Dialectisch materialisme: de historische ontwikkeling van het marxisme

We publiceren een vertaling van de brochure ‘Introduction to Dialectical Materialism – the foundation of revolutionary theory’ door Shaun Arendse (2015) van onze Zuid-Afrikaanse zusterorganisatie. Vandaag het derde en laatste deel.


Deel 4. De historische ontwikkeling van het marxisme

In delen 2 en 3 werd het marxisme vooral uitgelegd als een beredeneerde (of abstracte) argumentatie. Dit deden we door de ideeën van het Marxisme te simplificeren om ze bij de lezer te introduceren. Maar, het Marxisme is net zoals alle ideeën een product van historische ontwikkeling. De doorbraak in het denken, dat haar culminatiepunt vond in de ideeën van het marxisme, werd bereikt onder de impact van veranderende sociale condities.

Religieus idealisme

De vroegste pogingen om de wereld te verklaren kwamen in de vorm van primitieve godsdiensten die geloofden dat geesten de natuur controleerden. Om dromen te verklaren, ontwikkelden primitieve volkeren het idee van een “ziel” die het lichaam verliet. Bij gebrek aan kennis over de hersenen of het onderbewuste verklaarde dit voor hen waarom ze steeds op dezelfde plek wakker werden zelfs als ze hadden gedroomd dat ze de hele wereld rond hadden gereisd. Dromen over dode naasten leidden tot het idee dat iedereen een onsterfelijke “ziel” moest hebben en van daar ontwikkelde het idee dat andere “zielen”, die niet zichtbaar zijn voor ons wanneer we wakker zijn, de reden zijn voor alle onverklaarbare zaken in de wereld. Dit was de origine van het idee van goden en daarna van één god die eeuwig is, was en zou zijn.

De ontwikkeling van het idee van één eeuwige god verbreedde de mogelijkheden van het menselijk begrip al heel wat. Wanneer je naar de wereld kijkt door de bril van “eeuwigheid” is het onnodig om naar objectieve verklaringen te zoeken. Als iets altijd heeft bestaan, is het niet nodig het te verklaren. “Eeuwigheid” is een abstract idee, je kan “eeuwigheid” niet ergens tastbaar aantreffen. Abstracte ideeën zijn echter niets anders dan een product van sociale condities. Ideeën zoals “eeuwigheid” werden echter verheven boven de maatschappij en de sociale condities die de ideeën voortbrachten. Ze werden iets onbetwistbaar, een kwestie van “geloof”. Hierdoor werden deze ideeën voor lange periodes van de menselijke ontwikkeling belemmerende factoren, omdat ze stelden dat het onmogelijk was om objectieve verklaringen te vinden voor de natuur of maatschappij. De zinssnede “Gods wegen zijn ondoorgrondelijk” is hier een voorbeeld van.

Alle religies zijn een vorm van idealisme. Ze beweren allemaal dat objectieve verklaringen onvolledig zijn omdat er nog iets “buiten” deze wereld is, of het nu een leven na de dood, een ziel of een godheid is. Eerder dan dat de samenleving gezien wordt als een product van zichzelf, wordt de samenleving verklaard als een product van een god, terwijl net die god een menselijk idee is. Marx legde uit dat:

“De mens maakt religie, religie maakt de mens niet. Religie is inderdaad het zelfbewustzijn en zelfbeeld van iemand die zichzelf nog niet gewonnen heeft, of zichzelf alweer verloren heeft. De man is geen abstract wezen dat buiten deze wereld kampeert. De mens is de menselijke wereld – staat, maatschappij. Deze staat en deze maatschappij produceren religie, een omgekeerd bewustzijn van de wereld…

Kritiek op Hegels Filosofie van het Recht, 1843

Maar dit was onvermijdelijk in primitieve maatschappijen die weinig of geen begrip van de wereld hadden. Dat godsdienst nog steeds bestaat in een tijd van wetenschap en marxisme kan enkel worden verklaard als we objectieve verklaring zoeken in de sociale condities van vandaag. Ook vandaag proberen mensen hun leven nog steeds zin te geven. In een kapitalistische maatschappij betekent dit, onder andere, proberen te begrijpen waarom sommigen zo veel hebben en anderen zo weinig. Zonder een wetenschappelijk begrip van de maatschappij, iets dat het ideologische harnas van het kapitalisme goed afschermt, komen mensen uit bij een kwestie van “geluk” of “ongeluk”. De kapitalistische klasse verklaart via religie haar eigen “geluk” als een “zegening van God”. Voor de werkende klasse verklaart religie haar “ongeluk” als een “test van hun geloof” of “onderdeel van Gods plan” maar vooral als iets dat ze moeten doorstaan. Elke kleine verbetering van hun “geluk” wordt ook toegeschreven aan God, eerder dan dat het gezien wordt als een resultaat van hun eigen strijd. Marx legde uit dat:

“Religieus lijden is terzelfdertijd een uitdrukking van echt lijden en een protest tegen echt lijden. Religie is een teken van het onderdrukte wezen, het hart van een harteloze wereld, de ziel van zielloze omstandigheden. Het is de opium van het het volk.

De afschaffing van religie als de illusie van het geluk van mensen is de eis voor echt geluk. Hen oproepen de illusies over hun toestand op te geven betekent hen op roepen een toestand op te geven die illusies vereist. De kritiek op godsdienst is daarom in embryonale vorm, de kritiek van dat tranendal waarvan religie het aureool vormt.”

Kritiek op Hegels Filosofie van het Recht, 1843

Sommige religieuze leiders met parochianen uit de arbeidersklasse uiten soms kritiek op het kapitalisme, wat vaak progressief is, maar uiteindelijk houdt het hele filosofische raamwerk van religie en haar idee van een “eeuwige” God de “illusie over haar condities” van de arbeidersklasse in stand. Het weerhoudt de werkende klasse en de armen ervan om een echt begrip te ontwikkelen over de oorzaken van hun lijden, die enkel gevonden kunnen worden in de objectieve sociale condities van een kapitalistische maatschappij. Het is enkel op basis van een begrip van wat echt nodig is dat de maatschappij kan worden veranderd.

Klassieke filosofie

De meeste basisideeën uit de filosofie die we tot vandaag in verschillende vormen zien terugkeren, werden meer dan 2.500 jaar geleden geformuleerd toen de maatschappijen complexer werden en we de ontwikkeling zagen van stadstaten in Griekenland en de Mediterrane regio. Formele logica kende haar opgang in de Oudheid, en werd ontwikkeld door de filosoof Aristoteles.

De revolutionaire opflakkeringen die toen plaats vonden in Milete (West-Turkije) deden vermoeden dat niet alleen enorme verandering mogelijk was, maar ook dat we de oorzaken ervan konden begrijpen. Dit liet de ontwikkeling toe van voorlopers van het moderne materialisme en de moderne dialectiek. Deze voorlopers waren erg beperkt, omwille van de sociale condities en het beperkte niveau van kennis van de natuur en maatschappij toen. Toch konden deze ideeën de grenzen van de manier van denken in de toenmalige maatschappij verleggen.

Het ineenstorten van de antieke maatschappij leidde ertoe dat deze ideeën eeuwenlang verloren gingen. De nieuwe, christelijke, katholieke godsdienst, die Europa domineerde vanaf de vierde eeuw, belemmerde de pogingen om de wereld te begrijpen tijdens het feodalisme dat toen haar opgang kende.

Scholastiek

In de twaalfde eeuw werden de werken van de Oudgrieks filosoof Aristoteles opnieuw ontdekt. Veel van zijn werken konden nuttig zijn en wonnen aan invloed. Aristoteles was een pionier van de proto-wetenschappelijke methode. Hij verzamelde observaties, ook al waren deze gebrekkig en oppervlakkig, om zijn theorieën vorm te geven. Dit werd gezien als een bedreiging voor het katholicisme omdat gesuggereerd werd dat kennis kon worden vergaard op een andere manier dan door goddelijke openbaring – om nog maar te zwijgen over het feit dat Aristoteles een pantheist was! De Italiaanse feodale heer en katholieke ideoloog Thomas Aquinas “verchristelijkte” Aristoteles’ ideeën in een filosofie die scholastiek werd genoemd. Dit was gebaseerd op een mengeling van religieus idealisme en de statische etiketten van formele logica. Het werd een belangrijk ideologisch wapen voor de legitimatie van de feodale heersende klasse van koningen en grootgrondbezitters.

Door Aristoteles’ “eerste oorzaak” te herinterpreteren als de katholieke God, leerde de scholastiek dat in de christelijke geschriften alles al werd geopenbaard. Er moest niet gezocht worden naar antwoorden in de reëel bestaande wereld maar er moest worden “uitgevist” wat God gezegd had over die wereld. Een comfortabele stoel in een ivoren toren was het enige “gereedschap” dat noodzakelijk was. Als de wereld buiten de ivoren toren de modellen die de scholastici hadden uitgewerkt, doorheen hun studie van het schrift van God, niet strookte met die modellen, dan werd die simpelweg genegeerd – het was de wereld die “verkeerd” was. In dezelfde trant blijven sommigen beweren dat “hebzucht eigen is aan de mens”, ook wanneer je hen honderden voorbeelden toont van generositeit en solidariteit. De relatie tussen de wereld en onze gedachten blijft omgekeerd.

De wetenschappelijke revolutie

De zeventiende-eeuwse wetenschappelijke revolutie in Europa begon deze manier van denken uit te dagen. Net als in Milete duizenden jaren ervoor maakte Europa in de zeventiende eeuw een periode van sociale onrust mee. De proto-kapitalistische handelaarsklasse werd een belangrijke kracht in de samenleving, maar ze kwam in conflict met de heersende feodale klasse van koningen en heren. Tijdens de zeventiende eeuw werden deze klassen doorheen een proces van revolutie en contrarevolutie gesleurd. Hun onderlinge conflicten werden vermomd als de religieuze conflicten, zoals de Engelse burgeroorlog en de Europese dertigjarige oorlog.

De proto-kapitalistische klasse had het christendom reeds opnieuw uitgevonden via het protestantisme, dat de katholieke kerk en haar filosofische verdediging van het feodalisme als “goddelijke wil” afwees. Het protestantisme verdedigde de mogelijkheid van een directe persoonlijke relatie met God, zonder inmenging van de katholieke hiërarchie. Deze breuk in de ideologische verdediging van de feodale maatschappij gaf aan dat alles dat door de katholieke kerk werd verdedigd opnieuw moest worden bekeken. Hoewel de denkers van de wetenschappelijke revolutie het idee van een god, ook al was het een heruitgevonden god, niet over boord smeten, aanvaarden ze het katholieke dogma en de scholastiek niet langer als de enige manier om de wereld te begrijpen.

Het materialisme werd opnieuw deel van deze wetenschappelijke revolutie, maar dit keer via het belangrijke nieuwe idee dat observatie ons veel dingen kon leren over de wereld, dingen die niet konden worden “uitgevist” vanuit een ivoren toren. De uitvinding van de telescoop, de microscoop en andere wetenschappelijke instrumenten lieten gedetailleerde en precieze observaties van de natuur toe. De plaats van de aarde binnen het zonnestelsel werd uitgelegd en microben, de kleine diertjes die ziektes veroorzaken, werden ontdekt.

Veel van de eerste “wetenschappers” die deze belangrijke ontdekkingen deden waren noodzakelijkerwijs ook filosofen. In de zeventiende eeuw, waarbinnen de formele logica van de scholastiek nog steeds dominant was, konden nieuwe observaties niet worden uitgelegd via de oude manieren van denken. Om niet als “fout” bestempeld te worden door de “geleerden” van de scholastiek, moesten deze eerste wetenschappers ook nieuwe ideeën articuleren over de aard van menselijke kennis en begrip. Dit is gelijkaardig aan de situatie waarin het marxisme vandaag verkeert, zoals uitgelegd in deel 1.

Het materialisme van de wetenschappelijke revolutie, hoewel het een doorbraak was, bleef beperkt. Het behield een aantal van de grenzen van de oude manieren van denken. Vroege wetenschappers waren er bijvoorbeeld trots op dat ze theorie verwierpen. Ze dachten niet dat het mogelijk was hun nieuwe waarnemingen te verbinden in een groter theoretisch raamwerk. Ze bestudeerde dingen, maar niet hoe die dingen onderling verbonden waren.

Dit vroege materialisme stelde dat er objectieve verklaringen voor de natuur ontdekt konden worden, maar het kon de veranderingsprocessen in de wereld nog steeds niet duiden. Dat dingen veranderden stond niet ter discussie. Maar verandering werd gezien als iets mechanisch. Een model van het zonnestelsel legde bijvoorbeeld uit dat de zon, planeten en manen werkten als tandwielen van een klok. Het werd nog niet begrepen dat het zonnestelsel werd gevormd op een bepaald punt in de tijd, miljarden jaren terug, uit de condensatie van gassen in een baan rond de zon. Het werd evenmin begrepen dat het zonnestelsel ook zou ophouden te bestaan op een bepaald moment, miljarden jaren in de toekomst, wanneer de zon haar brandstof heeft opgebruikt. Dit mechanisch materialisme begreep veranderingen in ruimte, maar niet in tijd en beschreef daarom enkel de meest oppervlakkige vormen van verandering.

Binnen dit nieuwe mechanisch materialisme was nog steeds een plekje vrij gehouden voor God als de “grote ontwerper”. Eens de “klok” in beweging was gezet, ontwikkelde ze volgens Gods “plan”. De “intelligent design” aanhangers van vandaag, die verkeerdelijk stellen dat God de evolutie gidste om mensen te produceren, zijn een moderne versie van dit mechanische materialisme. Het materialisme van tijdens de wetenschappelijke revolutie, was dus duidelijk gelimiteerd, maar had desalniettemin revolutionaire gevolgen.

In de volgende eeuw, terwijl de macht en kracht van de kapitalistische klasse groeide, werden de nieuwe manieren van denken over de natuur toegepast op de menselijke maatschappij, tijdens de periode van de “verlichting”. Het is natuurlijk geen verrassing dat de “objectief beste manier” om de maatschappij te organiseren volgens de kapitalisten er toevallig ook één was die samenviel met hun klassenbelangen. Het “perspectief” van de kapitalistische klasse van wat vrijheid, gelijkheid en democratie zijn, werden in abstracte ideeën veranderd en boven de maatschappij uit getild als een nieuw filosofisch idealisme.

Kant & Hegel

De wetenschap bleef de grenzen van het mechanisch materialisme steeds verleggen via de nieuwe observaties verzameld bleven worden. De Duitse filosoof Kant bijvoorbeeld brak met het mechanische model van het zonnestelsel door de observatie van nebulae (gaswolken in de ruimte) en ontwikkelde een theorie om te verklaren dat wanneer deze nebulae condenseerden ze zouden leiden tot de ontwikkeling van nieuwe sterren en zonnestelsels.

In 1789 wierp de jonge kapitalistische klasse de oude heersende klasse in Frankrijk omver via de Franse revolutie. Dit leidde tot decennia van revolutie en contrarevolutie in Europa. In deze periode van revolutionaire verandering herintroduceerde de Duitse filosoof Hegel het idee van dialectiek. De wereld veranderde dramatisch en die verandering moest worden uitgelegd.

Spijtig genoeg was Hegel, hoewel hij de dialectiek herontdekte, zelf geen materialist. Hij overwon de statische etiketten van de scholastiek door dialectische wetten te introduceren die verandering konden beschrijven. Hij zocht echter niet naar een objectieve verklaring voor dialectische ideeën in de objectieve processen van verandering in de natuur en de maatschappij. Hegel geloofde dat dialectische ideeën de oorzaak van verandering waren. Met andere woorden, Hegels dialectiek was idealistisch. Hij verving God met een “ idee” dat ergens “buiten” de fysieke wereld bestond.

Marx & Engels

In zijn jeugd was Marx een ‘jong Hegeliaan’ die de ideeën van Hegel volgde. Hij zag echter de limieten van Hegels filosofie in. De belangrijkste doorbraak die Marx en zijn mededenker Frederich Engels maakten was Hegels dialectiek “op haar kop te zetten”. Ze maakten dialectiek materialistisch. Marx en Engels verklaarden dat het de rol van dialectisch denken was verandering in de wereld te beschrijven en ons op die manier te helpen om ze te begrijpen. Met dialectisch materialisme brachten Marx en Engels materialisme en dialectiek samen. De zwakheden van deze twee ideeën, wanneer ze op zichzelf bekeken worden, werden zo recht gezet. Het was op basis van deze nieuwe filosofie, of nieuwe methode van analyseren, dat Marx en Engels een wetenschappelijke analyse van de maatschappij konden maken, zoals uitgelegd in deel 1.

Deze doorbraak is niet volledig toe te schrijven aan het “genie” van Marx en Engels, hoe briljant ze ongetwijfeld ook waren. Het wetenschappelijk begrip van de natuur was steeds verder gevorderd via de wetenschappelijke revolutie en liet toe om steeds meer delen van de wereld objectief te verklaren. Darwins evolutietheorie kon bijvoorbeeld verandering binnen het dierenrijk verklaren en hij ontkrachtte daarbij het centrale idee van scholastiek dat leerde dat het “voorkomen” van dieren eeuwig was. Dat de natuur preciezer kon beschreven worden via de dialectiek werd steeds duidelijker.

Marx en Engels in een historische periode zoals hierboven beschreven, één van revolutie en contrarevolutie. Teleurstelling begon vorm te krijgen in de nasleep van de Franse revolutie omdat de kapitalistische verlichtingsidealen, zoals “vrijheid”, in de praktijk enkel “vrijheid” betekende voor de kapitalisten. De werkende klasse, de armen, vrouwen en zwarte slaven werden nog altijd uitgesloten. Deze tegenstelling leidde tot een generatie van “utopische socialisten” in Frankrijk en Groot-Brittannië. Net als de filosofen van de kapitalistische verlichting geloofden dat de “objectief beste manier” om de maatschappij te organiseren er één was die samen viel met de belangen van de kapitalistische klasse, geloofden de “utopische socialisten” dat “objectief beste manier” om de maatschappij te organiseren in lijn lag met de belangen van de werkende klasse. Ze dachten dat ze dit aan de kapitalistische klasse konden “leren” en hen konden helpen om de “rede” te zien. Ze waren verrast wanneer het “perspectief” van de kapitalistische klasse immuun bleek voor overtuiging! Dit is gelijkaardig aan de hedendaagse reformisten uit de middenklasse die denken dat de kapitalistische klasse kan worden overtuigd om arbeiders beter te behandelen omdat het “juist” is om dit te doen.

Het antwoord op dit “socialistisch idealisme” werd aangeleverd door de opkomst van de werkende klasse als een onafhankelijke politieke kracht in de maatschappij. Ze konden voor zichzelf opkomen! In Groot-Brittannië ontwikkelde zich vanaf de late jaren 1830 de chartristische beweging met de eis voor politieke rechten voor de werkende klasse. Stakingen ontwikkelden in de industriële steden in Frankrijk. Marx en Engels trokken de conclusie dat socialisme enkel kon worden bewerkstelligd door strijd van de werkende klasse tegen de kapitalistische klasse, niet door te appelleren op “rede” of het “morele kompas” van de kapitalisten. Zoals Marx en Engels uitlegden in de eerste lijn van “Het Communistisch Manifest”: “de geschiedenis van alle tot hiertoe bestaande maatschappijen is de geschiedenis van klassenstrijd.” De revoluties van 1848, het jaar in waarin Marx en Engels “Het Communistisch Manifest” publiceerden, bevestigden deze voorspellingen. De werkende klasse zou steeds meer op zichzelf beginnen staan, niet langer verbonden aan de kapitalistische klasse in de strijd tegen de feodale heersende klasse.

Al deze maatschappelijke ontwikkelen maakten de filosofische doorbraak van Marx en Engels voor het eerst in de menselijke geschiedenis mogelijk.

 

Deel 5. Samenvatting

De nood voor de werkende klasse zich te organiseren in een revolutionaire partij, het kapitalisme omver te werpen en een nieuwe socialistische maatschappij te creëren is de belangrijkste conclusie van het marxisme. Als dialectisch materialisme en haar gereedschap van dialectisch denken ons toelaat de vraag te beantwoorden waarom de dingen zijn zoals ze zijn, beantwoordt deze conclusie, getrokken uit de ervaring van de strijd van de werkende klasse, hoe we de maatschappij zullen veranderen. Deze revolutionaire theorie van marxisme geeft ons de stevigste basis voor deze taak. We kunnen voorspellingen maken over toekomstige ontwikkelingen gebaseerd op een wetenschappelijk onderzoek van het verleden en heden. We kunnen in andere woorden politieke perspectieven ontwikkelen om ons politiek programma op te baseren en strategie en tactieken ontwikkelen om klassenstrijd op te baseren.

Door ons te wapenen met een begrip van de basis voor de strijd voor socialisme helpt marxisme ons onszelf te beschermen tegen teleurstelling ten gevolge van de onvermijdelijke ups en downs van de klassenstrijd, bijvoorbeeld ten gevolge van een nederlaag van de werkende klasse. Hoewel klassenbewustzijn een cruciale factor is in de strijd voor socialisme, is de strijd uiteindelijk niet gebaseerd op subjectieve ‘perspectieven’ maar op objectieve tegenstellingen van het kapitalisme. Deze tegenstellingen kunnen niet anders dan haar uiting vinden in het bewustzijn van de werkende klasse. Door op te treden als het historisch geheugen van de arbeidersklasse is het de taak van de revolutionaire partij om het trekken van revolutionaire conclusies te versnellen en op de meest heldere mogelijke manier de taken duidelijk te maken die nodig zijn om de maatschappij te veranderen.

Als mensen “van nature bewust” zijn, zoals Hegel zegt, dan laat marxisme ons toe dat bewustzijn ten volle te ontwikkelen. We refereren vaak naar de revolutionaire partij als de “subjectieve factor” in de geschiedenis. Het is echter niet subjectief in de onbewuste zin die we zagen in deel 1. De revolutionaire partij is ten volle in staat haar rol in een veranderende maatschappij objectief uit te leggen en te begrijpen. Op basis van dat begrip krijgen onze subjectieve ‘perspectieven’ en de acties die eruit voortvloeien een nieuwe kracht en krijgen ze een revolutionair karakter. In ‘Het Communistisch Manifest’ legde Marx uit dat “Alle vorige historische bewegingen waren bewegingen van minderheden, of voor de belangen van minderheden. De proletarische beweging is de zelfbewuste, onafhankelijke beweging van de overweldigende meerderheid, in de belangen van de overweldigende meerderheid.” Marxisme laat deze beweging van de “overweldigende meerderheid” toe om echt “zelfbewust” te zijn.

Delen:
Printen:

Steun ons: plaats uw boodschap in onze mei-editie!

Voorpagina van De Linkse Socialist

Uw boodschap in onze mei-editie