Onderwijshervormingen Vandenbroucke:
Nog voor de start van het nieuwe schooljaar kondigde Vlaams minister van Onderwijs en Arbeid Frank Vandenbroucke (SP.a) al aan dat hij denkt aan drastische hervormen van het onderwijs. In navolging van zijn blauwe voorgangster Marleen Vanderpoorten ziet hij het rapport van de Koning Boudewijnstichting “Accent op talent” als leidraad. Dit rapport is het werk van een commissie samengesteld uit voornamelijk mensen uit de bedrijfswereld, de VDAB, de onderwijsnetten en de vakbonden.
Een correspondent
De uitdrukkelijke bedoeling was de schoolmoeheid bij leerlingen in TSO en BSO aan te pakken. Men wou ook het aantal gezakte en zonder diploma afgestudeerde leerlingen beperken. Het uitgangspunt hierbij is dat de opleiding moet praktisch gericht zijn en perspectief geven op een job. Dit kan volgens het rapport het best in nauwe samenwerking met het bedrijfsleven. Er van uitgaande dat de zware industrie toch uit West-Europa zal wegtrekken naar het oosten of het zuiden, ziet de commissie een uitweg in de “vernieuwende, creatieve design-economie” van kleine gespecialiseerde ondernemingen “met een hoog kennisgehalte”.
De goeroe van dit perspectief is de Amerikaan Richard Florida. Daarom is het van belang dat het onderwijs kort op de bal speelt en zich aanpast aan de particuliere behoeften van de bedrijven. Ondernemerschap wil men opnemen in de eindtermen. Een opleiding zal bestaan uit modules die de leerling kan kiezen naargelang zijn “talent” en op eigen ritme kan afwerken. Gezakt is men niet langer voor een volledig jaar, maar enkel voor bepaalde onderdelen. Het diploma wordt vervangen door bekwaamheidscertificaten die ook buiten het onderwijs kunnen worden behaald. “Levenslang leren”, om zich aan te passen aan de vereisten van het immer veranderende bedrijfsleven, en “leren (zelfstandig) leren” zijn het motto.
Daartoe moet de volledige onderwijsorganisatie overhoop gegooid worden. Het vast lesurenpakket voor leraars, de scheiding tussen vakken, richtingen, ASO, TSO en BSO en zelfs de klaslokalen moeten plaats maken voor projecten, stages en “open leercentra”. Naast de leerkracht komt een begeleider die de leerlingen bijstaat in hun zelfstandige zoektocht naar informatie. Het puntensysteem bij evaluaties wordt vervangen door meer “kwalitatieve zelf- en peer-evaluatie”. Dit alles in het kader van nog meer (financiële) autonomie voor de scholen en vooral directies.
Voor sommigen zullen deze dingen zeer revolutionair en aanlokkelijk in de oren klinken. Het onderwijssysteem is inderdaad aan vernieuwing toe, gezien de problemen met schoolmoeheid, spijbelen etc. De kritiek van de onderwijsbonden op deze voorstellen spitst zich dan ook toe op de gevolgen voor de werkbelasting van het personeel.
De politieke redactie van De Morgen verwijt de bonden “conservatief” halsstarrig vasthouden aan achterhaalde verworvenheden. Wanneer neoliberale kranten als De Morgen deze hervormingen kritiekloos ophemelen, mogen we aannemen dat er grondige redenen tot wantrouwen zijn.
De redding van de “kenniseconomie”?
Eerst en vooral is gebleken dat het perspectief van een gedesindustrialiseerde kennismaatschappij een fata morgana is. De ontwikkeling van nieuwe technologieën blijkt even conjunctuurgevoelig als de zware industrie en de concurrentie uit lageloonlanden komt snel op gang waardoor de markt eveneens verzadigd raakt. De westerse landen hebben geen monopolie op knowhow en kennisintensieve productie is gemakkelijker te delokaliseren dan een staalfabriek.
Het idee om van elke leerling een ondernemer te maken heeft meer weg van burgerlijk indoctrinatie dan van reële perspectieven op een eigen onderneming. Gezien het hoge aantal faillissementen bij KMO’s en eenmanszaken, wat wijst op een verdere concentratie van de productie in grote concerns, is het niet raadzaam iedereen te stimuleren om te gaan ondernemen. In de valse veronderstelling dat iedereen daar ook nog kapitaalkrachtig genoeg voor is.
Wat deze plannen echt willen doen is pasklare arbeidskrachten afleveren aan de industrie zonder nog veel te investeren in algemene vorming. Stages kunnen zeer nuttig zijn, maar men verschaft er ondernemingen ook gratis arbeid mee. Bovendien laat het de patroon toe aan vroegtijdige selectie te doen, wat neerkomt op een kosteloze personeelsopleiding.
Een nauwere samenwerking met bedrijven zal er voor zorgen dat de bedrijven scholen gaan domineren. Het bedrijf sponsort de aankoop van de machine en de rest van de beroepsopleiding betaalt de overheid: voor beiden een besparing. Ingedekt door de lokale autonomie ligt de weg vrij naar loondifferentiatie (naargelang de competenties), flexibel uurrooster en onbeperkte arbeidstijd. Kortom: het einde van het personeelsstatuut en de vaste benoeming. Tegen zoveel “progressie” kan men niet “conservatief” genoeg zijn. Opnieuw stelt zich de vraag of de vakbondstop zal kiezen voor de belangen van het onderwijs of een vriendschappelijk theekransje met de minister.