwd door de financiële markten, tot de laatste tripartite onder leiding van Di Rupo. Dat was de laatste tripartite, omdat zelfs deze regeringssamenstelling nu niet meer mogelijk is. De tripartite houdt in Vlaanderen nauwelijks 33% over! De laatste peilingen tenslotte tonen dat ook nieuwe verkiezingen geen soelaas bieden.

Als nodig kan de regering, sinds december vorig jaar in lopende zaken en zonder meerderheid in het parlement, een voorlopig budget opstellen en trachten de meest urgente anti-crisismaatregelen te nemen, waarbij ze voor elke maatregel een meerderheid buiten de regering moet zoeken. Naar aanleiding van het debat over de het nationale klimaat- en energieplan pleitte bijvoorbeeld VBO-topman Timmermans voor een ‘doorstart’-regering: “Als er niet snel zicht is op een nieuwe federale regering, moeten energie en klimaat op de tafel komen van een doorstart-regering, een regering met een beperkte tijd, beperkte ploeg en beperkt programma”. Een dergelijke regering heeft echter geen enkele autoriteit om gelijk welke ernstige inspanningen van gelijk wie te vragen.

Een dergelijke paralyse kan niet lang blijven bestaan. Net zoals de vorige keer zal er druk komen van de financiële markten, zullen mogelijk banken moeten worden gered, kan de versnelde ontwikkeling van de werkloosheid nieuwe noden opwerpen en budgetten onder druk zetten. De middelen daartoe zijn echter zeer beperkt.

Bij ongewijzigd beleid, en zonder rekening te houden met de impact van een nieuwe crisis, zou het begrotingstekort nu al oplopen tot 12 miljard tegen 2024. Rekening houdend met de tekorten van de regio’s, zelfs tot 15 miljard. De schuldgraad liep in de crisisjaren op van 86,9% in 2007 tot 107% in 2014, wat onder de regering Michel opnieuw teruggebracht werd tot 102% van het BBP. Zelfs met een Europese Commissie die haar regels aanpast waardoor ze meer schuld toelaat, of deze regels met nog meer soepelheid toepast, is de ruimte van de Belgische staat om opnieuw banken te redden en de snel oplopende sociale uitgaven te bekostigen, bijna nihil.

Een nieuwe staatshervorming, de mythe van de “twee democratieën” en het potentieel van eengemaakt arbeidersverzet

Een nieuwe ronde van “institutionele” aanpassingen aan de staatsstructuur als poging om terug grip te krijgen over het proces is op termijn onvermijdelijk, zelfs als dit nu niet meteen op de agenda staat. Ook N-VA gaat ervan uit dat er geen meerderheid voor bestaat in het huidige federaal parlement. Theo Francken: “We moeten werken met de kaarten die we uitgedeeld kregen … er is geen tweederde meerderheid voor een staatshervorming” (Radio 1 24/9/2019). Wouter Beke van CD&V stelde reeds voor een commissie op te zetten die een blauwdruk van staatshervorming moet uitwerken tegen 2024. Ook Prévot van de CDh volgde hem daarin na de verkiezingen met een oproep tot institutionele hervormingen.

De arbeidersbeweging staat best zeer wantrouwig tegenover deze “aanpassingen”. Deze discussie gaat, naast het vinden van een institutioneel antwoord op de politieke crisis en verdeeldheid van het politieke landschap, ook over hoe de politiek van de burgerij verdergezet en gegarandeerd kan worden. Het gaat over de verdeling van de centen van de nationale staat en een verdere structurele sanering van de nationale overheidsuitgaven. Decentralisatie wordt gezien als het meest efficiënte middel daartoe, omdat het de eenheid van het arbeidersverzet ondermijnt. De sociale zekerheid wordt systematisch genoemd als enig nog overgebleven bastion van wat rest van de nationale ‘welvaartsstaat’. Een verdere afbouw van de staatsschuld zou doorgeschoven worden naar de lagere besturen, met als voornaamste gevolg dat ook de strijd tegen de besparingen dan “gedecentraliseerd” of verdeeld verloopt.

Het is echter zeer onwaarschijnlijk dat de PS zou instemmen met een regionalisering van de sociale zekerheid. Het zou haar onmiddellijk op ramkoers zetten met het FGTB en binnen de PS wordt goed begrepen dat een splitsing van de sociale zekerheid de Belgische eenheid totaal zou ondermijnen. Zowel Magnette (Le Soir 4/10/2019) als Brussels burgemeester Close (De Tijd 13/7/2019) wijzen dit idee categorisch af. Blijft de noodzaak voor de afbouw van de sociale zekerheid als laatste grote post waarop federaal bespaard kan worden. De PS heeft in het verleden verschillende malen modellen hiervoor naar voor geschoven, meestal gebaseerd op het idee van alternatieve financiering.

De uitslag van de verkiezingen wordt ondertussen uitgelegd als de bevestiging van het bestaan van “twee democratieën” en aangegrepen om een nieuwe staatshervorming, of confederalisme in het geval van de N-VA, te verkopen als uitdrukking van de wil van de kiezer.

Het is een lezing die eerst in Vlaanderen werd gehanteerd en nu ook door Marcourts speech deels wordt erkend, namelijk dat onder Walen en Vlamingen “de realiteit, de manier van leven, van denken en stemmen meer en meer uit elkaar groeien. De politici moeten oplossingen vinden voor iedereen en Wallonië moet zijn lot in eigen handen nemen”. Dit is een analyse die voorbij gaat aan de basis voor de electorale afstraffing, noord en zuid, niet alleen van de Zweedse partijen, maar ook van die partijen in de oppositie die niet als alternatief worden gezien voor een ommekeer van het besparingsbeleid.

De leiders van de twee grootste vakbonden, noord en zuid, maakten een andere analyse dan die van “twee democratieën”. Eén die vertrekt van de klassentegenstellingen achter het beleid, van de achterliggende sociale bezorgdheden en het verzet van de arbeidersbeweging sinds 2014, dat eigenlijk nooit helemaal uitdoofde.

De voorzitter van het ACV, Marc Leemans, zei onmiddellijk na de verkiezingen: “Als vier regeringspartijen zijn afgestraft voor vijf jaar rechts beleid, dan zou ik twee keer nadenken vooraleer te pleiten voor nog meer rechts beleid”. Daarmee refereerde hij naar het debat dat ontstond in de CD&V waarbij enkele boegbeelden de uitslag van de verkiezingen aangrepen om de partij verder naar rechts te sturen. De breuklijn tussen de vakbond en de partij, een proces dat al langer bezig is, heeft zich verder verdiept onder Michel. En de onderhandelingsnota van De Wever, die o.a. de rol van het middenveld verder wil beperken en die als basis diende voor het Vlaams regeerakkoord, zal dit proces niet tegenhouden als ze wordt aanvaard door de CD&V-top.

Hoe de fel verzwakte CD&V dit beleid zal verkopen aan ACV-leden, is nog maar de vraag. De christendemocraten werden zwaar gestraft voor het asociale beleid van de voorbije jaren. ACV-leden namen massaal deel aan het protest tegen dat beleid. Na de verkiezingen haalden partijkopstukken uit naar de ACV-leiders die voorzichtige kritiek hadden geuit op CD&V. Het maakt de nauwe banden met CD&V ook voor de ACV-leiding stilaan onmogelijk. Peilingen geven bovendien aan dat CD&V verder wegzakt en op weg is naar dezelfde irrelevantie als CDH langs Franstalige kant.

ABVV-voorzitter Robert Vertenueil gaat verder. “De bevolking heeft de regering gesanctioneerd. De Zweedse partijen hebben niet alleen verloren. Ze hebben dermate verloren dat ze hun meerderheid kwijt zijn. De vraag is dus: welk programma kan antwoorden op de boodschap van de burger? Nu vertrekken de regeringsonderhandelingen van wat eventueel mogelijk is met de één of de andere om een regering te vormen … Ik zeg het volgende: begin met de aspiraties van de burgers. Het is nodig om te antwoorden op de sociale bezorgdheden en op al wie in die mate bezorgd is dat ze op extremen hebben gestemd, met inbegrip voor het ontolereerbare extreemrechts. Ik stel voor te vertrekken van een nationaal sociaal en ecologisch urgentieplan dat de loonwet herziet en de koopkracht beschermt, van het optrekken van de sociale uitkeringen boven de armoedegrens (1180€), een verhoging van de minimumpensioenen naar 1500€ en het terugbrengen van de pensioenleeftijd naar 65 jaar (de levensverwachting in goede gezondheid ligt op 64j!), een minimumloon van 14€/u en een plan van publieke investeringen in het sociale en het klimaat”.

Dit is de enige analyse, benadering en programma die vertrekt van de noden van de arbeidersbeweging. De lezing van twee democratieën is erop gericht het signaal van de kiezer te verstoppen achter een communautair en institutioneel verhaal, vertrekkende van het idee dat de Vlaming rechts en de Franstalige links zou zijn, maar dat voorbijgaat aan de gezamenlijke belangen van de Vlaamse, Brusselse en Waalse werkende klasse. Het dient vooral het belang van de burgerlijke klasse, dat de sociale kwestie moet verstoppen, en in deze context er alle belang bij heeft de werkende klasse te verdelen op basis van racisme en nationalisme.

Een eengemaakte campagne en strijdplan voor een programma zoals door Vertenueil verdedigd op lokaal, regionaal en nationaal vlak, gelanceerd door de vakbonden en de linkse partijen, heeft het potentieel om de belangen van de arbeidersbeweging op de voorgrond te brengen. Het zou de dynamiek naar meer regionalisering om dieper te kunnen saneren, kunnen doorkruisen en is een ordewoord dat wij de komende maanden en jaren moeten verdedigen.

Over de gemiste kansen voor een linkse coalitie in Wallonië

Voor en na de verkiezingen zijn de kansen niet gegrepen om een publiek debat te voeren met openbare meetings, acties en vergaderingen op de werkvloer. De oproep voor een “FGTB-coalitie” in Wallonië, rond een programma dat breekt met de besparingslogica en vertrekt van de nodige publieke investeringen om tegemoet te komen aan de sociale noden, gaf daartoe nochtans een uitstekende gelegenheid.

Ook de Waalse regeringsonderhandelingen hadden kunnen aangewend worden door de PVDA om het debat openlijk te voeren. In De Linkse Socialist van deze zomer schrijven we naar aanleiding van het afspringen van de onderhandelingen over een dergelijke coalitie tussen PS, Ecolo en PTB: “De PTB heeft geen vertrouwen in de PS en dat is terecht! De PS heeft de gewoonte om haar programma na de verkiezingen onmiddellijk te vergeten. Maar als de PTB-campagne was ingegaan op het soort van programma dat een linkse regering moet realiseren en waarom dit een breuk met het budgettaire keurslijf vergt, dan had het de PS makkelijker kunnen ontmaskeren door die partij zich te laten uitspreken voor een duidelijke linkse koers of een weigering hiervan. Bij gebrek hieraan denken velen dat een samenwerking toch mogelijk was geweest. Door zelf uit de onderhandelingen te stappen, bood de PTB een kans aan de PS om zich voor te doen als de partij die in tegenstelling tot de PTB wel bereid was om een akkoord te sluiten. Op basis van een offensieve campagne, had een voorstel tot “progressieve coalitie” kunnen gebruikt worden om een krachtsverhouding in de samenleving uit te bouwen. Dit had het PS en Ecolo moeilijker gemaakt om via maneuvers uiteindelijk niet te breken met besparingen.”

Ook het idee van een “Portugese” coalitie (een Waalse minderheidsregering van PS-Ecolo van buitenaf gesteund door de PTB), als alternatief op een PS-PTB-Ecolo coalitie, indien de PTB dit verkoos, om alsnog een linkse regering mogelijk te maken, werd op dezelfde onhandige manier benaderd door de PTB. Wij stelden in het hoger genoemde artikel voor: “Waarom geen strikte voorwaarden stellen op basis van de vakbondseisen die in het PS-programma waren opgenomen (minimumloon van 14€/uur en de vierdaagse werkweek)? De onderhandelingen daarvoor hadden teruggekoppeld kunnen worden aan publieke meetings en personeelsvergaderingen op de werkplaatsen. Op die manier kunnen de vakbonden direct betrokken worden en een bijdrage leveren aan de uitvoering van deze maatregelen.”

Deze opties zijn met andere woorden nooit aangegrepen om daar voor en na de verkiezingen een brede basis in de maatschappij voor uit te bouwen. Vooral de PTB krijgt nu de schuld in de schoenen geschoven van het mislukken van deze optie en het kan haar steun in arbeidersmilieus schaden. Dit betekent niet dat er geen kansen meer zijn of zullen ontwikkelen, maar ze heeft in deze een belangrijke kans laten liggen om op een offensieve manier gebruik te maken van haar electorale positie (en het daarmee gepaard gaande publieke platform) om het soort van initiatieven te nemen die het politieke bewustzijn, de klassenstrijd en het klassenbewustzijn verheffen en die een echte krachtsverhouding kunnen opbouwen. In die zin steunt de PVDA/PTB de sociale strijd wel om haar electorale positie te versterken, maar gebruikt ze haar electorale positie niet om de sociale strijd op te bouwen. Om het volle potentieel te benutten, moet ze zich losmaken van haar electorale koers. LSP geeft echter het perspectief niet op van de opbouw van een brede arbeiderspartij waarin de verschillende tendenzen van de arbeidersbeweging op democratisch wijze georganiseerd zijn.

De PTB blijft uitstekend geplaatst om in deze strijd een rol te spelen. Zeker nu ze ook in Vlaanderen over parlementaire posities beschikt. Hoe ze van dit potentieel en platform al dan niet gebruik zal maken, zal een rol spelen in hoe ze gezien wordt door de arbeidersklasse. In de oppositie kan ze nog een zekere mate van politieke maagdelijkheid behouden. Ondertussen wordt ze door radicaliserende werkenden en jongeren gezien als een links alternatief op de sociaaldemocratie en de groenen. De scores die ze in oktober 2018 bij de gemeenteraadsverkiezingen haalde in de grotere steden in Wallonië rond de 20% en in Vlaanderen rond de 10% is het niveau dat ze bij volgende verkiezingen kunnen halen. Dit betekent geenszins dat er geen ruimte zou zijn voor de ontwikkeling van een sterke revolutionaire pool, eerst en vooral in de strijd, maar in een latere fase ook op het electorale terrein.

In een verhelderend interview legt Raoul Hedebouw uit wat de strategie is van de PTB. Op de vraag van de journalist wanneer ze dan wel bereid zijn in een coalitie te stappen zegt hij: “Het is niet nodig 50% te behalen om de culturele hegemonie van links te hebben … We moeten op gelijke hoogte komen als de PS. Het hangt ook af van de score van Ecolo. In Zelzate was een coalitie mogelijk met de SP.a omdat we gelijkaardige scores behalen. Wanneer je 14% haalt en Elio De Rupo haalt 28%, laat hij je al snel begrijpen dat hij zich niets aantrekt van je programma … We moeten de lessen trekken van de eerdere nederlaag van Ecolo die aan de macht kwam zonder een echte breuk te kunnen realiseren. Als we de analyse maken van de regeringsdeelnames van radicaal links zoals Die Linke in Duitsland, waar ze deze breuk ook niet hebben kunnen maken, zien we dat ze daarna gerold worden door extreemrechts.” Het feit dat de PTB na de breuk in de onderhandelingen nu zegt dat er nood is aan een breuk met het budgettaire carcan is belangrijk. Een eis die we met Gauches Communes in St Gillis hebben gepopulariseerd naar een breder publiek. Maar de PTB heeft een uitsluitend electorale visie op hoe ze aan een krachtsverhouding kan bouwen om een dergelijke breuk in het beleid te realiseren.

Het stelt de PS in staat de band tussen haarzelf en de FGTB, die nochtans de laatste decennia verschillende keren zwaar onder druk is komen te staan, nog min of meer te behouden. Maar een nieuwe federale regeringsdeelname, en de leiding die ze neemt in de regionale regeringen in Wallonië en Brussel, op een programma dat niet breekt met de budgettaire beperkingen, zal deze band verder ondermijnen en leidde reeds tot acties in Brussel en Luik tegen de lokale en regionale besturen waar de PS aan de macht is.

Delen:
Printen:
Voorpagina van De Linkse Socialist