Eerste Wereldoorlog: de capitulatie van de Tweede Internationale

Voor 1914 was de Tweede Internationale, een groepering van socialisten en arbeidersorganisaties doorheen Europa, overtuigd van de nood aan acties tegen de oorlog. Eens de oorlog uitbrak, beslisten zowat al deze partijen evenwel om de kapitalisten in hun landen te ondersteunen. Het was een verraad van de arbeidersbeweging met verregaande gevolgen.

Dossier door Robert Bechert

De Eerste Wereldoorlog werd voorspeld en was toch een verrassing. Het was voorspeld op basis van de toenemende concurrentie en de wapenwedloop tussen de machten waardoor heel wat jaren voor 1914 een conflict reeds als onvermijdelijk werd gezien. Het moest vroeg of laat gebeuren. Toch was het een verrassing in de zin dat de moord op de Oostenrijks-Hongaarse aartshertog en hertogin in Sarajevo voor velen niet meteen een dreiging van een Europese oorlog in zich hield, een beeld dat al gauw moest bijgestuurd worden. De grootste schok voor socialisten was dat de meerderheid van de leiding van de socialistische en arbeidersorganisaties de ‘eigen’ heersende klasse steunde in het bloedige conflict.

In de jaren voor 1914 was de toenemende oorlogsdreiging een thema waarover heel wat werd gediscussieerd binnen de groeiende arbeidersorganisaties. Er werden campagnes opgezet tegen het militarisme, de wapenuitgaven en de oorlogsdreiging. Dit vormde een belangrijk onderdeel van de socialistische activiteiten en het leidde soms tot arrestaties en gevangenisstraffen. Er was in verschillende nationale partijen van de Tweede Internationale discussie over wat kon gedaan worden om de oorlog te stoppen.

Naarmate de oorlogswolken zich verzamelden, verschenen heel wat verklaringen van verzet tegen de oorlog. Zowel de Internationale als de partijen die er deel van uitmaakten, keerden zich tegen de oorlog. Enkele weken voor het begin van de oorlog was er een congres van de Franse socialistische partij, SFIO, waar werd opgeroepen tot een algemene staking indien de oorlog zou losbarsten. Er waren anti-oorlogsbetogingen in heel wat landen, waaronder Frankrijk en Duitsland.

Aanvankelijk dachten velen dat de moorden van Sarajevo niet tot oorlog zouden leiden, net zoals dit eerder niet het geval was bij andere internationale ‘incidenten’ zoals de crises van 1905 en 1911 tussen Frankrijk en Duitsland over de vraag wie Marokko zou domineren. Die incidenten zorgden samen met de wapenwedloop en de wisselende internationale allianties – zo vormde Groot-Brittannië een alliantie met de vroegere vijand Frankrijk – voor publiek debat over de mogelijkheid van een oorlog in Europa. Dit was geen vreedzame periode op wereldvlak, er waren koloniale oorlogen waarbij imperialistische landen als Groot-Brittannië, Frankrijk en Duitsland bijna constant oorlog voerden in Afrika en Azië. Maar in Europa was er behalve in de Balkan geen grote oorlog meer geweest sinds 1871.

De vrees voor oorlog werd versterkt door de mogelijkheid van een groot aantal doden en enorme vernielingen als gevolg van de moderne militaire technologie. Friedrich Engels, de naaste medewerker van Karl Marx, schreef in 1887 met grote accuraatheid over de menselijke, economische en politieke impact van een toekomstige oorlog die hij opmerkelijk genoeg omschreef als een ‘wereldoorlog.’ “En uiteindelijk is de enige oorlog die Pruisland-Duitsland kan voeren een wereldoorlog, een wereldoorlog met een nooit geziene omvang en geweld. Acht tot tien miljoen soldaten zullen elkaar naar de keel vliegen en in het proces zullen ze Europa kaler vreten dan een zwerm sprinkhanen dit kan. De plunderingen van de dertigjarige oorlog zullen samengebald worden in drie tot vier jaar en zich uitstrekken over heel het continent; hongersnood, ziekte, een universeel verval in barbarij, zowel van het leger als de bevolking, in het kielzog van acute ellende en onherstelbare ontwrichting van ons kunstmatig systeem van handel, industrie en krediet, eindigend in een algemeen bankroet; de ineenstorting van de oude staten en hun conventionele politieke wijsheden tot op het punt dat de kronen met tientallen in de goten zullen rollen waar er niemand is om hen op te pikken; de absolute onmogelijkheid om te voorzien hoe het zal eindigen en wie er als overwinnaar zal uitkomen. Slechts één gevolg is absoluut zeker: de universele uitputting en de creatie van de voorwaarden tot de ultieme overwinning van de arbeidersklasse.” (Marx-Engels Collected Works, Volume 26, vrije vertaling)

Het waren deze ervaringen en angsten die de basis legden voor de opkomende arbeidersbeweging die tegen zowel kapitalisme als oorlog inging. Heel wat socialisten en arbeiders trokken de conclusie dat kapitalisme tot oorlog leidt en dit zorgde voor verhitte discussies over wat moest gebeuren om zo’n ramp te vermijden.

Internationale oppositie tegen oorlog

Dit kwam sterk naar voor in 1912 toen de eerste Balkanoorlog losbarstte en algemeen werd aangenomen dat deze kon uitbreiden tot een Europese oorlog. In oktober 1912 waren er grote betogingen doorheen Europa. De grootste betoging was in Berlijn met 250.000 aanwezigen. Het was onderdeel van een Europese actiedag op 17 november op initiatief van de Tweede Internationale. De Internationale was in 1889 opgezet en verenigde arbeidersorganisaties die vooral, maar niet exclusief, uit Europa kwamen. Doorheen de jaren speelde de Internationale een belangrijke rol in de ontwikkeling van massale organisaties en als forum om over socialistische ideeën en de tactieken van de arbeidersbeweging te discussiëren. In een tijdperk van imperialisme en tegenover de dreiging van oorlog, was de Internationale een symbool van internationalisme en van de eenheid van de arbeidersklasse. De oproep voor een internationale actiedag in 1912 leidde tot protestacties in elf Europese landen. De grootste betoging was in Parijs met 100.000 aanwezigen. Een week later was er een noodcongres van de Internationale in het Zwitserse Bazel. Er waren meer dan 500 afgevaardigden uit heel Europa. Het congres werd verwelkomd door een internationale anti-oorlogsbetoging met tot 30.000 aanwezigen.

Dit speciale congres volgde na de discussies en beslissingen op de vorige congressen van de Internationale in Stuttgart (1907) en Kopenhagen (1910). Een van de thema’s was de vraag of tot een algemene staking zou opgeroepen worden indien de oorlog losbrak. Deze roep werd onder meer gesteund door de Franse SFIO die op een buitengewoon congres op 21 november 1912 besliste om de eis van een “algemene staking en opstand” bij het losbarsten van de oorlog op te nemen.

De verklaring van het congres van Bazel vatte heel wat van de discussies van de jaren ervoor samen. Ondanks een aantal beperkingen, bevatte de verklaring een duidelijk verzet tegen oorlog tussen kapitalistische machten. “Als een oorlog dreigt los te barsten, is het de taak van de arbeidersklasse en haar parlementaire vertegenwoordigers in de betrokken landen, ondersteund door de coördinatie van het Internationale Socialistische Bureau, om alle mogelijke pogingen te doen om het uitbreken van de oorlog te vermijden en dit door de actiemiddelen die ze het meest effectief vinden en die natuurlijk verschillen naargelang de klassenstrijd en de scherpte van de algemene politieke situatie.

“In het geval een oorlog uitbreekt, is het hun taak om er alles aan te doen om de spoedige beëindiging ervan te bewerkstelligen met alle mogelijke machten om de economische en politieke crisis als gevolg van de oorlog aan te grijpen om de val van de kapitalistische klassenheerschappij te bespoedigen.

“[De Internationale] roept de werkenden van alle landen op om tegenover het kapitalistische imperialisme de macht van de internationale arbeiderssolidariteit te plaatsen. Het waarschuwt de heersende klassen van alle staten om de ellende van de massa’s als gevolg van de kapitalistische productiemethode niet op te voeren door de oorlogsactiviteiten op te drijven. We eisen vrede. Laat de regeringen eraan denken dat de ze met de huidige voorwaarden in Europa en de sfeer onder de arbeidersklasse niet tot een oorlog kunnen overgaan zonder zichzelf in gevaar te brengen. Laat hen eraan herinneren dat de Frans-Duitse oorlog werd gevolgd door de revolutionaire Commune, dat de Russisch-Japanse oorlog de revolutionaire energie van de bevolking van het Russische rijk in actie bracht, dat de concurrentie inzake militaire bewapening leidde tot ongezien scherpe klassenconflicten in Engeland en op het continent, met een enorme stakingsgolf. Het zou  voor de regeringen waanzinnig zijn om niet te beseffen dat het idee op zich van een monsterlijke wereldoorlog onvermijdelijk zou leiden tot verontwaardiging en de revolte van de arbeidersklasse. Voor de arbeiders is het een misdrijf om op elkaar te schieten om de winsten van de kapitalisten, de ambities van dynastieën of de glorie van geheime diplomatieke verdragen te dienen.

“De arbeidersklasse is er zich van bewust dat het de drager van de volledige toekomst van de mensheid is. De arbeidersklasse zal er alles aan doen om te vermijden dat de bloem van alle volkeren wordt vertrappeld, bedreigd door de horror van massamoord, hongersnood en ziektes.

“Het congres doet daarom beroep op jou, arbeiders en socialisten van alle landen, om je stem te laten horen in dit beslissende uur! Breng je standpunt in iedere vorm en op alle plaatsen naar voor, laat je protest horen in de parlementen, verenig je in grote massabetogingen, gebruik ieder middel waarover de organisatie en de kracht van de arbeidersbeweging beschikt! Zorg ervoor dat de regeringen constant op de hoogte zijn van de waakzaamheid en de hartstochtelijke wil tot vrede onder de arbeiders! Plaats tegenover de kapitalistische wereld van uitbuiting en massamoord de arbeiderswereld van vrede en broederlijkheid onder de volkeren.”

Schokkende capitulatie

Gezien de sterkte van de partijen van de Internationale, in het bijzonder de Sociaaldemocratische Partij van Duitsland (SPD), die dat jaar meer dan een derde van de Duitse stemmen behaalde, werd algemeen verwacht dat deze partijen misschien niet in staat zouden zijn om de oorlog te stoppen, maar dan toch wel om het verzet ertegen te organiseren en om de daaropvolgende crisis te gebruiken om het kapitalisme omver te werpen.

Het kwam voor veel activisten dan ook als een totale schok toen in augustus 1914 zowat alle leiders ‘hun’ heersende klassen steunden. In heel wat landen waren er in juli 1914 nog massabetogingen tegen de oorlog, vaak rond vage slogans. Doorheen Duitsland waren er tussen 25 en 30 juli minstens 750.000 aanwezigen op anti-oorlogsacties van de SPD. In Frankrijk waren betogingen in Parijs verboden, maar er waren toch 90.000 activisten op betogingen buiten Parijs tussen 25 juli en 1 augustus. Maar naarmate de oorlog dichterbij kwam, nam ook de druk van de heersende klasse op de leiders van de arbeidersorganisaties toe. Die stonden onder druk om hun ‘eigen’ regeringen te steunen. De propaganda van de heersende klasse speelde tegelijk in op breed verspreide angsten en historische vooroordelen om de steun voor de oorlog te versterken. De Oostenrijkse socialistische leider Victor Adler verklaarde op de internationale bijeenkomst vlak voor de oorlog: “We zien nu de gevolgen van de jarenlange agitatie en demagogie van de heersende klasse. In ons land is vijandigheid tegenover Servië bijna een tweede natuur.”

Uiteraard werden in alle landen excuses gezocht om de oorlog voor te stellen als een geval van ‘nationale verdediging’. Dat argument werd vaak herhaald door de oorlogsgezinde ‘socialisten’. In Duitsland was het de dreiging van het tsaristische Rusland, terwijl het in Groot-Brittannië en Frankrijk de dreiging van het Duitse militarisme was alsook de verdediging van het ‘arme kleine België’. Dat was bijzonder hypocriet. Geen enkele van deze Europese staten was zelfs formeel democratisch, overal werden vrouwen en ook heel wat mannen stemrecht ontzegd. Het waren allen koloniale machten die constant betrokken waren in brutale oorlogen om hun rijken te creëren en te behouden. Groot-Brittannië, Frankrijk en Duitsland waren allen betrokken in het opdelen van China.

Tussen 1904 en 1907 voerde het Duitse leger massamoorden uit die zouden bekend worden als de ‘genocide van Herero en Namaqua’ in wat nu Namibië is. Enkele dagen nadat de oorlog van 1914 uitbrak, schoot het Britse leger op onbewapende betogers in Abeokuta in het toen nieuw opgezette Nigeria in een poging om het protest tegen de nieuwe koloniale taksen en de onbetaalde dwangarbeid de kop in te drukken. De kapitalistische klasse van het ‘kleine arme België’ was helemaal niet zo arm. Koning Leopold II schreef eerder aan een minister: ‘België heeft een kolonie nodig’ waarop hij een bijzonder brutaal persoonlijk bewind in Congo vestigde.

Zelfs een aantal van de socialisten die zich tegen de oorlog bleven verzetten, zoals de Franse leider Jean Jaurès die door een nationalist werd vermoord bij het begin van de oorlog, hoopten dat de kapitalisten de oorlog zouden stoppen. Op een internationale anti-oorlogsmeeting in Brussel verklaarde Jaurès twee dagen voor hij vermoord werd: “We moeten het vredesbeleid niet aan onze [Franse] regering opdringen. De regering voert momenteel zo’n beleid, de Franse regering wil vrede en wil de vrede bewaren. Het is de beste bondgenoot van de vredesinspanningen van de Britse regering die het initiatief tot bemiddeling nam.” Hoe Jaurès, die doorgaans ter rechterzijde van de arbeidersbeweging stond, vijf dagen later zou gereageerd hebben toen Duitsland Frankrijk de oorlog verklaarde, is een open vraag.

Wat de oorlog aantoonde, was een verschil tussen woorden en daden. Veel leiders hadden publiekelijk een ‘revolutionaire’ positie behouden, met name een verwerping van het kapitalisme in woorden. Maar in werkelijkheid waren ze onderdeel van het kapitalistische systeem geworden en pleegden ze verraad aan het socialisme.

Dit werd op heel wat vlakken het scherpste aangetoond in Duitsland waar de SPD, de sterkste partij van de Internationale, in de praktijk in handen was gekomen van leiders die geen enkele intentie hadden om een strijd tegen het kapitalisme te voeren. Het oude motto van de SPD, ‘Diesem System keinen Mann und keinen Groschen!’ (Voor dit systeem geen mens en geen cent), waarmee een van de stichters, Wilhem Liebknecht, de oprichting van het Duitse Rijk verwelkomde, werd in augustus 1914 vervangen door ‘Burgfrieden’ (burgervrede).

Terwijl de SPD-leiders vrede sloten met de keizer en de kapitalisten, legden ze in de eigen partij steeds meer een politieregime op waarbij kritiek de mond werd gesnoerd. Toen dat niet werkte, begonnen ze tegenstanders van de oorlog uit de partij te zetten. Toen de revolutie in Duitsland in 1918 uitbrak, werkten sommige van deze verraders samen met militaire groepen en voorlopers van fascistische bendes om de revolutie de kop in te drukken. Daarbij werden revolutionaire leiders zoals Rosa Luxemburg en Karl Liebknecht op 15 januari 1919 geëxecuteerd in opdracht van de SPD-leiding.

De SPD-leiders waren niet de enigen die samenwerkten met hun heersende klasse. Hetzelfde gebeurde in Groot-Brittannië, Frankrijk, België en in 1917 in de eerste periode van de Russische revolutie voor de Bolsjewieken aan de macht kwamen. De impact van wat in Duitsland gebeurde, was des te groter, zowel door de economische en wetenschappelijke kracht als door het feit dat de SPD voor 1914 internationaal werd gezien als een model voor de arbeidersbeweging. De SPD leidde de Internationale op politiek vlak.

De groei van het reformisme

De SPD had internationaal de weg getoond in de opbouw van massale arbeidersorganisaties die tenminste formeel tot doel hadden om het kapitalisme omver te werpen. De ‘revisionistische pogingen’ om de doelstellingen van de partij te beperken tot het hervormen van het kapitalisme, werden op het SPD-congres van 1901 verworpen en afgedaan als een “beleid om de macht te veroveren op onze vijanden door ons aan te passen aan de bestaande orde.” Organisatorisch kende de SPD een enorme groei. Toen de partij in 1890 na 12 jaar van ondergrondse werking legaal werd, nam het stemmenaantal bij iedere opeenvolgende nationale verkiezing toe tot 4,25 miljoen (34,7%) in 1912. In 1913 telde de partij maar liefst 1,085 miljoen leden, op een totale Duitse bevolking van zowat 68 miljoen.

Maar het revolutionaire karakter van de SPD werd ondermijnd door een combinatie van illusies als gevolg van de economische groei in die periode en, paradoxaal genoeg, door de aanhoudende groei van de SPD zelf. De meeste leidinggevende lagen binnen de SPD en de vakbonden begonnen aan te nemen dat de beweging automatisch zou blijven groeien tot ze een meerderheid zou behalen en dat stapsgewijze hervormingen het leven van de arbeiders zouden verbeteren. Het leidde na een tijd tot het verlaten van de verwachting dat het systeem in de greep van een crisis zou komen alsook van een revolutionair perspectief. De meerderheid van de leiding dacht dat het kapitalisme zou blijven ontwikkelen.

Deze ontwikkeling, een aanpassing aan het kapitalisme, werd versterkt door het feit dat de groeiende arbeidersorganisaties zich niet tot louter propaganda konden beperken. Ze moesten zich steeds meer bezig houden met de dagelijkse strijd op de werkvloer of voor hervormingen die het leven van de arbeiders onmiddellijk zouden verbeteren. De SPD maakte geen brug tussen het maximumprogramma van revolutie en het minimumprogramma van onmiddellijke hervormingen, waardoor de dagelijkse strijd vaak los gezien werd van het bredere doel om een bewuste beweging uit te bouwen die een einde kon maken aan het kapitalisme.

De groei van de arbeidersorganisaties zorgde bovendien voor het gevaar dat deze groei een doel op zich werd. De groter wordende organisaties liepen het risico dat ze een vehikel voor persoonlijk gewin van een bevoorrechte minderheid zouden worden. Dat kon enkel in toom gehouden worden door een politiek actieve basis. In heel wat gevallen was het een bewuste tactiek van de heersende klasse om een laag van pro-kapitalistische leiders binnen de arbeidersorganisaties te ontwikkelen. Daniel De Leon, een pionier van de Amerikaanse socialistische beweging, noemde hen de “arbeidsluitenanten van het kapitaal.”

Er waren voorbeelden van individuele socialistische leiders die overstapten naar het kamp van het kapitalisme. Het bekendste voorbeeld was Alexandre Millerand die in 1899 tot de Franse regering toetrad, een stap die tot een internationaal debat leidde waarbij de Internationale in augustus 1904 afstand van hem nam. In 1903 slaagde Jaurès er nog in om te vermijden dat het congres van de Franse Socialistische Partij Millerand uitsloot, de regionale federatie van de Seine deed dit wel in januari 1904. Maar dat volledige partijen ‘overstapten’ was een nieuw fenomeen in 1914, vandaar ook de schok toen dit gebeurde. Jammer genoeg hebben socialisten vandaag veel meer ervaring met voorheen socialistische krachten of individuen die zich aanpassen en integreren binnen het kapitalistische systeem. Maar tegelijk hebben we ook lessen geleerd over hoe we kunnen ingaan tegen pro-kapitalistische tendensen of tegen carrièrejagers.

Veel activisten waren diep geschokt toen het nieuws bekend raakte dat de parlementsleden van de SPD voor de oorlog hadden gestemd. Het toonde openlijk hoe een meerderheid van de SPD-leiding een pro-kapitalistische positie had aangenomen en zich in de toekomst zou verzetten tegen een socialistische revolutie. Dat was in essentie de betekenis van het keerpunt van 4 augustus 1914 toen de SPD in het parlement besliste om ‘hun’ kant in een inter-imperialistische oorlog tussen in het beste geval semi-democratische landen te steunen.

De beslissing van de SPD om de oorlog te steunen, in tegenstelling tot de oprichters van de partij die zich verzetten tegen de Pruissische bezetting van Frankrijk in 1870, was een harde slag die iedere bewering dat de partij revolutionair was met de grond gelijk maakte. Het was een beslissende stap naar de integratie van de SPD-leiders in het kapitalistisch systeem en het was een stap op de weg naar de openlijke contrarevolutionaire rol die ze speelden in en na de Duitse revolutie van 1918-19.

Revolutie voorbereiden

Het kwam niet compleet als een donderslag bij heldere hemel, maar toch had niemand echt verwacht dat de SPD de oorlog volledig zou steunen. Voor 1914 werd de politieke strijd in de SPD scherper. Rosa Luxemburg werd een leidinggevende tegenstander van de groeiende reformistische, niet-revolutionaire stromingen binnen de partij. Tegen 1914 was de SPD verdeeld in drie grote stromingen: de openlijk reformistische vleugel, het zogenaamde centrum onder leiding van Karl Kautsky en de radicalen (de marxistische linkerzijde) onder leiding van Luxemburg, Liebknecht en anderen. Maar in tegenstelling tot de Bolsjewieken in hun strijd in de Russische Sociaaldemocratie tussen 1903 en 1912 probeerde Luxemburg niet om de marxistische vleugel om te vormen tot een coherente oppositie die systematisch voor haar ideeën opkwam en steun uitbouwde. Dit zou spijtig genoeg bijdragen aan de zwakte van die marxistische linkerzijde, zowel bij het begin van de oorlog als later aan het begin van de Duitse revolutie in 1918.

De patriottische golf die in de aanloop naar de oorlog de meeste landen overspoelde, joeg veel leiders schrik aan en het werd een bijkomende reden om zich niet tegen de oorlog te verzetten. De Oostenrijkse leider Adler verklaarde op de laatste bijeenkomst van het Internationale Bureau voor het begin van de oorlog dat “we 30 jaar werk zonder enig politiek resultaat dreigen te vernietigen.”

Geen enkele arbeidersleider wilde de beweging kapotmaken of verzwakken door een avontuur aan te gaan, maar soms moet de waarheid gezegd worden, zelfs indien dit voorzichtig wordt aangepakt, om beter voorbereid te zijn op de toekomst. De uitdaging was om de onvermijdelijke revolutionaire gevolgen van de oorlog voor te bereiden. Die waren al door Engels voorspeld toen hij het had over slechts één “absoluut zeker” gevolg: “universele uitputting en de creatie van de voorwaarden voor de ultieme overwinning van de arbeidersklasse.”

In zijn artikel ‘Het bankroet van de Tweede Internationale’ stelde Vladimir Lenin dat het verlaten van de opvattingen van het manifest van Bazel over de voorbereiding op de revolutionaire gebeurtenissen die in de nasleep van de oorlog zouden komen indien het onmogelijk bleek om de oorlog te vermijden, even indicatief was als de stemming van de oorlogskredieten om te wijzen op een fundamentele, kwalitatieve verandering in de oude partijen. “Het Manifest van Bazel, dat niet de geringste ‘illusies’ tracht te verspreiden of te voeden, spreekt van deze plicht van de socialisten: het volk wakker te schudden, ‘het op te wekken’ (…) de crisis ‘uit te buiten’ om de ineenstorting van het kapitalisme ‘te verhaasten’, zich door het voorbeeld van de Commune en van oktober-december 1905 te laten leiden. In het feit dat de huidige partijen in dit opzicht hun plicht verzaakt hebben, bestaat juist hun verraad, hun politieke dood, het afstand doen van hun rol, hun overgang naar de zijde van de bourgeoisie.” Het waren Lenin, Leon Trotski en de Bolsjewieken die zich in Rusland 1917 door deze voorbeelden lieten leiden en massale steun verkregen om de Oktoberrevolutie door te voeren en een voorbeeld te stellen dat miljoenen mensen doorheen de wereld tot inspiratie zou dienen.

De Eerste Wereldoorlog betekende het einde van de Tweede Internationale als kracht voor het socialisme, wat mee vorm zou geven aan de daaropvolgende periode. Maar vanuit deze nederlaag ontstond een nieuwe beweging die lessen probeerde te trekken uit het verleden en uit de Russische revolutie van 1917, waarbij een nieuwe internationale werd opgebouwd, de Derde (Communistische) Internationale. Dit was de grootste wereldwijde revolutionaire beweging die tot hiertoe heeft bestaan. De beweging werd uitgebouwd door een combinatie van activisten die al voor de oorlog actief waren en diegenen, vooral jongeren, die door de ervaring van oorlog en revolutie radicaliseerden. Deze nieuwe Internationale werd jammer genoeg ook ondermijnd door de opkomst van het stalinisme in de toenmalige Sovjet Unie, wat uiteindelijk tot het einde van de Derde Internationale zou leiden.

De basiskenmerken van het kapitalisme vandaag zijn dezelfde als voor de Eerste Wereldoorlog. Het is nog steeds een systeem dat bijzonder instabiel is en in veel gevallen tot oorlogen leidt. Zelfs indien de belangrijkste machten een directe onderlinge confrontatie willen vermijden, betekent dit niet dat er een vreedzame wereld is. Tientallen miljoenen mensen zijn omgekomen in conflicten na het einde van de laatste Wereldoorlog in 1945. In die zin blijft de strijd tegen oorlog, in al haar verschillende vormen, nog steeds een taak van de arbeidersbeweging. Het karakter van die strijd kan verschillend zijn – met bijvoorbeeld het nastreven van een verenigd antwoord van werkenden en armen op sectaire conflicten of het bestrijden van repressie. Maar telkens is de uitkomst afhankelijk van de mate waarin een antwoord van de arbeidersbeweging kan uitgebouwd worden. Zoals we in 2003 met de invasie van Irak zagen, kunnen de kapitalisten dan wel oorlogen starten, maar is het enkel de arbeidersbeweging die de kapitalisten tot de orde kan roepen, zowel op individueel als op collectief vlak.

De onderlinge verwevenheid van de wereld is vandaag veel groter dan voorheen. Het idee van een internationale die werkende mensen doorheen de planeet verenigt in een beweging om de wereld te veranderen, heeft meer potentieel dan ooit tevoren. Het CWI streeft ernaar om dat potentieel te benutten. We trekken lessen uit vroegere ervaringen om de doelstellingen van de pioniers van de arbeidersbeweging te realiseren en effectief de wereld te veranderen door een einde te maken aan de chaos van het kapitalisme en de dreiging van geweld en oorlog.


Meer lezen?

Deze tekst verscheen in een inleidend stuk op het boek ‘Een socialistische kijk op de grote oorlog’ (Marxisme.be, 2018) dat verkrijgbaar is via onze webshop.

Delen:
Printen:

Steun ons: plaats uw boodschap in onze mei-editie!

Voorpagina van De Linkse Socialist

Uw boodschap in onze mei-editie