150 jaar na de publicatie van “Over de oorsprong der soorten”. De erfenis van Charles Darwin

Darwins theorie over de “natuurlijke selectie” heeft het zelfbeeld van de mens veranderd. Het ging in tegen het idee van een buitenaardse kracht die de mens zou hebben gecreëerd. Deze theorie botste bijgevolg met het religieuze establishment, soms gebeurt dat vandaag nog. In bepaalde scholen, zeker in de VS, wordt de evolutietheorie als “een standpunt” gezien naast het creationisme, een letterlijke interpretatie van het Oude Testament. Het 150 jaar oude werk van Darwin blijft een belangrijk onderdeel van iedere discussie over de evolutie.

Analyse door Roy Farrar

De inzichten van Darwin gingen in tegen een aantal oude zekerheden. De soorten werden niet langer als iets onveranderlijk gezien: het leven werd gediversifieerd door het proces van splitsing van soorten, het huidige leven is het resultaat van een enorm lange gezien van oorsprongen, uitroeiingen en diversificatie. De evolutie zal ook verder blijven gaan. Omgevingsfactoren bepalen welke organismen overleven op basis van kenmerken die organismen door toevallige kopiefouten in hun DNA kregen. Die soorten die het beste aanpast zijn aan de veranderende omgeving overleven en geven hun kenmerken door aan de volgende generaties. Dit benadert zelden de perfectie omdat de omgeving constant verandert.

In een brief aan Friedrich Engels over Darwins boek schreef Marx in 1860: “Alhoewel dit boek in een ruwe Engelse stijl is geschreven, bevat het de basis voor onze visie in de geschiedenis van de natuur.” Wat later schreef hij aan de Duitse socialist Ferdinand Lasalle: “Het boek van Darwin is erg belangrijk en heeft me als basis in de natuurwetenschappen gediend voor een beter beeld op de klassenstrijd in de geschiedenis.”

Leon Trotski stelde: “Het darwinisme, dat de evolutie van de soorten verklaarde door middel van kwantitatieve transformaties die in kwalitatieve overgingen, was de grootste triomf van de dialectiek in het hele veld van de organische materie.” De dialectiek beschouwt processen in hun geheel in de plaats van zaken statisch te benaderen.

Op gelijk welk niveau is er altijd verandering. Toen “Over de oorsprong der soorten” werd gepubliceerd, schreef Engels: “alle rigiditeit werd over boord gegooid, alles wat statisch was werd verdreven… De hele natuur werd beschreven als een steeds veranderend proces.”

De gedetailleerde classificatie van planten en dieren door de eerste biologen vormde de basis voor onze moderne schema’s die internationaal worden gevolgd. Deze beschrijven hoe de natuur op een hiërarchische wijze is georganiseerd en hoe species deel uitmaken van soorten, soorten van families enzovoort.

Dit patroon dat door biologen wordt gezien, is een erkenning van onderlinge verbanden tussen levensvormen en impliceert op zich reeds het opdelen en vertakken van species. Anderen zagen dit patroon als een uitdrukking van Gods wil waarbij de classificatie het resultaat was van een goddelijke interventie, de geschiedenis van de natuur was slechts een voorwerp tot discussie onder predikanten en religieuzen.

Steeds meer bewijsmateriaal

Darwin groeide op met de typische standpunten van de geprivilegieerde klasse waarin hij werd geboren. Hij ging niet uit van een evolutietheorie toen hij met zijn waarnemingsboot “Beagle” vertrok. Hij was wel beïnvloed door het werk van de geoloog Lyell en was dus bewust van het feit dat de aarde heel oud is en tevens van diens opvattingen over het uniformitarisme (de processen en wetten die vandaag de natuur vorm geven zijn dezelfde als deze die vroeger de natuur vorm gaven).

Hij was ook vertrouwd met de opvattingen van de Duitse embryologen, de bioloog Linnaeus, de onorthodoxe evolutiestandpunten van de Franse naturalisten, Lamarck,… Darwin had weet van een geheel van ideeën die hem ertoe aanzetten om ernstig over de natuur te gaan nadenken.

Vijf jaar lang trok hij met de Beagle rond de wereld en daarbij las en studeerde hij heel veel. Deze ervaringen veranderden Darwin. De bewijzen die hij zag van het planten- en dierenleven in Zuid-Amerika, in het bijzonder op de Galapagos eilanden, brachten Darwin ertoe om het “onmogelijke” toe te geven: species zijn niet onveranderlijk.

Als species in die mate konden veranderen zoals Darwin had ontdekt, dan moest hij aanvaarden dat de reden waarom fossielen in Zuid-Amerika geleken op moderne levensvormen was dat er een verband was, dat de ene levensvorm uit de andere voortkwam. Hij kwam tot de conclusie dat er gelijkaardige vormen van voortplanting waren en dat alle leven voortkwam van een gemeenschappelijke voorvader.

Darwin ging nadenken over een mechanisme, een motor van evolutionaire veranderingen. Dit proces noemde hij “natuurlijke selectie”: de verandering van systemen en materie op gelijk welke schaal en hoe deze veranderingen tot nieuwe veranderingen leiden, het proces van onbewuste zelfaanpassing van materie bepaald door de eigen kenmerken en omgeving. Bovendien was er niet enkel sprake van een proces van hergebruik van kenmerken, maar ook van het creëren van nieuwe kenmerken.

Darwin kon het eenvoudige idee van lineaire vooruitgang (aap – mens – engel) niet vatten en zag bewijsmateriaal in de natuur over het vertakken en splitsen van species en dus van diversificatie. Hij was de eerste die de evolutie op een dergelijke manier zag. Het diagram dat hij in het boek “De oorsprong der soorten” gebruikt stelt de evolutie voor als een dichtbegroeide boom met veel takken.

Marxisten erkenden het belang van Darwins theorieën, maar bleven kritisch. “Ik aanvaard de evolutietheorie van Darwin, maar zie zijn bewijsvoering (met de overlevingsstrijd en natuurlijke selectie) slechts als een eerste voorlopige en onvolledige uitdrukking van de ontdekte vaststellingen.” (Engels in een brief aan Lavrov in 1875).

Uitdrukkingen als een “overlevingsstrijd” zijn misschien van toepassing op de flora en fauna, maar Marx stelde dat dit binnen de menselijke samenleving zou kunnen worden gebruikt door de Malthusiaanse fantasten die stelden dat overbevolking de centrale motor van de politieke economie was.

Marx en anderen wezen op de conservatieve politieke standpunten van Darwin die de “sociale Darwinisten” toelieten om uitdrukkingen als “survival of the fittest” (het overleven van de best aangepaste) te gebruiken om de kapitalistische uitbuiting te verdedigen. De uitdrukking “survival of the fittest” werd aanvankelijk niet gebruikt door Darwin, maar hij nam het later wel over als hij zijn theorie beschreef.

De sociale Darwinisten stelden dat sociale vooruitgang het resultaat was van economische competitie tussen verschillende fabriekseigenaars waarbij iedere poging tot sociale hervorming om de armen en de kwetsbaren bij te staan zou ingaan tegen de “natuurlijke gang van zaken”.

Darwin zag de overlevingsstrijd niet als een ruwe onderlinge strijd zoals in de kapitalistische samenleving waarbij ieder individu tegen de andere wordt uitgespeeld, maar wel als een manier waarop soorten ontwikkelden en overleefden door zich aan te passen aan hun omgeving door rekening te houden met veranderingen en reproductie.

Waarom marxisten het darwinisme verdedigen

Marxisten verdedigen het evolutionaire denken niet vanuit een academisch oogpunt. Het is onderdeel van een bredere klassenstrijd, van het wapenen van de arbeidersklasse tegen kapitalistische ideologen en vervalsingen. De tegenstanders van het evolutionaire denken stellen dat we overal een antwoord op moeten hebben. Omwille van het bestaan van gaten in onze kennis, zou aangetoond worden dat deze theorie niet perfect en bijgevolg verkeerd is. Dialectische materialisten begrijpen dat er op gelijk welk ogenblik in de geschiedenis kwesties zijn waarop de wetenschap geen antwoord kan bieden. De menselijke kennis heeft net als alle andere zaken een geschiedenis, het ontwikkelt constant en er zijn geen vaste of absolute grenzen.

De materiële wereld ondergaat constante veranderingen en bijgevolg verandert en ontwikkelt ook onze kennis. In de loop van wetenschappelijk onderzoek kunnen bepaalde details niet correct zijn of onvoldoende uitgelegd worden, maar we kunnen wel stellen dat alles kan worden verklaard zonder daarbij beroep te moeten doen op bovennatuurlijke krachten. De “natuurwetten” die uit wetenschappelijk onderzoek blijken zijn geen wetten zoals dit op een legalistische wijze wordt begrepen, het is een vorm van abstractie en van veralgemening van onze ervaring van de echte verhoudingen tussen de dingen.

Engels legde uit: “Het is net de dialectiek die de belangrijkste denkwijze vormt voor de huidige natuurwetenschappen, enkel de dialectiek biedt de analogie en de verklaringsmethode voor de evolutionaire processen die plaatsvinden in de natuur, onderlinge verbanden in het algemeen en overgangen van één onderzoeksgebied naar een ander.” (Dialectiek van de natuur).

Marx en Engels stelden dat het kapitalisme slechts een fase in de ontwikkeling van de menselijke samenleving is. Ze stelden dat de klassensamenleving geen eeuwig gegeven is, maar voortkwam uit specifieke materiële omstandigheden die door verloop van tijd ontstonden als resultaat van de druk die uitging van de ontwikkeling van de productiekrachten. De klassensamenleving zal een einde bereiken en opgevolgd worden door een hogere vorm van samenleving.

Fossielen geven hun geheimen prijs

Darwin was niet de eerste die onderzoek deed naar veranderingen en ontwikkelingen van levensvormen. Zijn onderschatte tijdsgenoot Alfred Russel Wallace kwam tot quasi dezelfde conclusies en dat zette Darwin ertoe aan om zijn bevindingen ook te publiceren.

Lang voordien hadden de Grieken fossielen van zeewezens gevonden op de bergen rond de Middellandse Zee en ze waren op die basis tot de conclusie gekomen dat deze grond voordien onder water had gestaan. De Griekse filosofen konden al bevatten dat de mens was voorafgegaan door andere vormen van leven.

De industriële activiteit in het kapitalistische tijdperk – en in het bijzonder het graven van kanalen – maakten duidelijk dat er patronen zitten in de steenlagen. Onder nieuwere lagen, liggen oudere lagen. Ononderbroken processen die gelijkaardig zijn aan de huidige processen, bepaalden de vorm en omvang van deze stenen. Dat proces moet miljoenen jaren hebben geduurd. Tegen 1830 hadden geologen voldoende fossiel bewijsmateriaal gevonden om vast te stellen dat er simpele organismen voorkwamen in de oudste stenen en dat er een vooruitgang was naar meer complexe levensvormen naarmate de stenen van recentere datum waren.

“Na lang nadenken, kan ik niet langer ingaan tegen de overtuiging dat er geen aangeboren tendens tot progressieve ontwikkeling bestaat”, stelde Darwin. Daarmee ging hij in tegen de teleologische mening die evolutie zag als het realiseren van vooraf bepaalde doelstellingen.

Pioniers van de geologie zoals Lyell en Hutton ondersteunden de stelling dat geschatte leeftijd van de aarde, als levensvatbaar gegeven, op minstens 300 miljoen jaar kon worden bepaald. Dat idee werd door Huxley en Darwin naar voor gebracht in 1869. De omvang van de “diepe tijd” biedt een tijdsbeeld waarin het proces van natuurlijke selectie kon worden gezien. Het bewijsmateriaal voor de grote ouderdom van de aarde en de bijhorende suggestie van vroegere werelden die werden bevolkt door vreemd exotisch leven, ging uiteraard in tegen de bijbelse versie van de creatie.

De eerdere catastrofetheorie van de geologie versterkte het begrip van de ontwikkeling niet, iedere nieuwe aarde zou tot stand zijn gekomen na een catastrofe waarbij iedere nieuwe aarde aan totaal andere processen onderhevig was als vorige perioden. Deze opvatting leidde nergens toe. 3om als een wetenschapper vooruit te kunnen gaan, moet je ervan uitgaan dat de natuurwetten niet veranderen en je moet eerst de mogelijke oorzaken onderzoeken vooraleer onbestaande mechanismen worden uitgevonden.” (Gould, Time’s Arrow, Time’s Circle, 1987).

Engels stelde: “Lyell bracht rede in de geologie door de plotse revoluties als gevolg van de stemming van de creator te vervangen door de geleidelijke effecten van een trage transformatie van de aarde. Het gebrek in Lyells visie – toch in de eerste vorm – lag in het feit dat hij de krachten die werkzaam zijn op de aarde als constant zag, zowel op het vlak van kwaliteit als kwantiteit… de aarde ontwikkelt niet… maar past zich slechts op een onbewuste en willekeurige wijze aan.” (Inleiding tot de dialectiek van de natuur).

Deze gebreken vormden de basis voor een obsessie met stapsgewijs denken in het Victoriaanse tijdperk. Darwin ging mee in deze obsessie en dat leidde bij hem, en anderen, tot een erg eenzijdig beeld op evolutionaire processen.

De moderne paleontologen Stephen Jay Gould en Niles Eldrigde brachten de theorie van het “punctuated equilibrium” (doorbroken evenwicht) naar voor als antwoord op het stapsgewijze denken. Het “punctuated equilibrium” erkent evolutie als een niet-lineair, maar wel continu proces, waarbij periodes met een snelle evolutie ( de "explosies van leven") afwisselen met langere periodes van tragere evolutie. Het afwisselen van die periodes is sterk verbonden met geologische gebeurtenissen die omstandigheden radicaal veranderen, waardoor je vaak eerst een massale uitsterving krijgt en dan, als er voldoende "niches" (= "jobs" voor dieren en planten. Je hebt bijvoorbeeld binnen het ecosysteem ‘bos’ roofdieren, bestuivers, bomen, opruimers etc nodig, en elk van die dingen zijn een niche) vrijkomen, terug een explosie van leven omdat meerdere kenmerken tot een betere overleving zorgen waardoor ook meer soorten kunnen onstaan. "Punctuated equilibrum" gaat over evenwicht: zijn alle niches ingevuld, is er minder voordeel aan een nieuw kenmerk en gaat evolutie traag. Komen er echter, door één of andere verandering niches vrij, dan worden verscheidene kenmerken voordelig en zal de evolutie versnellen.

De materiële oorsprong van het leven

Het idee dat organische substanties, het chemische levensmateriaal, op één of andere wijze zou verschillen van gewone niet-organische materie, werd weerlegd toen in 1828 in een laboratorium organische samenstellingen werden gemaakt op basis van niet-organische materialen. Darwin ondernam geen poging om te verklaren hoe het leven tot stand was gekomen, hij dacht er onvoldoende bewijsmateriaal bestond om daar een uitspraak over te doen. Hij had wel ideeën over deze kwestie, zo schreef hij in 1871 aan een vriend: “Er wordt dikwijls gezegd dat alle voorwaarden voor de eerste productie van levend organismen die ooit aanwezig kunnen geweest zijn dat vandaag ook zijn. Maar als (met een grote als) we in een soort kleine vijver alle soorten ammoniak en fosforzuren, hitte, elektriciteit,… zouden hebben opdat een proteïne chemisch zou worden klaargestoomd om complexe veranderingen te ondergaan, dan zou dergelijke materie vandaag onmiddellijk worden opgenomen of verdwijnen, terwijl dit niet het geval zou geweest zijn toen er nog geen levende wezens waren.”

Jaren later namen de Sovjetwetenschapper Oparin en de Britse marxisten Haldane en Bernal deze kwestie op en ze gebruikten daarbij de ideeën die werden gesuggereerd door Engels. “Engels toonde aan dat een consistente materialistische filosofie maar één weg kan volgen in de poging om het probleem van de oorsprong van het leven op te lossen. Het leven is niet spontaan ontstaan en heeft niet eeuwig bestaan. Het moet bijgevolg voortgekomen zijn uit een lange evolutie van materie, haar oorsprong is slechts één stap in de loop van haar historische ontwikkeling.”

De oorsprong van de mensheid

De menselijke evolutie kwam slechts onrechtstreeks aan bod in “De oorsprong der soorten”, maar in “De afstamming van de mens” (1871) is Darwin wel duidelijk: hij stelde dat we gemeenschappelijke voorouders hebben met de Afrikaanse apen. Dat was destijds erg controversieel en er werd nog meer dan 100 jaar over gediscussieerd tot de moderne wetenschap van de moleculaire biologie aantoonde dat Darwin gelijk had.

Darwin benadrukte de materiële gelijkenissen tussen de zoogdieren en de mens. Engels verklaarde dat de mens op het toneel was verschenen als resultaat van welomlijnde materiële processen, maar tegelijk wees hij op onze unieke positie als sociaal wezen. We zijn het enige dier dat door middel van arbeid in een wisselwerking staat met de natuur. We veranderen de natuurlijke wereld op bewuste manier, dit proces waarbij we onze arbeid gebruiken verandert ook onszelf.

De negentiende eeuwse idealistische visie dat de ontwikkeling van het brein de basis vormde voor de menselijke ontwikkeling, werd verworpen door Engels. Hij stelde dat arbeid en sociale organisatie niet het resultaat van het denken zijn, maar de oorzaak vormen van de ontwikkeling van de handen en het brein.

In zijn brochure “De rol van de arbeid bij de overgang van aap naar mens” legde Engels uit hoe het rechtop lopen de handen vrijmaakten om gereedschappen te gaan gebruiken en dat de toename van intelligentie en het spreken pas nadien kwamen. De bevindingen van paleontologen als Johanson en Mary Leakey tonen aan dat het rechtop lopen duidelijk bestond voor de ontwikkeling van onze hersenen.

De eerste fasen van ontwikkeling blijven onduidelijk. Ieder nieuw fossiel leidt tot nieuwe debatten over de verhouding tussen de verschillende soorten en de menselijke evolutie. Deze discussies zijn op zich echter niet het belangrijkste, de grote lijnen van onze ontwikkeling zijn immers wel duidelijk.

Delen:
Printen:

Steun ons: plaats uw boodschap in onze mei-editie!

Voorpagina van De Linkse Socialist

Uw boodschap in onze mei-editie