Waarom groen kapitalisme onmogelijk is

De gigantische fraude door Volkswagen, de op één na grootste autofabrikant ter wereld, vat de kapitalistische benadering van het milieu samen. VW manipuleerde wereldwijd emissietests voor voertuigen om de winst op korte termijn op te voeren. De EU – onder druk van regeringen die de auto-industrieën in eigen land steunen – nam geen maatregelen. Het maakt voor hen niet uit dat duizenden mensen sterven aan ziekten die rechtstreeks verband houden met deze vervuiling of dat het uitstoten van broeikasgassen een bedreiging vormt voor het leven op aarde. PETE DICKENSON onderzoekt dit structurele falen. Oorspronkelijk gepubliceerd in Socialism Today n°194 (december 2015 / januari 2016), het magazine van de Socialist Party (Engeland en Wales) en nu vertaald voor het boek ‘Socialisme of ecologische catastrofe’.

Het is meer dan een kwart eeuw geleden dat de heersende klassen van de wereld serieuze discussies begonnen over de opwarming van de aarde, ter voorbereiding op de door de VN gesponsorde ‘Earth Summit’ in Rio in 1992. Toch zijn er geen noemenswaardige stappen ondernomen om het probleem aan te pakken, ook al heeft de meerderheid van het kapitalistische establishment ingezien dat er iets moet gebeuren. Hoe kan het gebrek aan actie worden verklaard?

Twee voorbeelden illustreren de onderliggende problemen die een akkoord in de weg staan. In de eerste plaats het falen van de emissiehandel, een systeem dat bedoeld was om de uitstoot van broeikasgassen die de opwarming van de aarde veroorzaken, te verminderen. Ten tweede, het lot van de overheidssubsidies voor hernieuwbare energie, zoals zonne- en windenergie.

Emissiehandel werd van meet af aan gezien als een marktvriendelijke manier om de uitstoot van broeikasgassen te verminderen. Na jaren van discussie werd in 1997 in Kyoto, Japan, een akkoord bereikt over de invoering van een systeem voor de handel in koolstofvergunningen met wettelijk afdwingbare limieten voor de uitstoot van kooldioxide, een belangrijk broeikasgas. Elk land had zijn eigen toegestane emissieniveau in het verdrag. Bedrijven in de landen zelf hadden hun eigen streefcijfer dat alleen kon worden overschreden als er een uitstootvergunning werd aangeschaft. De kosten van de vergunning zouden op een voldoende hoog niveau worden vastgesteld om bedrijven ervan te weerhouden hun quota te overschrijden.

Vanaf het begin zetten de landen met relatief hoge emissies de opstellers van het verdrag onder druk om een hele reeks achterpoortjes in te voeren. De doelstellingen waren dus zeer bescheiden, slechts een paar procentpunten vermindering van de uitstoot, en zelfs toen al volstrekt ontoereikend om het probleem aan te pakken. Ook werden ‘compensatieregelingen’ mogelijk gemaakt. Bedrijven konden groene projecten in arme landen sponsoren in ruil voor vrijstellingen van vergunningen. Deze optie resulteerde in een hele reeks schandalige zwendelpraktijken.

Nog problematischer was de mogelijkheid voor regeringen om zoveel vergunningen af te geven als ze wilden. Er werd geschat dat de prijs van een vergunning minstens 35 dollar per ton koolstof zou moeten bedragen om een afschrikkend effect te hebben. In de praktijk oversteeg de prijs van een vergunning bijna nooit $10 en, na de economische crisis van 2007/08, werden de vergunningen vrijwel waardeloos omdat de overheden zoveel vergunningen hebben afgegeven als bedrijven vroegen.

Het mislukken van het Kyoto-verdrag is een veelzeggend voorbeeld van het onvermogen van het kapitalisme om te reageren op het gevaar van de opwarming van de aarde. Maar het is niet verwonderlijk, zelfs voor de kapitalisten. Het doel was om de VS, destijds de grootste vervuiler ter wereld, aan te moedigen om deel te nemen – door het vergunningensysteem aanvankelijk zo pijnloos mogelijk te maken. De doodsteek voor Kyoto was de uiteindelijke weigering van de Amerikaanse regering om toch deel te nemen omdat ze de belangen van het Amerikaanse kapitalisme voorop stelden.

Zelfs als het Kyoto-verdrag met succes was ingevoerd, is het nog steeds zeer twijfelachtig of het de nodige impact zou hebben gehad. Hoewel het geen koolstofbelasting in de traditionele zin van het woord is, zou het vergunningensysteem in een gemonopoliseerde economie ertoe hebben geleid dat bedrijven de kosten van vergunningen aan de consumenten zouden doorrekenen. Het zou dan op hetzelfde probleem zijn gestuit als een ecotaks: in welke mate en hoe snel zou een stijging van de energieprijzen leiden tot groener gedrag van de consument?

De meeste consumenten hebben niet de mogelijkheid om een groene energieleverancier te kiezen en zitten opgesloten in de huidige vervuilende technologie. Zelfs als de prijs van een vergunning zeer sterk zou stijgen, wat zou leiden tot een sterke stijging van de energieprijzen, zou er weinig reductie van broeikasgassen zijn, zeker niet in verhouding tot de omvang van de reductie en het noodzakelijke tijdschema, namelijk een daling van de uitstoot met 40% tegen 2020. Hoewel prijsgevoeliger dan de energiesector, geldt dezelfde logica voor het openbaar vervoer. Een stijging van de brandstofprijs zou niet leiden tot een snelle overschakeling op een energie-efficiënt systeem, omdat het te lang zou duren om het openbaar vervoer op groene basis te hervormen.

Voor socialisten is een aanverwant en zeer belangrijk thema in dit kader dat van een eerlijke verdeling. Een koolstofbelasting, waar het systeem van emissiehandel op neerkomt, is regressief omdat de armen een groter percentage van hun inkomen aan energie uitgeven. Als de prijs van een vergunning hoog genoeg zou zijn (om een kans te maken op een impact op het milieu) zou dat de reeds ongelijke verdeling verergeren. Als men bovendien zo’n hoge vergunningsprijs overweegt, zou dit de winsten van het grootkapitaal treffen en tot grote tegenstand van de multinationals leiden.

Hernieuwbare energie: op- en neergang

Er kon misschien meer verwacht worden van de subsidies voor hernieuwbare technologieën die in het eerste decennium van de eeuw op grotere schaal werden ingevoerd, vermits ze een meer directe vorm van overheidsinterventie betekenden. In feite hadden subsidies een klein, maar significant effect: tegen 2013 namen hernieuwbare energiebronnen 8,5% van de mondiale energiemarkt voor hun rekening (United Nations Environment Programme [UNEP] Global Trends in Energy Investment, 2014). Bovendien was 43% van de nieuwe opwekkingscapaciteit in 2013 hernieuwbaar. Op het eerste gezicht een bemoedigende statistiek, wat sommige groene commentatoren ertoe bracht om te zeggen dat de (kapitalistische) wereld eindelijk wakker was geschud.

Om te zien of dit waar kan zijn, is het noodzakelijk om de investeringsgegevens per land op te splitsen en te kijken naar de uitgaventrends en de drijvende kracht achter deze trends. De resultaten moeten dan worden vergeleken met het totale investeringsniveau dat nodig is om de wereldwijde temperatuurstijging onder de 2°C te houden (in vergelijking met het pre-industriële niveau), een punt waarboven de temperatuurstijging volgens de klimaatwetenschap exponentieel zou kunnen oplopen. Tot slot, en dit is het allerbelangrijkste, moet rekening worden gehouden met het tijdschema dat nodig is om dit resultaat te bereiken.

Op wereldschaal bereikten de investeringen in hernieuwbare energie in 2011 een piek van 257 miljard dollar. Die zijn sindsdien echter met 23% gedaald. De besparingen in Europa waren hier een belangrijke oorzaak van met een daling van de uitgaven met 56% in Duitsland en 75% in Italië (Bloomberg New Energy Finance, 2014). De vooruitzichten zijn in feite veel slechter dan de daling met 23% aangeeft. Er moet immers rekening gehouden worden met de uitzonderlijke factoren op de Japanse energiemarkt na de kernramp in Fukushima in 2011. Uit het UNEP-rapport bleek ook dat de eenheidskosten van zonnecellen waren gedaald en dat de inzet ervan bijgevolg was toegenomen. Dat heeft er in belangrijke mate toe bijgedragen dat 43% van alle nieuwe elektriciteitscapaciteit hernieuwbaar is. Maar als we het beeld meer in detail bekijken, blijkt dat dit resultaat grotendeels toevallig was en dat het zeer onwaarschijnlijk is dat het zich zal herhalen.

De toename van de productiecapaciteit voor zonne-energie hield verband met verschillende aspecten. Staatsteun en subsidies, of ze nu relatief open zijn, zoals in Europa, of verborgen, zoals in China, hebben een zeer grote rol gespeeld bij de invoering van zonnecellen. De inzinking na de economische crisis van 2007/08, gevolgd door besparingen heeft ook de prijzen van zonnecellen doen dalen, aangezien de vraag naar energie daalde. De overcapaciteit in de enorme zonne-energie-industrie in China versterkte deze trend. Tegelijkertijd bleef de olieprijs op een historisch hoog niveau, ondersteund door de geopolitieke instabiliteit en het beleid van het OPEC-kartel. Deze factoren maakten zonne-energie tijdelijk aantrekkelijker.

Nu zijn die gunstige omstandigheden in hun tegendeel omgeslagen. De olieprijs is gedaald van een piek van 140 dollar per vat naar 50 dollar, gekoppeld aan de economische vertraging in China, en in Europa worden de subsidies door besparingen verlaagd. In Groot-Brittannië voert de rechtse conservatieve regering een besparingsbeleid van verschroeide aarde – letterlijk, in het geval van het milieu. Vrijwel alle kleine vorderingen in de milieuwetgeving van de afgelopen 25 jaar worden ingetrokken. Subsidies voor windmolenparken op het vasteland zijn geschrapt en de steun voor zonne-energie is geschrapt. Alle resterende milieusubsidies, hoe klein ook, worden ‘herzien’ (lees: afgebouwd en afgeschaft). Hoewel de kosten van de subsidies gering zijn, is de prioriteit voor de regering het aanpakken van de armen en het milieu, zodat de grote bedrijven belastingvoordelen krijgen en zo hun winsten consolideren.

Er zijn geen tekenen van een significante wereldwijde economische opleving die de voorwaarden voor de ondersteuning van hernieuwbare energiebronnen kan doen herleven. De Europese regeringen houden al jaren rekening met besparingen en er zijn op dit moment geen tekenen dat het Chinese leiderschap van koers zal veranderen en de uitgaven opnieuw zal opvoeren.

Zelfs als er opnieuw gunstige marktomstandigheden voor hernieuwbare energie zouden ontstaan, zou dit de negatieve vooruitzichten voor het milieu niet veranderen. In het verslag-Stern, dat in 2006 in opdracht van de laatste Labourregering werd opgesteld (maar nooit tot maatregelen leidde), werd gesteld dat investeringen in hernieuwbare energiebronnen ter waarde van 1% van de totale economische productie in de wereld gedurende 40 jaar noodzakelijk waren om de opwarming van de aarde aan te pakken. Zelfs in het topjaar 2011 kwamen de investeringen nooit in de buurt van dit niveau. Het is ondenkbaar dat voldoende gunstige marktomstandigheden zonder onderbreking 40 jaar lang kunnen aanhouden om de eis van Stern te realiseren.

Natiestaten in een geglobaliseerde wereld

De belangrijkste les uit de ervaring met subsidiëring van hernieuwbare energiebronnen en met de emissiehandel is dat de twee belangrijkste pogingen van regeringen om de opwarming van de aarde tegen te gaan, volledig zijn mislukt. Aan de basis hiervan ligt hun onvermogen om tot internationale overeenstemming te komen en hun totale weigering om maatregelen te nemen die de winsten, direct of indirect, van de multinationals die zij vertegenwoordigen, zouden kunnen treffen. Historisch gezien was het niet altijd zo dat burgerlijke politici weigerden actie te ondernemen om de vervuilende excessen van hun kapitalisten in te dammen. Zoals het verslag Stern duidelijk aantoont, zijn de langetermijnkosten van nietsdoen veel hoger dan de kosten van beteugeling. Dus wat houdt de huidige vertegenwoordigers van de heersende klassen tegen?

Waarom kunnen onze huidige leiders bijvoorbeeld niet het optreden van hun voorgangers uit de 19e eeuw kopiëren. Die namen actie, inclusief strafrechtelijke sancties, tegen bedrijven die het milieu vervuilden. Het antwoord op deze vraag is een belangrijke verklaring voor de huidige impasse. Anderhalve eeuw geleden was het voor de kapitalistische klasse veel gemakkelijker om de milieuvervuiling aan te pakken, omdat het probleem grotendeels binnen de nationale grenzen beperkt was. Ook zijn de botsingen tussen landen op het gebied van de handel en de winsten die ermee gemoeid zijn, vandaag veel groter dan toen Groot-Brittannië de dominante wereldmacht was en zich niet zo bedreigd voelde door buitenlandse rivalen. Sinds het begin van de 20e eeuw is het kapitalisme een wereldsysteem geworden dat aanvankelijk werd gekenmerkt door een enorme toename van de handel in goederen en vervolgens door de massale export van kapitaal. Dit werd, onder protectionistische druk, gevolgd door de export van productie toen multinationale ondernemingen zich over de hele wereld vestigden.

Ondanks deze globalisering van het kapitaal werd de natiestaat belangrijk als verdediger, zo nodig met geweld, van de bedrijven die onder haar jurisdictie vielen. Naarmate de concurrentie om de winst tussen bedrijven heviger werd, nam het belang van de staat verder toe. De tegenstrijdigheid tussen enerzijds de behoeften van individuele kapitalisten om nationale barrières te overwinnen in de zoektocht naar winst en anderzijds hun afhankelijkheid van hun eigen staat om hun belangen te verdedigen, bestaat nog steeds in volle omvang.

De 147 bedrijven die 40% van de rijkdom van de wereld in handen hebben en de wereldeconomie domineren (volgens onderzoek van het Zwitserse federale instituut voor technologie in oktober 2011) verzetten zich tegen alles wat hun winsten in de weg staat. De minste bedreiging voor de winst botst op verzet. Daartoe vertrouwen bedrijven op de regering van hun eigen land.. In de blindheid die ontstaat door de hevige concurrentie, gaan ze voorbij aan problemen op langere termijn, zelfs indien die hun eigen bestaan bedreigen, zoals de aantasting van het milieu.

Kapitalistische samenwerking – een koude oorlog

Apologeten van het kapitalistisch systeem zullen tegenwerpen dat deze analyse van het imperialisme voorbijgaat aan het bestaande potentieel voor samenwerking en dat het de antagonismen tussen de grote mogendheden overdrijft. Zij kunnen toegeven dat er inderdaad “fouten” zijn gemaakt vóór 1945, maar dat de lessen van de catastrofe ten gevolge van de Tweede Wereldoorlog zijn geleerd en dat de naoorlogse periode werd gekenmerkt door belangrijke voorbeelden van samenwerking tussen de imperialistische mogendheden, zoals de oprichting van de Verenigde Naties, de Europese Unie en de Wereldhandelsorganisatie. Zij kunnen ook wijzen op het Protocol van Montreal betreffende stoffen die de ozonlaag afbreken (1987) als voorbeeld van een internationale overeenkomst om een bedreiging voor het milieu onder controle te krijgen. Een overeenkomst over de opwarming van de aarde is dus niet hopeloos, zouden ze kunnen zeggen.

De discussie over Montreal even buiten beschouwing gelaten, is het waar dat de voortdurende herverdeling van de wereldmarkt met behulp van wapens (zoals in de periode voor de Tweede Wereldoorlog) leek te worden vervangen door een nieuwe historische realiteit na 1945. Het evenwicht in de internationale betrekkingen veranderde grondig na de oorlog toen de VS en de niet-kapitalistische Sovjet-Unie als overwinnaars uit de bus kwamen. De nationale kapitalistische klassen moesten toen knarsetandend samenwerken om een verenigd front te vormen in de Koude Oorlog tegen de USSR, waarvan het niet-kapitalistische sociale systeem, hoewel een karikatuur van het echte socialisme, toch een reële bedreiging vormde voor de belangrijkste imperialistische machten.

Het creëren van een verenigd front werd geholpen door twee factoren. De eerste was de overheersing van de VS over de andere grote kapitalistische naties, zodat het tot op zekere hoogte de politieke agenda kon dicteren. De tweede was de naoorlogse economische opleving waardoor de onderliggende belangenconflicten tussen de machten werden gemaskeerd. De Europese staten waren ook bereid om de EU een zekere mate van soevereiniteit toe te kennen, om te proberen de economische hegemonie van de VS het hoofd te bieden.

Momenteel verdwijnen in hoog tempo de bijzondere factoren die de kapitalisten dwongen tot een beperkte mate van samenwerking. Belangrijke keerpunten waren de ineenstorting van de Sovjet-Unie in 1991 en de grote recessie van 2008. De confrontatie tussen de belangrijkste mogendheden, kortom oorlog, domineert steeds meer de agenda. De multilaterale instellingen die na 1945 zijn opgericht, storten ineen of zijn op sterven na dood. Voor de EU dreigt op een bepaald moment desintegratie en de WTO wordt opgeheven en vervangen door bilaterale overeenkomsten zoals het Transatlantic Trade and Investment Partnership (TTIP). De VN is totaal machteloos om vrede of orde op te leggen. Het mislukken van pogingen om klimaatverandering aan te pakken, was een voorbode van de tendens om af te stappen van de naoorlogse samenwerking. Hoewel de kosten voor het nemen van maatregelen relatief klein waren, verhinderden de toenemende spanningen tussen de belangrijkste mogendheden een akkoord.

Wereldwijde overeenkomst over ozon

Dan rest ons de kwestie van het Protocol van Montreal als voorbeeld van internationale samenwerking. In de jaren tachtig bleek dat chemische stoffen, CFK’s (chloorfluorkoolwaterstoffen) die vrijkomen uit spuitbussen, de afbraak van de ozonlaag in de atmosfeer veroorzaken. Dit leidde tot een sterk toegenomen aantal gevallen van huidkanker. In Montreal is onder auspiciën van de VN een overeenkomst gesloten die de CFK-niveaus tussen 1988 en 1994 met 77% heeft verlaagd. Kan dit succes worden herhaald voor de opwarming van de aarde?

Er zijn enkele cruciale verschillen tussen de twee problematieken. Ten eerste is er een volledig andere schaalgrootte. De kosten om één enkele chemische stof uit het productieproces te halen, toen er gemakkelijk vervangmiddelen beschikbaar waren, zijn immers verwaarloosbaar laag in vergelijking met de kosten voor de vervanging van de gehele elektriciteits-productiecapaciteit van de planeet. Ten tweede waren de kosten per hoofd van de bevolking voor alle geïndustrialiseerde landen ongeveer even hoog. Het is echter veelzeggend dat de VS de ratificatie van de overeenkomst van Montreal jarenlang heeft uitgesteld. Dit gebeurde pas toen een Amerikaans chemisch bedrijf, DuPont Inc, een technische doorbraak boekte, waardoor het de markt voor CFK-vervangingsmiddelen domineerde.

Vergelijk de kosten van het herstel van de ozonlaag met de kosten van de opwarming van de aarde. In het laatste geval is de VS een van de grootste boosdoeners, goed voor ongeveer 20% van de emissies, met slechts 5% van de wereldbevolking. Het aandeel per hoofd van de bevolking is vier keer zo groot als het wereldgemiddelde en bijna twee keer zo groot als de uitstoot per hoofd van de bevolking in de EU. Als de vervuiler dus proportioneel moet betalen, zoals de concurrenten van de VS benadrukken, zal de VS de grootste verliezer zijn in het geval van maatregelen tegen de opwarming van de aarde. Bij de aanpak van de ozonlaag was dit niet het geval. Dit heeft internationale akkoorden onmogelijk gemaakt, een situatie die nog moeilijker werd door de opkomst van China als grootste uitstoter van broeikasgassen.

China heeft er altijd op aangedrongen dat het in het verleden niet verantwoordelijk was voor de opwarming van de aarde en er niet voor zou betalen. De weigering van het Chinese regime om deel te nemen aan een follow-up van Kyoto gaf het Amerikaanse Congres een excuus om dit voorbeeld te volgen. Zo werd het idee de nek omgedraaid. Bijgevolg beperkte de agenda in Parijs zich tot voorstellen voor vrijwillige emissiereducties met even vrijwillige deadlines.

Op zoek naar een technologische oplossing

De officials die de Top van Parijs leiden, probeerden het belang van deze zinloze praatclub op te smukken met beweringen over doorbraken. Niets zal echter het bankroet van de heersende klassen van de wereld op dit gebied camoufleren. Dit indachtig vallen sommigen nu terug op een wanhopig laatste uitweg: het ‘’genie’’ van het kapitalisme om te innoveren zal een technologisch konijn uit de hoed toveren om het probleem op te lossen.

Rechts-orthodoxe economen zien dat innovatie, gedreven door marktconcurrentie, tot gevolg heeft dat het algemene productiviteitsniveau stijgt, zodat het energieverbruik bij een bepaald verbruik daalt. Het is waar dat tot de crisis van 2008 de productiviteit in de geïndustrialiseerde landen met ongeveer 2 procent per jaar steeg, wat leidde tot een daling van de hoeveelheid natuurlijke hulpbronnen die nodig is voor een bepaald consumptieniveau. Er zijn echter geen aanwijzingen dat dit tot een daling van de vervuiling heeft geleid. Sinds de crisis van 2008 is de productiviteit in het Verenigd Koninkrijk bovendien sterk teruggelopen en er zijn nog geen tekenen van herstel tot het oude niveau.

Zelfs als we even aannemen dat deze theorie van de ultraliberale vrijemarkt-denkers waar is, dan nog zou het tientallen jaren duren voordat de vervuiling tot het noodzakelijke niveau is teruggebracht. Tegen die tijd is het rijkelijk te laat om een totale milieuramp te voorkomen. Wil de vrijemarkttheorie werken, dan moet er sprake zijn van productiviteitsstijgingen op basis van innovatie om een snelle, enorme vermindering van het verbruik van natuurlijke hulpbronnen mogelijk te maken en tegelijkertijd de economische groei te stimuleren. Dat alles gecombineerd met emissiereducties om de noodzakelijke doelstellingen op het gebied van de opwarming van de aarde te verwezenlijken. Er is geen enkele indicatie dat dit onder het kapitalisme zal gebeuren.

Sommige delen van de bourgeoisie, die het failliet van de vrijemarktideeën onder ogen zien, kijken nu naar meer interventionistische benaderingen van de milieu-economie. Deze ideeën worden soms in verband gebracht met zogenaamde win-win-theorieën. Centraal daarin staat dat bedrijven zich niet bewust zijn van de mogelijkheden die nieuwe technologieën kunnen bieden om zowel milieuproblemen aan te pakken als om winst te maken. Het is de taak van regeringen, zo gaat de theorie, om bedrijven te stimuleren en “wortel en stok” regelgeving in te voeren om de bazen aan te moedigen dit ‘laaghangende fruit’ te plukken.

Het probleem van deze aanpak is dat het uiteindelijk tegen de logica van het kapitalisme ingaat. De burgerij is op zoek naar de heilige graal: een uitvinding die hernieuwbare energie goedkoper aflevert dan olie en kool. Maar het marktsysteem is er niet in geslaagd om de noodzakelijke technologische doorbraken te produceren.

Geen halve maatregelen meer

Overheden en bedrijven zijn terughoudend om te investeren vanwege de hoge kosten en de gevolgen voor de winst. Als de Amerikaanse regering in 1995 dezelfde relatieve middelen en urgentie had gestoken in kernfusie, een potentiële bron van overvloedige hernieuwbare energie, als in het Manhattan-project voor een kernbom tijdens de Tweede Wereldoorlog, dan was er een redelijke kans op succes. Het bommenproject slorpte 10% van het totale elektriciteitsverbruik van de VS op. Dit gebeurde omdat alle oorlogvoerende mogendheden vochten voor hun voortbestaan. Het is ondenkbaar dat er vandaag een soortgelijke inspanning zal worden geleverd. De kapitalisten beschouwen de opwarming van de aarde niet als even urgent, verre van zelfs.

In laatste instantie is de lokroep van snelle winst nog steeds de doorslaggevende factor voor investeringen in nieuwe technologie, of het nu gaat om investeringen door bedrijven of door regeringen die in hun naam handelen. In het kader van de huidige intense rivaliteit tussen de imperialistische mogendheden wordt van elke investering rendement op korte termijn geëist en dit sluit uit dat projecten als kernfusie serieus worden genomen. In de oppositie waren Tony Blair en Gordon Brown voorstanders van een interventionistische aanpak, maar ze lieten deze al snel vallen toen ze ontdekten dat het zelfs maar in geringe mate in tegenspraak was met het winstbejag. Jeremy Corbyn en John McDonnell nemen interventionisme ongetwijfeld ernstiger, en alle voorgestelde maatregelen die werkelijk een impact hebben op de opwarming van de aarde, zoals subsidies, zouden natuurlijk welkom zijn. Hoe groter het interventieniveau, hoe groter de kans op succes.

Maar de logica van het imperialistisch kapitalisme is onontkoombaar, zeker als het gaat om een vraagstuk als klimaatverandering, waar de tijd voor halve maatregelen al lang voorbij is. Het zal voor een toekomstige linkse regering onmogelijk zijn om de noodzakelijke dringende maatregelen te nemen en tegelijkertijd binnen het kader van een tegenstrijdig, roofzuchtig economisch systeem te blijven. Daarom moet de campagne tegen de opwarming van de aarde en milieuvervuiling hand in hand gaan met de strijd voor socialisme. Het transformeren van de sociale en economische basis van de samenleving is de enige weg voorwaarts. Dat kan alleen op internationale basis, aangezien de opwarming van de aarde niet gehoorzaamt aan nationale grenzen.

Delen:
Printen:

Steun ons: plaats uw boodschap in onze mei-editie!

Voorpagina van De Linkse Socialist

Uw boodschap in onze mei-editie