De Communistische Internationale en de dreiging van het fascisme

De opkomst van het fascisme in Italië begin jaren 1920 was een nieuwe bijzonder gevaarlijke bedreiging voor de arbeidersbeweging. In de eerste jaren van de Communistische Internationale leidde dit tot een belangrijk debat. Dit was voordat de politiek van arbeiderseenheid om de fascisten te verslaan door de stalinisten werd achterwege gelaten. Nu extreemrechts een terugkeer kent, is het nuttig om naar de discussies van de jaren 1920 terug te kijken. In Socialism Today (oktober 2018) verscheen deze recensie van een boek met teksten van Clara Zetkin. De recensie is geschreven door Iain Dalton van de Socialist Party (Engeland/Wales).

“Zelden is een woord zo vaak gebruikt, maar tegelijk zo weinig begrepen, als fascisme. Voor velen betekent de term fascisme gewoon een belediging. Het wordt geuit tegen bijzonder afstotende en reactionaire individuen of bewegingen. Het wordt ook vaak gebruikt als politieke omschrijving van rechtse militaire dictaturen.” Zo begint de inleiding door John Riddell op het boek met een toespraak en een resolutie geschreven door de Duitse marxiste Clara Zetkin in het kader van een uitgebreide vergadering van het Uitvoerend Bureau van de Comintern in juni 1923.

Zetkin was een leidende figuur in de Sociaaldemocratische Partij van Duitsland (SPD) en een van de oprichters van de Spartakistenbond, die in 1918 de Communistische Partij van Duitsland (KPD) werd. Zij was een dichte bondgenoot van Vladimir Lenin in de Comintern, en stond rond veel belangrijke kwesties die toen besproken werden aan de kant van Lenin en Trotski.

Om de verwarring over het fascisme te doorbreken, kwam Zetkin met een veel duidelijkere marxistische definitie: een speciale vorm van reactionaire massabeweging gebaseerd op verarmde en van hun klasse vervreemde elementen in de maatschappij – waaronder verarmde boeren, kleine ondernemers en de meest vervreemde delen van de arbeidersklasse – die de arbeidersbeweging willen vernietigen. Het ontstond eerst in Italië en vervolgens in Duitsland, na gemiste kansen voor de arbeidersklasse om aan de macht te komen en een begin te maken met de socialistische omvorming van de samenleving. Om deze bedreiging van hun systeem het hoofd te bieden, keerden de kapitalistische klassen zich wanhopig tot het fascisme.

Dit was verre van hun voorkeursoptie. De opkomst van het kapitalisme viel samen met de opkomst van de parlementaire democratie, maar de kapitalistische benadering van de democratie is pragmatisch: het wordt gebruikt als het hun eigen belangen dient. In het beginstadium van het kapitalisme werd het gebruikt om de overdracht van de staatsmacht van de landadel naar de kapitalisten zelf te waarborgen.

Met het kapitalisme kwam echter de ontwikkeling van de arbeidersklasse. Aanvankelijk waren de kapitalisten bereid om mensen zonder eigendom te mobiliseren tegen de oude feodale heersers. Maar ze werden bang voor de groeiende kracht en eisen van de arbeidersklasse en werden steeds meer bereid om compromissen te sluiten met de oude orde. Dit was zo sterk dat bijna alle democratische rechten waarvan de kapitalisten nu beweren dat ze synoniem zijn met hun systeem, doorheen strijd moesten afgedwongen worden door de arbeidersklasse. Het gaat onder meer om het stemrecht, het recht om zich te organiseren, …

Hoewel de heersende klasse zich aan deze hervormingen heeft aangepast, aarzelt ze niet om ze terug te draaien indien nodig. Dit gebeurde na de Eerste Wereldoorlog, een periode van revolutie en contrarevolutie met reactionaire krachten die het bolsjewistische tij na de Russische revolutie van 1917 probeerden te keren. Daarvoor baseerden de heersende klassen zich vaak op het leger: bijvoorbeeld de tsaristische generaals die de ‘witte legers’ leidden in de Russische burgeroorlog of nog het regime van admiraal Horthy in Hongarije.

Fascisme en militaire/politie-dictaturen zijn beiden repressief, maar dit gemeenschappelijke uiterlijke kenmerk berust op verschillende interne krachten. Zetkin maakte een onderscheid: “Hoewel het fascisme en het regime van Horthy dezelfde, bloedige terroristische methoden toepassen, die het proletariaat op dezelfde manier raken, is de historische essentie van beide fenomenen totaal verschillend.” Ze beschreef Horthy’s dictatuur als “gebaseerd op een kleine kaste van officieren,” terwijl “de basis van het fascisme niet in een kleine kaste maar in brede sociale lagen, brede massa’s, zelfs tot in het proletariaat, berust.”

Dit verschil heeft een materieel effect op de arbeidersklasse. Het leger/politie zou arbeidersleiders arresteren, ontvoeren of vermoorden – Rosa Luxemburg en Karl Liebknecht werden in 1919 in Berlijn vermoord door extreemrechtse paramilitaire Freikorpsen, met de medeplichtigheid van SPD-leiders. De massabasis van het fascisme betekent echter dat het de arbeidersorganisaties van de grond af – het breken van vergaderingen, fysieke aanvallen, etc. – en ook van bovenaf breekt wanneer het de macht grijpt. Hierdoor worden de arbeidersklasse en haar organisaties geatomiseerd en kan de arbeidersklasse zich maar heel langzaam weer organiseren.

Fascisme in Italië

Clara Zetkins toespraak richtte zich vooral op Italië, waar het fascisme onder Benito Mussolini in 1922 aan de macht kwam. Centraal in haar analyse was de vaststelling dat er vóór de opkomst van het fascisme kansen waren voor de arbeidersbeweging. “De objectief revolutionaire situatie leidde tot de opkomst van een subjectief revolutionaire stemming in het Italiaanse proletariaat. Het roemrijke voorbeeld van de Russische arbeiders en boeren had een grote invloed. In de zomer van 1920 gingen de metaalarbeiders over tot fabrieksbezettingen. Hier en daar, tot in Zuid-Italië, bezetten landbouwproletariërs, kleine boeren en pachters landgoederen of kwamen ze op andere manieren in opstand tegen de grootgrondbezitters. Maar op dit grote historische moment waren de leiders van de arbeiders zwak van geest.”

“De reformistische leiders van de [Italiaanse] Socialistische Partij [PSI] gingen uit angst voor het revolutionaire perspectief niet over tot het verbreden van de fabrieksbezettingen tot een strijd om de macht. Zij dwongen de arbeidersstrijd in de enge grenzen van een zuiver economische beweging waarvan de leiding in handen was van de vakbonden.”

“Leiders van de linkervleugel van de Socialistische Partij, waaruit de Communistische Partij later is ontstaan, hadden nog steeds te weinig opleiding en ervaring om de situatie in te schatten en tussen te komen om de gebeurtenissen in een andere richting te sturen. Bovendien bleken de proletarische massa’s niet in staat om verder te gaan dan hun leiders en hen in de richting van de revolutie te duwen. De bezetting van de fabrieken eindigde in een zware nederlaag van het proletariaat, wat leidde tot ontmoediging, twijfel en schroom in zijn gelederen. Duizenden arbeiders keerden de partij en de vakbonden de rug toe.”

Zetkin legt ook uit dat het fascisme aanvankelijk heel langzaam groeide: “In mei 1920 waren er in heel Italië slechts een honderdtal fascistische groepen, geen van hen met meer dan twintig tot dertig leden.” Zelfs na de nederlaag van de fabrieksbezettingen “wonnen de socialisten bij de gemeenteraadsverkiezingen een derde van de 8.000 raden.”

Met het falen van de arbeidersbeweging om de strijd voort te zetten, begonnen de fascisten echter te winnen. Zetkin noteert hun pogingen om populistische, zelfs antikapitalistische retoriek te hanteren door te pleiten voor een minimumloon, pensioenen, een verkorting van de werkweek en andere eisen. Mussolini zei zelfs dat zijn doel bij de oprichting van de ‘fasci Italiani di combattimento’ (Italiaanse gevechtsliga’s) “het veiligstellen van de revolutionaire resultaten van de revolutionaire oorlog voor de helden van de loopgraven en de werkende mensen” was. Het werd gebruikelijk dat groepen van 15-20.000 fascisten door grote industriëlen werden gemobiliseerd en van transport, uniformen en voedsel werden voorzien om de steden in te gaan en daar fysiek stakingen te breken. Door de PSI geleide stadhuizen werden bezet, de kantoren van socialistische kranten werden in brand gestoken.

Een groot deel van het geweld werd uitgevoerd met de medewerking van de staatsmachine. Toch beperkten de reformistische leiders van de PSI zich tot een vriendelijke oproep aan koning Victor Emmanuel om de grondwet te verdedigen. Dat deed de koning niet. Na de 50.000 aanwezigen sterke ‘Mars op Rome’ van de fascisten en na een donatie van 20 miljoen Lire door de Vereniging van Banken stelde hij Mussolini in oktober 1922 aan als premier. Dit gebeurde op aansporen van de Italiaanse werkgeversorganisatie, de Algemene Federatie van Industrie.

Het eenheidsfront

Dit gebeurde niet zonder tegenkanting. Vakbondsleden en linkse socialisten richtten een antifascistische militie op en konden, waar deze goed georganiseerd was, de fascisten blokkeren. Dat gebeurde bijvoorbeeld in Parma in augustus 1922. Het eerste belangrijke voorstel dat Zetkin deed, was zo’n eenheidsfront van arbeidersorganisaties om zich te verdedigen tegen aanvallen op vergaderingen en gebouwen. Deze tactiek had ze al bepleit op een antifascistische conferentie die eerder in 1923 door Duitse fabriekscomités werd bijeengeroepen – haar conferentietoespraak en de resolutie staan in het boek.

De belangrijkste organisatorische punten die in de door Zetkin opgestelde resolutie van de Comintern naar voren werden gebracht, hadden voornamelijk betrekking op deze maatregel. Ze stonden in contrast met de rampzalige tactiek van de Italiaanse Communistische Partij (PCI). Die had een ultralinkse aanpak gevolgd waarbij zij eigen afzonderlijke ‘actiegroepen’ organiseerde.

Een bijlage in het boek over Zetkin’s verdere traject wijst erop dat de Comintern zich nadien, onder Stalin, van de politiek van het eenheidsfront afkeerde. Op het vijfde congres, slechts een jaar na Zetkins toespraak, werd in de resolutie over het fascisme gesteld: “Terwijl de burgerlijke samenleving in verval blijft, krijgen alle burgerlijke partijen, en in het bijzonder de sociaaldemocratie, een min of meer fascistisch karakter. (…) Fascisme en sociaaldemocratie zijn de twee kanten van hetzelfde instrument van de kapitalistische dictatuur.” (Jane Degras, De Communistische Internationale 1919-1943 Documenten, deel 2).

Deze valse gelijkstelling van de sociaaldemocratie en het fascisme als ’twee kanten van hetzelfde instrument’ maakte echter geen einde aan het instinctieve streven van strijdbare arbeiders naar eenheid. Het zorgde ervoor dat zelfs de leiders van de Comintern het ‘eenheidsfront van onderaf’ moesten erkennen. Zelfs in het ‘rode referendum’ van Pruisen van 1931, waar de KPD uiteindelijk campagne voerde voor de ontbinding van de door de SPD geleide Landtag (deelstaatparlement), boden de stalinisten de sociaaldemocraten aanvankelijk een eenheidsfront aan.

Destijds gaf Trotski commentaar: “Op 21 juli richtte het Centraal Comité [van de KPD] zich tot de Pruisische regering met de eis van democratische en sociale concessies, met het dreigement anders voor het referendum te pleiten. De stalinistische bureaucratie richtte zich met het voorstel voor een eenheidsfront tegen de fascisten onder bepaalde voorwaarden tot de hogere lagen van de sociaaldemocratische partij om haar eisen door te zetten. Toen de sociaaldemocratie de voorwaarden verwierp, vormden de stalinisten een verenigd front met de fascisten tegen de sociaaldemocratie. Dit betekent dat de politiek van het eenheidsfront niet alleen ‘van onderaf’ maar ook ‘van bovenaf’ wordt gevoerd. Het betekent dat Thälmann zich tot Braun en Severing mag richten met een ‘open brief’ over de gezamenlijke verdediging van democratie en sociale wetgeving tegen de benden van Hitler.” (Tegen het nationaal communisme! 1933)

(Ernst Thälmann was vanaf 1925 KPD-leider en is geëxecuteerd in het concentratiekamp Buchenwald in 1944. Otto Braun en Carl Severing waren respectievelijk de Pruisische SPD-premier en minister van Binnenlandse Zaken).

De krachtsverhoudingen tussen de klassen vandaag

Hoewel de inleiding van het boek een goede samenvatting geeft van de belangrijkste argumenten van Zetkin, lijkt het alsof de geschiedenis bijna stil heeft gestaan wanneer het deze probeert toe te passen op een actueel fenomeen als Trump. Ja, de kapitalistische klassen in verschillende Europese landen hebben zich tot het fascisme gewend tegen de achtergrond van revolutionaire bedreiging van hun systeem. Ze hebben zich echter zwaar verbrand door Hitlers oorlogsdrift en het daaropvolgende verlies van Midden- en Oost-Europa aan het stalinisme gedurende bijna een halve eeuw.

Bovendien is er niet meer dezelfde massale sociale basis voor het fascisme als in de jaren 1920 en 1930 in Italië en Duitsland: de verarmde kleine zelfstandigen en boeren. Ondanks de massale desindustrialisering is er tegenwoordig een veel grotere arbeidersklasse. Dit wordt niet erkend in de inleiding. In plaats daarvan is er de overdreven veralgemening dat “juist dit soort situaties op een bepaald moment aanleiding kan geven tot fascistische bewegingen.”

Neofascistische groepen blijven marginaal, zelfs indien ze zich gesterkt voelen door Trump en co. Dit betekent natuurlijk niet dat ze geen bedreiging vormen – zoals blijkt uit de moord op Heather Heyer tijdens antiracistische protesten in Charlottesville, Virginia, in 2017, of uit geweld door extreemrechts in Europa. We moeten hen stoppen en daarin moet de georganiseerde arbeidersklasse de leiding nemen.

Het stoppen van de fascistische dreiging vereist een realistische inschatting van de kracht ervan. Trump is een bijzonder onverdraagzame vertegenwoordiger van het kapitalisme, maar hij is niet het hoofd van een fascistische organisatie die honderdduizenden actieve militanten telt. Zelfs de recente alarmerende actie van de Britse Football Lads Alliance met 15.000 aanwezigen is niet vergelijkbaar met de 50.000 betalende leden tellende British Union of Fascists van Oswald Mosley op zijn hoogtepunt in de jaren 1930.

De arbeidersbeweging daarentegen kan veel meer volk op de been brengen. Zo was er op 4 maart vorig jaar een betoging tegen de besparingen in de gezondheidszorg met 100.000 aanwezigen. Na de overwinning van Corbyn als partijleider van Labour groeide het lidmaatschap van die partij aan tot 550.000. Als kapitalistische krachten extreemrechts willen gebruiken, gebeurt dit gezien de krachtsverhoudingen eerder als hulptroepen en niet als massale stoottroepen die het initiatief zelf in handen hebben zoals in de jaren 1920 en 1930.

Een politiek alternatief verdedigen

Zetkin pleitte in haar toespraak voor een andere belangrijke maatregel: de noodzaak om een politiek alternatief voor te stellen op klassenbasis en langs socialistische lijnen om diegenen die zich aantrokken voelen tot het fascisme te bereiken. “Het fascisme is een beweging van de hongerigen, de lijdenden, de teleurgestelden en de mensen zonder toekomst,” schreef ze. “We moeten ons inspannen om de sociale lagen die nu in de val van het fascisme vallen, te benaderen en ze ofwel in onze strijd te integreren of op zijn minst te neutraliseren in de strijd. We moeten duidelijkheid en krachtdadigheid gebruiken om te voorkomen dat ze troepen leveren voor de burgerlijke contrarevolutie.”

In antwoord op degenen die hoopten dat conferenties van de groten en machtigen de oorlog en het fascisme zouden stoppen nadat Hitler aan de macht kwam, schreef Trotski: “Noch het verzet tegen de oorlog, noch de strijd tegen het fascisme vereist een speciale kunst die verder gaat dan de algemene strijd van het proletariaat. De organisatie die niet in staat is de situatie nauwkeurig te analyseren, de dagelijkse defensieve en offensieve gevechten te leiden, de grootste massa’s te verzamelen, eenheid te bereiken in defensieve acties met reformistische arbeiders en hen tegelijkertijd te bevrijden van hun reformistische vooroordelen – een dergelijke organisatie zal onvermijdelijk schipbreuk lijden in tijden oorlog en fascisme.” (Geschriften van Leon Trotski, 1932-33)

Voordat de heersende klasse overweegt om al haar eieren in de fascistische mand te leggen, zijn er voor de arbeidersklasse veel mogelijkheden om zich te organiseren en te strijden om de samenleving te veranderen. De beste manier om het fascisme uit te dagen, is om die kansen te benutten en massabewegingen op te bouwen om te strijden tegen het kapitalistisch systeem dat de ellende veroorzaakt die mensen in de armen van extreemrechts kan drijven.

Tot haar dood in 1933 hield Clara Zetkin vast aan haar standpunt over antifascisme, met name de noodzaak van een eenheidsfront. Dit wordt geïllustreerd door fragmenten uit haar toespraak bij de opening van de Reichstag in 1932, als oudste parlementslid, vlak voordat de nazi’s aan de macht kwamen. Als lid van het uitvoerend bureau van de Comintern van 1921 tot 1933 heeft ze zich echter niet verzet tegen de uitwijzing van Trotski – een deel van Stalins zuivering van de Internationale en de Sovjetstaat. Het was Trotski, verbannen uit de Sovjet-Unie, die de belangrijkste verantwoordelijkheid op zich nam voor de ontwikkeling van de marxistische analyse van het fascisme en de bestrijding ervan – met name met zijn bijzonder scherpe geschriften over Duitsland – en de verdediging ervan tegen de pogingen van het stalinisme om deze analyses achterwege te laten.

De eerste vijf jaar van de Comintern, met Lenin en Trotski (en Zetkin) in de leiding, vormden een hoogtepunt in de internationale strijd voor de socialistische omvorming van de samenleving. Dit boek wijst er terecht op dat er veel lessen kunnen worden getrokken uit het werk van Clara Zetkin over de strijd tegen extreemrechts en voor socialistische verandering.

Delen:
Printen:

Steun ons: plaats uw boodschap in onze mei-editie!

Voorpagina van De Linkse Socialist

Uw boodschap in onze mei-editie