15 jaar geleden: begin van de oorlog in Irak

15 februari 2003. Massaprotest tegen de oorlog in Irak.

20 maart 2003, Dag X, het begin van de oorlog in Irak. Een maand na de grootste internationale actiedag uit de geschiedenis met miljoenen betogers tegen de oorlog (op 15 februari 2003), protesteren honderdduizenden tegen het effectieve begin van de invasie. Wij waren bijzonder actief betrokken in het protest. We kunnen vandaag, 15 jaar later, zonder enig voorbehoud onze politieke reacties op de oorlog en voorstellen voor de strijd ertegen herpubliceren. We doen dat dan ook hieronder.


Kapitalisme leidt tot oorlog

Samen met de bommen op Bagdad barstte er meteen een protestbeweging los tegen de oorlog in Irak. De LSP wil binnen die beweging een discussie voeren over de fundamentele oorzaken van oorlogen. Is er een kapitalisme mogelijk zonder verwoestende conflicten? Waarom moet je een antikapitalist en socialist zijn om oorlogen definitief te kunnen stoppen?

Dossier door Peter Delsing uit ons maandblad

Concurrentie tussen natiestaten

De heersende klasse in deze maatschappij, de burgerij die de grote bedrijven bezit, duwde de beschermers van het middeleeuwse grootgrondbezit van hun troon. Ze maakte op een revolutionaire manier komaf met de versnipperde, door toltarieven en aparte munten van elkaar gescheiden feodale koninkrijken. In de plaats verschenen er grote, van 1 munt en – bij voorkeur – 1 taal voorziene natiestaten.

De politieke machthebbers die de belangen van de burgerij beheren, blijven gedwongen om de belangen van hun burgerij tegen die van andere landen te verdedigen. In een systeem gebaseerd op de concurrentie tussen kapitalistische bedrijven, met het eeuwige opdrijven van de omzet en de winst dat daaruit voortkomt, betekent dat een permanente zoektocht naar nieuwe markten en terreinen om te investeren.

WO1 was een gevolg van de concurrentie tussen kapitalistische landen om een zo groot mogelijk deel van de wereldmarkt voor zichzelf toe te eigenen. Duitsland was veel later industrieel ontwikkeld dan Groot-Brittannië. Op het moment dat de Britten, Fransen en andere vraatzuchtige imperialisten Afrika en grote stukken van Azië onder elkaar verdeelden, in de jaren 1870, concentreerde Duitsland zich nog op het lanceren van de eigen industrie. In 1914 bezit Groot-Brittannië kolonies met een gezamenlijke oppervlakte die 11 keer groter is dan de kolonies van Duitsland – en met 393 miljoen inwoners, tegenover een magere 12 miljoen.

De opkomende economische reus Duitsland voelt zich beroofd van nieuwe investeringsmogelijkheden, markten en de toegang tot goedkope grondstoffen. Tegelijkertijd groeit de Duitse export tussen 1875 en 1913 met een viervoud, terwijl de Britse iets meer dan verdubbelde. Toegenomen concurrentie op de wereldmarkt is het gevolg. Dit vertaalde zich ook in een groeiende militarisering. De Duitse zeevloot wordt snel uitgebreid. Kanonnenproducent Krupp groeit zienderogen. De uitgaven voor het Britse leger zullen in de 2 decennia voor WO1 meer dan verdubbelen. Vandaag staat Halliburton, het bedrijf waar vice-president Cheney van de VS nog altijd een pak aandelen heeft, op de eerste rij om Irak na het bommentapijt “herop te bouwen”.

Groeiende koloniale conflicten, militarisering, tegenover elkaar staande allianties in Europa, een uitputting van de winstmogelijkheden in de kolonies en een economische crisis die de werkloosheid in 1913-14 opnieuw opdreef: WO1 was het gevolg van de moordende wedijver tussen rivaliserende kapitalistische staten.

De sociaaldemocratische “Socialistische Internationale”, die in 1907 nog had opgeroepen voor een algemene internationale staking tegen een oorlog, trekt in 1914 haar staart in. Ze stelt daardoor de arbeiders en hun gezinnen bloot aan een afzichtelijke, 4 jaar durende slachting. Dit toont de verantwoordelijkheid die de vakbondsleiders ook vandaag op hun schouders dragen. Zonder stilzwijgende medeplichtigheid van de pro-kapitalistische “arbeidersleiders” is een oorlog om prestige en olie niet mogelijk.

Onoplosbare tegenstellingen van de kapitalistische markt

Het imperialisme liet de kapitalisten toe om zich uit de Grote Depressie van 1873-1896 te trekken, toen er sprake was van overcapaciteit tegenover de trager groeiende markt (omwille van de ondermijning van de koopkracht). Maar het leidde tot de onvermijdelijke clash van 1914-18: een kapitalist kan nu eenmaal niet beslissen om niet meer te streven naar omzetstijging en maximale winst – de concurrentie hijgt steeds in de nek. In de jaren ’20 zou de crisis van het systeem, dat zelfs in de laatste 2 jaar voor WO1 op zijn adem trapte, zich opnieuw in een crisis van overproductie manifesteren.

De kapitalist puurt zijn meerwaarde niet uit de inzet van machines of grondstoffen, waarvan hij de waarde gewoon verrekend in de prijs van zijn eigen product, maar uit de onbetaalde meerarbeid van de arbeidersklasse. De arbeidskracht is de enige waar die meer waarde voortbrengt dan ze zelf kost, in de vorm van het loon. Mensen worden niet betaald voor de volle 8 uur dat ze werken: ze werken een stuk om zich in hun levensonderhoud te kunnen voorzien, en een stuk om de kapitalist zijn winsten te bezorgen. Deze uitbuiting zorgt ervoor dat de meerderheid van de bevolking niet in staat is om alle producten en diensten op te kopen die ze zelf heeft voortgebracht.

Het fundamentele probleem in de jaren ’20 was dat de groei van de lonen achterliep op de toename van de productie. Tussen 1920 en 1929 stegen de uurlonen in de industrie in de VS met 2%, terwijl de productiviteit van de arbeiders toenam met 55%. Dit zorgde voor een erg ongelijke verdeling van de rijkdom.

Tegelijkertijd zag je toen ook een andere tendens binnen het kapitalisme aan het werk: de productie van kapitaalgoederen groeide in de jaren ’20 meer dan dubbel zo snel dan de productie van consumptiegoederen. Onder druk van de competitie investeren de kapitalisten meer en meer in machines die de arbeidsproductiviteit moeten opdrijven (om de concurrentie uit de markt te kunnen prijzen), terwijl het enkel uit arbeidskracht is dat ze meerwaarde puren. Wat de winst aantast.

De voordelen van het inzetten van arbeids- en dus kostenbesparende technologie (ineen lagere prijs en vergroot marktaandeel), worden meestal snel weg gevlakt doordat de rest van de kapitalisten verplicht is dezelfde technologische vernieuwingen door te voeren. Als de markt niet fors genoeg groeit, staan de winsten opnieuw onder druk.

De crisis van ’29 was de diepste kapitalistische crisis tot dan toe: tussen ’29 en ’32 daalde de industriële wereldproductie met 36,2%, de werkloosheid in de VS steeg tot 25%, de lonen zakten er met 1/3 tot 1/4. In Duitsland explodeerde het onbetekenende stemmenaantal van de nazi’s – voor ’29 een lachwekkende verzameling tafelspringers – van 2,6% in mei ’28 naar 37,4% in juli ’32. Dit was mede het gevolg van het misdadige verraad van de sociaaldemocratische en stalinistische “arbeidersleiders”, die weigerden de potentiële kracht van de arbeidersklasse in een strijd om de macht te gebruiken, en plaveide de weg voor een desastreuze WO2.

Oorlog om olie en prestige

Sinds het midden van de jaren ’70 kampt het wereldkapitalisme opnieuw met een overproductiecrisis. Tragere groei, in vergelijking met de jaren ’50 en ’60, gaat gepaard met structurele werkloosheid, daling van de reële lonen, ondermijning van de sociale zekerheidsbijdragen, verhoogde werkdruk en flexibele werkuren. De reële werkloosheid in België nam met iedere recessie sinds ’74 toe, en zakte in periodes van groei niet meer tot onder het niveau van voor de voorgaande crisis. De crisis wordt dus, zoals Marx had voorspeld, met iedere recessie erger.

Het probleem met het kapitalisme is dat iedere maatregel die de kapitalisten nemen om hun winstvoet te herstellen, de kloof tussen de productie en de koopkracht van de meerderheid van de bevolking enkel groter maakt. Schuldopbouw bij de staat, de gezinnen en de bedrijven schuift de problemen enkel tijdelijk vooruit.

De instabiliteit en erger wordende crisissen van het kapitalisme zorgen ervoor dat oorlogen binnen dit systeem onvermijdelijk zijn. Bush wil de crisis van de VS-economie exporteren door internationaal de krachtsverhoudingen te veranderen. Controle over de oliereserves in Irak en het Midden-Oosten zou een machtig wapen vormen tegenover kapitalistische concurrenten. Door de olieprijzen te drukken, kunnen de multinationals echter hoogstens tijdelijk de druk op hun winsten verminderen.

De echte bedreiging voor het VS-imperialisme zal uiteindelijk niet bestaan uit de dictators die dit rot systeem creëert, maar uit een wereldwijde beweging van de arbeidersklasse en de onderdrukten. Enkel in een democratisch geplande economie kan je de productie baseren op vrijwillige, internationale samenwerking en kunnen de verspillende crisissen van het kapitalisme worden vervangen door een beredeneerde discussie over evenwichtige ontwikkeling in een socialistische economie.


Welke strategie om de oorlog te stoppen?

Nooit eerder in de geschiedenis was een oorlog, nog voor hij begonnen was, zo onpopulair. Talloze peilingen wijzen erop dat de overgrote meerderheid van de bevolking, zowat overal ter wereld, tegen de oorlog is gekant. Toch blijven Bush, Blair en Aznar vastberaden. 15 miljoen betogers op 15 februari en iets minder op 15 maart hebben daar niets aan veranderd. Is er dan echt niets mogelijk?  Aznar kwam enkel aan de macht omwille van de ontgoocheling over de corrupte, volstrekt burgerlijke besparingspolitiek van de Spaanse “socialistische partij”, de PSOE. Blair heeft zijn premierschap te danken aan het totale diskrediet van de Britse Tories, na 11 jaar sociale kaalslag door Thatcher. Bush jr. haalde het uiteindelijk met nog geen kwart van de stemmen: een historisch dieptepunt, getekend door openlijke speculatie over verkiezingsfraude. Dit temperde echter hun arrogantie niet.

Dossier door Eric Byl

Rol van de antiglobaliseringsbeweging

Er zijn tal van redenen waarom mensen zich vandaag in meerderheid uitspreken tegen de oorlog. De arrogantie van Bush en zijn lievelingspoedels is er zeker één van. Toch volstaat dat niet als verklaring voor het massale karakter van de anti-oorlogsmanifestaties. Net zomin als de mobilisatie door de traditionele sociale bewegingen. Integendeel, de vakbonden nemen – met uitzondering van “syndicalisten tegen de oorlog” – slechts schoorvoetend deel.

De ABVV-top wil niet tegen de kar van de SP.a en PS-vrienden rijden en ook het ACV stuurt haar leden niet graag op pad in gezelschap van de talloze antikapitalistische jongeren. Het zijn nochtans net die jongeren, het gros van de anti-globaliseringsbeweging Tijdens de voorbije jaren, die in de eerste plaats verantwoordelijk zijn voor het massale karakter van de anti-oorlogsbeweging.

Eigenlijk heeft de antiglobaliseringsbeweging zich in één ruk omgevormd tot anti-oorlogsbeweging, daardoor de mobilisaties op gang getrokken en de basis gelegd voor het massale karakter ervan. De antiglobaliseringsbeweging is echter een zeer gevarieerde beweging die de verwarring, die is ontstaan na de val van het stalinisme in de Oostbloklanden, weerspiegelt. Dat uit zich in een afkeer voor organisatie, voor partijen en zelfs in zekere mate – door de afremmende rol van de vakbondstop – voor de arbeidersbeweging op zich.

Daardoor is die beweging uiteen gevallen in 2 strekkingen. Enerzijds de geradicaliseerde jongeren, hoofdzakelijk ongeorganiseerd op uitzondering van enkele radicaal-linkse partijen en een zeldzame NGO (Niet Gouvernementele Organisatie). Anderzijds diegenen die het systeem willen behouden met een min of meer menselijk gelaat, en hoofdzakelijk georganiseerd zijn in organisaties als Attac en de grote meerderheid van NGO’s. Het is die laatste strekking die vooral aan bod komt in de kapitalistische media en waarmee de politici proberen delen van de beweging te recupereren.

LSP en Internationaal Verzet hebben de antiglobaliseringsbeweging mee opgebouwd. Tegelijk hebben we erbinnen steeds strijd gevoerd om de geradicaliseerde lagen te organiseren en te oriënteren op bredere lagen, in het bijzonder de arbeidersbeweging. Naarmate de beweging ontwikkelde verschoof het accent naar massamobilisatie en stakingsacties. Een heel pak arbeiders deden de beweging aanzwellen in aantal en in efficiëntie.

Massale betogingen volstaan niet

Massabetogingen zijn een indicatie van de stemming in de maatschappij. Politici en patroons zijn daar niet compleet ongevoelig voor.

Het verzet tegen de oorlog door de Duitse, Franse, Belgische en andere regeringen heeft uiteraard met politieke en economische redenen te maken, maar deze regeringen zouden hun verzet al lang hebben opgegeven indien ze niet geconfronteerd waren met een massale anti-oorlogsbeweging. Anderzijds zouden Bush, Blair en Aznar hun deadline niet steeds weer verschoven hebben zonder die beweging.

Massabetogingen hebben echter limieten. Ze zijn een indicatie van de stemming, maar nog geen krachtmeting. Ze geven hooguit aan wat mogelijk zou zijn, indien die massa haar potentiële kracht zou inzetten. Bush, Aznar en Blair zijn bereid dat risico te nemen in de hoop dat het bij betogen blijft, dat de mobilisaties afkalven en een snelle militaire overwinning kan worden behaald.

Tot nog toe slaagden de publieke opinie en de massabetogingen erin de druk van Bush, Blair en Aznar op de andere regeringen gedeeltelijk te neutraliseren, behalve wat de wapentransporten betreft. Nu Bush, Blair en Aznar tot actie overgaan en de verdeling van de olierijkdommen van Irak onder de imperialisten op de agenda staat, neemt de druk op Chirac, Poetin, Shröder en daarmee ook België toe.

In die omstandigheden zullen massabetogingen alleen niet meer volstaan. De potentiële kracht zal moeten worden omgezet in een heuse krachtmeting via stakingen en bezettingen op internationale schaal.

Welke positie ten aanzien van Saddam?

Men vergelijkt de huidige anti-oorlogsbeweging vaak met die tegen de oorlog in Vietnam. Het massale karakter, het feit dat studenten, arbeiders, oorlogsveteranen, artiesten – kortom, een breed segment van de maatschappij – zich tegen de oorlog verzetten. Het feit dat de massabetogingen gevolgd werden door sit-ins, stakingen, etc.

Elementen daarvan zien we in de huidige beweging. Er zijn echter ook belangrijke verschillen, zowel in positieve als in negatieve zin. De huidige beweging nam al voor de oorlog begonnen was een massaal karakter aan. In de Vietnam-oorlog gebeurde dat veel later. Anderzijds vielen de VS in Vietnam een revolutie aan. Ze slaagden er niet in om de bevolking op de knieën te krijgen. De Amerikaanse troepen raakten gedemoraliseerd, drugs was alom aanwezig, het thuisfront kreeg soldaten in lijkzakken of gebroken jongens terug. De VS liepen zich te pletter op Vietnam. Het was trouwens niet de stalinist Ho Chi Minh of de Vietcong die de Amerikanen verplichtten tot een smadelijke aftocht, maar vooral de beweging in het westen: de stakingen, bezettingen en massabetogingen.

Naarmate een beweging voor een krachtmeting komt te staan, neemt het belang van haar programma toe. Aanvankelijk is het allemaal “éénheid, éénheid, éénheid”. Dat bereikt echter een punt van verzadiging, waarna de vraag komt: wat nu? In Irak vallen de VS geen revolutie aan, maar de contrarevolutionaire vertegenwoordiger die ze destijds mee in het zadel hielpen en tot de tanden bewapenden (in de jaren ’80).

Zij die van de anti-oorlogsbeweging gebruik maken om van Saddam een held van het volk te maken, verzwakken de beweging. De “alternatieve” site Indymedia ging zelfs zover de vergassing van de Koerden in Halabja door Saddam te ontkennen. De schrijver van dienst baseerde zich op CIA-rapporten uit de jaren ’80. Volgens die rapporten zou het Iraanse leger en niet dat van Irak die slachting hebben aangericht. Pikant detail: in de jaren ’80 was Saddam nog een bondgenoot van de VS, die hem aanzetten tot de 8-jarige oorlog tegen aartsvijand Iran. Indymedia-journalist Han Soete weet zijn bronnen te kiezen.

Het is een open vraag hoelang het regime van Saddam zal volhouden. Haar sociale steun onder de Iraakse bevolking is beperkt. Toch zien veel Irakezen in dat het de VS er niet om te doen is de “democratie” te herstellen, hooguit de hand te leggen op de Iraakse bodemrijkdommen via een langdurige bezetting.

Het is die boodschap die wij in alle scholen en bedrijven moeten verspreiden. Er komt geen vredesdividend na de oorlog, behalve voor een selecte groep kapitalisten. De arbeiders in het Westen zullen mee betalen voor de oorlog onder de vorm van gestegen olieprijzen, stijging van de defensie-uitgaven ten koste van de sociale uitgaven en het verlenen van humanitaire hulp na de ramp.

Door hierop te wijzen kunnen we de beweging verder verbreden en uitdiepen. De idee van stakingen tegen de oorlog willen we zo breed mogelijk populariseren. Maar zelfs indien we deze oorlog zouden kunnen stoppen, moeten we voor één iets waarschuwen: zolang er winstbejag en kapitalisme bestaat, zullen steeds nieuwe conflicten uitbreken. Dit heeft nu al geleid tot het in vraag stellen van het nut van de VN en de NAVO.

We gaan naar een periode van toenemende bloedige conflicten. Dit een halt toeroepen zal niet mogelijk zijn door het rotte kapitalistische systeem op te smukken. Enkel de creatie van een maatschappij gericht op de behoeften van iedereen, een socialistische maatschappij, biedt een uitweg uit deze barbarij.

Delen:
Printen:

Steun ons: plaats uw boodschap in onze mei-editie!

Voorpagina van De Linkse Socialist

Uw boodschap in onze mei-editie