Geschiedschrijving of geschiedenisvervalsing?

Een antwoord op de eerste hoofdstukken van het ‘Zwartboek van het communisme’

Brochure door Peter Van der Biest  

Inleiding

Moesten de geloofsverdedigers van het kapitalisme zich in hun strijd tegen het marxisme kunnen beperken tot de kritiek op het stalinisme, dan zouden ze ongetwijfeld genoeg hebben aan de waarheid en de onverdraaide historische waarheid alleen. De stelselmatige wreedheid, leugenachtigheid en huichelarijen van het zogenoemde ‘reëel bestaand socialisme’ behoren namelijk al generaties tot de parate kennis van miljoenen arbeiders en jongeren.

Hegel zegt ergens dat alles wat in de geschiedenis verkeerd loopt, om een goede reden verkeerd loopt. De val van het stalinisme was ongetwijfeld de grootste ideologische overwinning van de gevestigde orde sedert jaren en daarmee de voornaamste ideologische nederlaag voor de arbeidersbeweging. Een overwinning behalen welnu is één zaak, haar kunnen verzilveren een andere. De enige manier waarop het kapitalisme zijn overwinning een min of meer duurzaam karakter had kunnen verlenen, was door ze te onderbouwen met de oplossing van één of meerdere grote wereldproblemen: de milieuvervuiling, de nationaliteitenconflicten, de steeds terugkerende economische crises, de groeiende tegenstelling tussen rijk en arm … Men moet geen deskundige zijn in de wereldpolitiek om bij de eerste oogopslag te zien dat ‘de nieuwe wereldorde’ van George Bush senior en zijn opvolgers er niet veel van gebakken heeft.

Juist de tegenstelling tussen de ineenstorting van het stalinisme enerzijds en de uitzichtloosheid van het kapitalisme anderzijds heeft de aandacht van heel wat arbeiders en jongeren opnieuw gevestigd op de oorspronkelijke inhoud van het marxisme. Op een eigenaardige manier, die de marxisten de dialectiek van de geschiedenis noemen, heeft de doodsstrijd van twee doodzieke systemen de meest bewuste wereldburgers op het spoor gezet van een nieuwe belangstelling voor de werkelijke geschiedenis en de werkelijke rol van het wetenschappelijk socialisme.

Het is dan ook geen toeval dat, zeven jaar na de ondergang van de Oostblokdictaturen, een aantal vooraanstaande burgerlijke historici het toch nog nodig vonden om een Zwartboek van het Communisme in elkaar te flansen.

De eerste hoofdstukken van het boek hebben voornamelijk één doel: het stalinisme voorstellen als de logische verderzetting – niet als een ontaarding- van de revolutionaire tradities van de Oktoberrevolutie. Ik heb het ‘kwade voorgevoel’ dat deze manier van voorstellen in de nabije toekomst een steeds voornamere plaats zal innemen in de historische kritiek van de burgerlijke geschiedschrijving. Immers, wat zou de onhaalbaarheid van het socialisme beter illustreren dan het feit dat het Sovjetregime van bij zijn pril ontstaan de tegennatuurlijke hersenkronkel van enkele boosaardige, op macht beluste fanatici was?

Wat zou een meer vernietigende kritiek op de politieke ideeën van het marxisme zijn, dan ‘het bewezen feit’ dat Lenin en Trotski in feite alleen maar mogen beschouwd worden als de ‘normale’ voorlopers van Stalin, Mao, Hoxha, Kim Il Sung, Pol Pot e tutti quanti?

1/ Bolsjewisme en revolutionaire staatsterreur

Over de eerste jaren na de Oktoberrevolutie lezen we bij Stéphane Courtois:

‘Vanaf het eerste begin hebben Lenin en zijn kameraden zich geplaatst in het kader van een meedogenloze ‘klassenoorlog’, waarbij de politieke en ideologische tegenstanders of zelfs de tegenstribbelende bevolking werden beschouwd -en behandeld- als vijanden en moesten worden uitgeroeid. De bolsjewieken hebben besloten elk, zelfs passief, verzet of elke oppositie tegen hun hegemonie wettelijk en ook lijfelijk te elimineren, niet alleen wanneer deze van groepen politieke tegenstanders kwam, maar ook van sociale groepen als zodanig -de adel, de bourgeoisie, de intelligentsia, de kerk, enzovoort en van beroepscategorieën (officieren, politiefunctionarissen)- en zij hebben hieraan soms de afmetingen van een volkerenmoord verleend. Vanaf 1920 komt de ‘dekozakisatie’ ruimschoots overeen met de definitie van volkerenmoord: een gehele bevolking met een territoriaal duidelijk afgebakende vestiging, de kozakken, werd als zodanig uitgemoord, de mannen gefusilleerd, de vrouwen, kinderen en oude mensen gedeporteerd, de dorpen met de grond gelijkgemaakt of overgedaan aan nieuwe niet-kozakkenbewoners. Lenin zag de gelijkenis tussen de kozakken en de opstandige streek van de Vendée tijdens de Franse Revolutie, en wilde hun dezelfde behandeling geven die Gracchus Babeuf, ‘de uitvinder’ van het moderne communisme, al vanaf 1795 als ‘populicide’ betitelde.’ (S. Courtois, De misdaden van het communisme, in Zwartboek van het communisme, De Arbeiderspers, Amsterdam, 1997, p.22-23)

Courtois stelt dat de bolsjewieken er van bij het begin op uit waren om korte metten te maken met hun politieke tegenstanders, om het even of ze nu actief dan wel passief verzet boden tegen de nieuwe heerschappij. We zouden dan ook mogen verwachten dat hij de opsomming van de terreurdaden der bolsjewieken laat beginnen in het najaar van 1917. In plaats daarvan maakt hij een sprong van vier jaar, naar het jaar 1920, het jaar van de oorlog tegen de kozakken en het absolute hoogtepunt van de Russische burgeroorlog uit de jaren 1918-1922. In zo weinig woorden ontslaat Courtois zichzelf van een gedetailleerd onderzoek naar de onmiddellijke aanleiding en de aanvang van de Rode Terreur. Bij de argeloze lezer wordt zo de indruk gewekt dat de Sovjetregering zich onmiddellijk na de Oktoberrevolutie op al haar vijanden, gewapend of niet, heeft gestort. En dit met de intensiteit en de vastberadenheid van een voorbereide genocide.

Hoewel Lenin en Trotski zelf ontelbare keren op deze beschuldiging zijn teruggekomen, vinden we geen beter argument tegen dit opzettelijke bedrog dan de burgerlijke geschiedschrijving zelf, of althans de meer objectieve stroming erin.

E.H. Carr, tot op de dag van vandaag de meest gezaghebbende burgerlijke deskundige m.b.t. de geschiedenis van de Sovjetunie, schrijft zonder verpinken dat …

‘Door de hopeloze chaos in de eerste weken van de revolutie de nieuwe machthebbers geen tijd hadden voor voorbereide actie of zelfs voor samenhangend denken en plannen; bijna elke stap die door hen werd ondernomen, was ofwel een reactie op een nijpende noodzaak of een represaille voor één of andere actie of dreiging die tegen hen was gericht … Vele brutaliteiten en wreedheden werden begaan, zowel door revolutionairen als door hun tegenstanders. Maar geen enkele officiële executie noch d.m.v. standrecht noch d.m.v. een normaal juridisch proces werd gedurende de eerste drie maand van het regime voltrokken … De revolutionaire traditie van verzet tegen de doodstraf verzwakte pas en stortte slechts dan ineen na het uitbreken van de burgeroorlog en van openlijke opstand tegen het Sovjetregime.’(Carr, The Bolshevik Revolution, dl.I, Pelican Books, Harmondsworth, 1969, p.161-162)

De parallel die Courtois trekt tussen de onderdrukking van de opstand der kozakken in 1920 en Robespierres reactie op de opstand in de Vendée is goed gekozen. Wie voldoende op de hoogte is van de geschiedenis van de Franse Revolutie, weet dat de Jakobijnse Conventie pas de macht greep toen de dreiging van een buitenlandse interventie door de Europese adel werkelijkheid was geworden. Evenzeer staat vast dat het Schrikbewind van de Jakobijnen (nota bene het meest democratische stadium uit de ganse Revolutieperiode) onder meer een reactie van zelfverdediging vormde tegen de opstand in de Vendée, een achtergebleven gebied in Noord-West-Frankrijk waar adel en kerk hun macht hadden weten te bewaren.

Als aanhanger van Rousseau koesterde Robespierre dezelfde gewetensbezwaren tegen de doodstraf als de bolsjewieken. Het waren de revolutionaire noodzaak en de weinig humanitaire werkwijzen van het Ancien Régime om met afvalligen en opstandelingen af te rekenen, die de doorslag gaven in de discussie over het instellen van de Terreur. Zowel bij de bolsjewieken als bij de Jakobijnen. Zowel de Franse burgerlijke als de Russische proletarische revolutie stonden bij het begin geheel alleen tegenover de zich van de eerste klappen herstellende internationale reactie. Frankrijk werd in 1792 op vier fronten aangevallen, de Sovjetrepubliek in 1918 door twintig vreemde legers. Het was te midden van vijandelijk vuur dat Leon Trotski in 1920 het volgende optekende:

‘Indien onze Oktoberrevolutie een paar maand, of zelfs een paar weken, had plaatsgegrepen na de grondvesting van de arbeidersheerschappij in Duitsland, Frankrijk en Engeland, dan bestaat er niet de minste twijfel over dat onze revolutie de meest ‘vreedzame’, de minst ‘bloedige’ van alle revoluties op deze zondige aarde was geweest.(…) Maar in plaats van de laatsten bleken de Russische arbeiders de eersten. Het was juist deze omstandigheid die een wanhopig karakter verleende aan de klassen die Rusland daarvoor hadden overheerst, en het Russische proletariaat ertoe dwong, in momenten van het grootste gevaar, buitenlandse aanvallen en interne samenzweringen, zijn toevlucht te nemen tot extreme maatregelen van staatsterreur.’ (Trotski, Terrorism and Communism, New Park, New York, 1975, p.77)

Hun beslissing een krachtdadig revolutionair bewind in te stellen namen de bolsjewieken op basis van de historische ervaring van de Franse Revolutie, de bloedige onderdrukking van de Parijse Commune in 1871, de junidagen in 1848, het neerslaan van de revolutie van 1905,… kortom alle gelegenheden waaruit gebleken is dat de heersende klasse voor geen enkele wreedheid terugschrikt wanneer haar belangen in het gedrang komen. Het enige dat men Lenin en Trotski ten kwade kan duiden, is hun historisch inzicht. Bovendien kwamen de maatregelen van de bolsjewieken niet van de hemel gevallen. Ze vormden stuk voor stuk genoodzaakte reacties op de buitenlandse interventiepolitiek van de internationale reactie alsook op de binnenlandse agitatie en gewapende opstanden veroorzaakt door rivaliserende partijen die zij het onder rechtstreekse voogdij van de westerse mogendheden, van het imperialisme, zij het illusies koesterden in het feit dat de bolsjewistische regering Rusland geen stabiel regime kon bezorgen.

De kozakken waarvoor Courtois zo’n oprecht mededogen toont, waren trouwens eeuwenlang de trouwste handlangers van de Tsaar, steeds paraat om in te hakken op iedere zelfstandige beweging van het volk. Er waren de buitengewoon extreme omstandigheden in Petrograd voor nodig om het plaatselijke garnizoen voor een keer de kant van het volk te laten kiezen tijdens de Februarirevolutie van 1917. Na de Oktoberrevolutie kozen sommigen, zoals de Koeban-kozakken, de kant van de Sovjets.(Zie: John Bradley, De Russische Revolutie, Atrium, Alphen aan den Rijn, 1989, p.119). Anderen traden in de voetsporen van hun voorouders die in 1814 de laatste restanten van de Franse Revolutie uiteen sabelden, in 1830 de Poolse democratische revolutie in bloed verzopen, in 1849 de Hongaarse republiek onder de voet liepen etc. etc.

Courtois doet niet eens moeite om het onderscheid te maken tussen de kozakken van de eerste strekking en deze van de tweede. We mochten dan ook verwachten dat hij eenzelfde wazige belangstelling aan de dag zou leggen in verband met de overige verschrikkingen van de Russische burgeroorlog. Eens de schuld van de burgeroorlog eenzijdig bij de bolsjewieken gelegd, is het een koud kunstje om hen ook de vreselijke hongersnood uit de jaren 1918-1921, die rechtstreeks uit de oorlog voortvloeide, in de schoenen te schuiven. Beter nog: waarom niet meteen alle hongersnoden van de 20ste eeuw op rekening van het communisme schrijven? … Uitgaande van de noodlottige gedwongen bureaucratische collectivisering onder Stalin in de jaren 1929-1933 (op de hongersnood van 1918-1921 gaat hij niet gedetailleerd in) stuit Courtois namelijk nog op een andere ‘eigenaardigheid’ van het communistische regime:

‘Het regime tracht de totaliteit van de beschikbare voedselvoorraad onder controle te krijgen en gaat dan, via een soms zeer geraffineerde rantsoenering over tot een herverdeling hiervan alleen maar op grond van de ‘verdienste’ of het ‘gebrek aan verdienste’ van de betrokkenen. Deze aanpak kan leiden tot reusachtige hongersnood. Mogen we hier in herinnering brengen dat in de periode na 1918 alleen de communistische landen dit soort hongersnood hebben gekend, wat is uitgelopen op de dood van honderdduizenden, zelfs miljoenen mensen? Nog in het laatste decennium kregen twee Afrikaanse landen die het marxisme-leninisme beleden, Ethiopië en Mozambique, te lijden onder deze moordende hongersnood.’ (Courtois, p.23-24)

Hier verheft Courtois zich tot de ijle hoogten van het meest schaamteloze sofisme, hetwelk erop neerkomt dat ‘hongersnoden ten gevolge van bureaucratische planning sedert 1918 alleen maar hebben plaatsgegrepen in landen die gebruik maakten van bureaucratische planning.’ Een tautologie noemt men zo’n miskraam van de logica. Maar het is een tautologie met een heel specifiek doel. Courtois gaat uit van de rampzalige gevolgen van Stalins vijfjarenpolitiek voor de landbouw in de jaren 1929-1933; deze stelt hij, door slechts het jaar 1918 te vermelden, gelijk aan de hongersnood tijdens de Russische burgeroorlog, het onmiddellijke gevolg van de buitenlandse interventie en de contrarevolutionaire opstanden; vervolgens brengt hij de verschrikkingen van het communistische landbouwbeleid dichter bij onze tijd door Ethiopië en Mozambique te vermelden.

Met betrekking tot laatstgenoemde landen is het onbegonnen alle schrijvers op te sommen die aangetoond hebben dat de plaatselijke hongersnoden evengoed, of zelfs nog meer, het gevolg zijn van de schuldenlast en de prijzenpolitiek der Westerse multinationals als van bureaucratisch wanbeheer. (Zie o.a. Lloyd Timberlake, Ruddy Doom, Susan George etc.). In dat geval staan de stalinistisch of semi-stalinistisch geregeerde derde wereldlanden geheel niet alleen, maar in het onthullend gezelschap van kapitalistische naties zoals Bangladesh en Nigeria in de jaren 1970, alsook Soedan in de jaren 1980 en ‘90. Voor Angola en Mozambique is er alvast wel gelijkenis met de prille Sovjetrepubliek: beide landen hebben hun economie jarenlang ontredderd gezien door een burgeroorlog op Westers aansporen aangevat en met Westerse steun voortgezet.

 

 2/ Drie misverstanden 

  1. Het landbouwvraagstuk

‘Al heel snel (na de Oktoberrevolutie- P.V.d.B.) rezen er steeds meer misverstanden, en later conflicten, tussen de nieuwe regering en de sociale bewegingen die autonoom, als ontbindende krachten van de oude politieke, economische en sociale orde, gehandeld hadden.’

Zo wil een andere medeauteur van het Zwartboek, Nicolas Werth. Een eerste misverstand had betrekking op het landbouwvraagstuk, of de agrarische revolutie, zoals Werth het noemt:

‘De bolsjewieken, die zich altijd voorstander hadden getoond van de nationalisatie van de grond, moesten, in een krachtsverhouding die niet gunstig voor hen uitviel, het programma van de socialisten-revolutionairen ‘stelen’ en de herverdeling van de grond aan de boeren goedkeuren.’ (Werth, Een staat tegen zijn volk, p.76)

De bolsjewieken konden maar ‘stelen’ wat de sociaalrevolutionairen als niet ingeloste beloften te grabbel hadden laten liggen. Hoezeer kan men van programmadiefstal spreken, voor ogen houdende dat sociaalrevolutionairen en mensjewieken lang genoeg in de Voorlopige Regering hebben gezeteld om

‘hun’ landbouwprogramma zelf ten uitvoer te brengen, maar dit hebben nagelaten? De nationalisatie van het grootgrondbezit en de socialistische omvorming ervan vormde vóór de revolutie een essentiële trek van het marxistische landbouwprogramma. ‘We zegevierden omdat we niet ons agrarisch programma, maar dat van de sociaalrevolutionairen ten uitvoer brachten. Onze overwinning lag in het feit dat we het sociaalrevolutionaire programma uitvoerden: daarom was de overwinning zo gemakkelijk.’ (Lenin, Oeuvres, tome XXXII, p. 505).

Lenins woorden op het congres van de Derde Internationale in 1921 vallen ook in ‘positieve’ zin op te vatten. Wat op het eerste gezicht Werths kritiek op de bolsjewieken lijkt te onderschrijven, ontmaskert eerder het onvermogen der sociaalrevolutionairen om hun eigen programma in de praktijk te brengen.[1]
In 1896, dus jaren voor er nog maar sprake was van bolsjewieken en mensjewieken (beide fracties hebben zich pas gevormd in 1903), en een volle vijf jaar voor de partij der sociaalrevolutionairen nog maar bestond, bekritiseerde de jonge Lenin reeds de hypocrisie van Ruslands ‘boerensocialisten’, de narodniki, de onmiddellijke voorlopers van de Partij der S.R.:

‘Hij, de narodnik,’ zegt Lenin, ‘bekommert zich wel om het volk, hij wil de boeren niet van hun land verdrijven, hij wil dat hun meer grond wordt gegeven (verkocht-Lenin). Hij is een eerlijke koopman. Maar ondertussen verzwijgt hij, dat de grond niet gratis wordt weggegeven, maar wordt verkocht – maar wie doet er nu in een winkel zijn mond voor open dat men geld moet betalen voor waren? Dat weet iedereen toch vanzelf al.’ (Lenin, De economische inhoud van het narodisme en de kritiek erop in het boek van de heer Stroeve, Progres, Moskou, 1989, p.43)

In 1901 schrijft dezelfde Lenin:

‘Wij zullen ook bij iedere gelegenheid trachten de boeren duidelijk te maken, dat mensen die hen over de bescherming of de hulp van de tegenwoordige staat spreken of domkoppen of bedriegers en hun ergste vijanden zijn, dat de boeren in de eerste plaats van de willekeur en de druk van de ambtenarendwingelandij verlost moeten worden, dat in de eerste plaats hun volledige en onvoorwaardelijke rechtsgelijkheid met alle andere standen erkend dient te worden, alsook hun volledige bewegingsvrijheid, vrijheid om over hun grond te beschikken, het vrije beschikkingsrecht in alle aangelegenheden en over alle inkomsten van de dorpsgemeenschap.’ (Lenin, De arbeiderspartij en de boeren, In: Keuze uit zijn werken, dl.I, Pegasus, Amsterdam, 1972, p.72-73).

In 1905 is Lenin, op grond van de achtergebleven ontwikkeling van Rusland, nog niet gewonnen voor de onmiddellijke overgang naar de arbeidersheerschappij. Maar wat de boeren betreft, laat hij aan duidelijkheid niets te wensen over:

‘De grondslag voor de volledige verwezenlijking van de democratische omwenteling ligt in de vorming van een vrije boerenklasse. De vorming van zulk een klasse betekent de afschaffing van de feodale lasten en de vernietiging van het feodalisme…’ (Tweeërlei tactiek van de sociaaldemocratie in de democratische revolutie, Keuze uit zijn werken, dl.I, p.266-267)

In de aprilstellingen van 1917 tenslotte, wanneer Lenin op grond van de reële ontwikkeling van de revolutie en vooral op grond van het leidinggevende initiatief van de arbeiders, wel gewonnen is voor de onmiddellijke overgang naar de heerschappij van het proletariaat, lezen we:

‘6. In het agrarische program moet het zwaartepunt verlegd worden naar de sovjets van landarbeiderafgevaardigden. Confiscatie van alle landerijen van grootgrondbezitters. Nationalisatie van de gehele grond in het land; de beschikkingsmacht over de grond ligt in de handen van de plaatselijke sovjets van landarbeiders- en boerenafgevaardigden. Vorming van speciale sovjets van afgevaardigden van de arme boeren. Het vormen van modelbedrijven uit alle grote landgoederen(…) onder het toezicht van de landarbeiderafgevaardigden en voor rekening van de gemeenschap.’ (Lenin, Aprilstellingen, Pegasus, Amsterdam, 1971, p.12)

Het enig verschil met vorige uittreksels is hier, dat Lenin zich niet meer alleen toespitst op de bevrijding van de kleine boeren, maar de politieke heerschappij van de sovjets, de arbeidersraden, wil uitbreiden naar het platteland, waar kleine boeren én plattelandsarbeiders als gelijken over de toewijzing van de grond zullen beslissen. Er wordt niet eens melding gemaakt van collectivisering, en zeker niet van gedwongen collectivisering. In tegenstelling tot de terroristische en rampzalige collectivisering onder Stalin bij het einde van de jaren twintig, stelt Lenin iets heel anders voor: het voorlopig behoud van het kleine grondbezit en het oprichten van modelbedrijven op stukken vrijgekomen grootgrondbezit om de boeren vrijwillig op het pad van meer coöperatieve en collectieve beheersvormen te zetten.

In ieder geval slaat Werths kritiek van politiek plagiaat nergens op. Het waren niet de bolsjewieken die zich vergist hadden, maar de sociaalrevolutionairen met hun gematigd ‘herverdelings’-programma.

Verder wijst Werth erop dat bovenvermelde maatregelen niets anders waren dan

‘het legitimeren van datgene waartoe talrijke dorpsgemeenschappen al sinds de zomer van 1917 waren overgegaan: de gewelddadige toe-eigening van de grond die behoorde aan de grootgrondbezitters en de welgestelde boeren, de koelakken.’ (p.76-77)

Getuigt het juist niet van de vooruitziendheid van de bolsjewieken dat hun regering zich maar moest beperken tot het legitimeren van de spontane onteigening door de bevolking, waar Lenin zich al twintig jaar voordien had voor uitgesproken? Wat voor Werth een aanwijzing is voor politiek opportunisme, was in werkelijkheid het praktische bewijs voor de juistheid van Lenins vooruitzichten.

Wie denkt dat het verzwijgen en verdraaien van de historische waarheid het alleenrecht zijn van de stalinistische school der geschiedenisvervalsing moet dringend eens een kijkje nemen in het Zwartboek van het communisme.

 

  1. De verhouding van de bolsjewieken tot de overige bewegingen

Een tweede misverstand heerst volgens Werth in verband met de betrekkingen tussen de bolsjewieken en

‘alle instellingen -fabriekscomités, vakbonden, socialistische partijen, wijkcomités, de rode gardes en vooral sovjets- die zowel hadden meegedaan aan de destructie van de traditionele instellingen, als gestreden hadden voor de uitbreiding van hun eigen bevoegdheden.’… ‘Binnen een paar weken werd deze instellingen de macht ontnomen en ze werden ondergeschikt gemaakt aan de bolsjewistische partij of geëlimineerd.’ (p.77)

Als enig historisch feit ter ondersteuning van zijn uitspraken (die er wederom op aansturen om de regering van Lenin en Trotski afgeschilderd te zien als de logische voorloper van de stalinistische staatsdwang) vermeldt Werth de ‘stakingsgolf’ van december 1917. Bij gebrek aan verdere details moeten we opnieuw te rade gaan bij een onvervalste burgerlijke bron:

‘Niet geheel onverwacht kwam de eerste politieke aanval op de bolsjewieken van de vakbonden: de spoorwegarbeiders en de ambtenaren. De eersten dreigden met een staking. Zo’n staking had in beginsel grote schade kunnen aanrichten. Het zou de bolsjewieken hebben geïsoleerd in de hoofdstad en de paar steden die zij in handen hadden, en hun acties om de troepen te velde onder hun controle te brengen hebben lamgelegd. Tijdens de laatste weken van november waren circa driehonderd commissarissen naar verschillende legereenheden gezonden. Omgekeerd hadden de spoorwegarbeiders troepentreinen naar Petrograd kunnen doorlaten om de bolsjewistische opstand neer te slaan. Maar bovenal had de staking de onmisbare voedselaanvoer kunnen blokkeren. Het Centrale Comité reageerde op het ultimatum van de spoorwegbond door Kamenev en Sokolnikov af te vaardigen om met de leiders te onderhandelen. Beide partijen waren zich ten volle bewust van de sterke positie van de spoorwegarbeiders. De stakers eisten een onmiddellijke stopzetting van de onderlinge ruzies tussen de socialisten en de vorming van een coalitieregering zonder Lenin. (…) Vervolgens legden de bolsjewieken een ultimatum voor aan de spoorwegarbeiders, waarin zij stelden dat er geen sprake kon zijn van enige coalitieregering zolang de stakingsdreiging niet was opgeheven. De staking ging niet door en op 9 december (26 november oude stijl) traden acht sociaalrevolutionairen toe, al was het maar voor drie maanden tot Lenins regering.’ (Bradley, De Russische Revolutie, p.91-92)

De onderlinge twisten onder de socialisten (waarvan de rechtsen en de gematigd-linksen vooral het premierschap van Lenin op de korrel namen met het argument dat hij een agent van de Duitsers zou zijn) hadden zodanig de wrevel opgewekt van de spoorwegarbeiders dat zij ermee dreigden het werk neer te gooien. Zelf hadden ze een ‘compromis’-oplossing bedacht met als inhoud: een regering onder de bolsjewieken, zonder de controversiële Lenin als eerste minister en met andere partijen als coalitiepartner. Aan de eerste eis hebben de bolsjewieken uiteindelijk niet toegegeven, aan de tweede wel. De grote krachtmeting tussen vakbonden en de Sovjetregering die Werth suggereert, blijkt in het geval van de spoorwegarbeiders niets anders dan een misverstand dat met een eerbaar compromis werd uit de weg geruimd.

Taaiere klanten waren de ambtenaren, die al van bij de machtsovername begonnen tegen te wringen. Men moet begrijpen dat deze laag van de bevolking maar weinig gemeen had met de hedendaagse kleine ambtenaar, die in levensstijl en opvattingen quasi volledig gelijkgeschakeld is met de moderne arbeidersklasse. De oude tsaristische ambtenarij was een geprivilegieerde laag die naar levensstijl en politieke opvattingen meer aanleunde bij de bourgeoisie en de kleinburgerij dan bij het proletariaat. Het is één van de ironische wendingen van de geschiedenis dat dezelfde oud-tsaristische kaders die bij het begin van de Revolutie de meest kleinzerige obstructiepolitiek voerden, later, in de jaren 1923-1927 een sleutelrol zouden spelen in de geslaagde pogingen van de stalinistische bureaucratie om de herinvoering van de arbeidersdemocratie te verhinderen. ‘De ambtenaren,’ zo gaat Bradley verder,

‘staakten uit protest tegen de bolsjewistische staatsgreep van 26 oktober. Dat ontdekten de bolsjewistische ministers op het moment dat zij arriveerden om hun ministerie in bezit te nemen. Trotski betrad het gebouw van buitenlandse zaken met een groep matrozen en trof daar niemand aan. Uiteindelijk werd een enkel raadslid, Tatisjtsjev, opgespoord, die men dwong de sleutels van de archieven en van de codeerafdeling te overhandigen. Vier dagen later werd Menzjinski met een soortgelijke situatie geconfronteerd op het ministerie van financiën. Zijn reactie was echter doeltreffender: hij liet een aantal hogere ambtenaren arresteren en dwong hen toen aan het werk te gaan. Het kostte eindeloos veel moeite om geld los te krijgen van de Staatsbank, waar de ambtenaren elke medewerking weigerden. Op 14 november werden alle leden van de stakerscomités gearresteerd, de stakers naar de kazernes afgevoerd en direct naar het front gestuurd. Maar zelfs op 26 november brak er nog een staking uit in het ministerie van handel, terwijl het passieve verzet tot ver in 1918 voortduurde. De bolsjewieken moesten het bestuursapparaat weer van de grond af opbouwen.’ (p.92-93)

Het grote proletarische verzet (volgens de versie van Werth) tegen de bolsjewieken, was niets anders dan een aantal futiele en wanhopige bureaucratische vertragingsmanoeuvres van een oude geprivilegieerde kaste, die door de revolutie haar positie aan zich zag ontglippen. Werth spreekt over december 1917 als een maand van verzet tegen de bolsjewieken, maar hij zwijgt er in alle talen over, dat gedurende deze maand juist heel wat maatregelen genomen werden waar de Russische arbeiders voor de Oktoberrevolutie alleen maar konden van dromen. De sociale zekerheid, met inbegrip van ziekteverzekering en werkloosheidsuitkering, werd ingevoerd middels de dekreten van 11-24 december, 22 december 1917 en 4 januari 1918. De achturenwerkdag werd een feit van bij de machtsovername zelf.

‘De uitvoering van deze beschermende arbeidswetgeving was onmogelijk zonder de medewerking van een centraal vertegenwoordigingsorgaan van de arbeiders. De vakbonden sprongen in de bres en hun positie werd dientengevolge gevoelig versterkt.’ (E.H. Carr, The Bolshevik Revolution, dl.II, p.104)

Zowel de vakbonden als de bolsjewieken waren het erover eens dat de bestaande anarchie van fabriekscomités moest worden omgebogen in de richting van een meer rationeel beheer van de economie. Waar is hier nu nog de anti-vakbondspolitiek van de bolsjewieken in 1917-1918?

Wat betreft de strijd van de bolsjewieken tegen de overige socialistische stromingen geeft een ander historicus van onverdachten burgerlijken huize voldoende uitsluitsel:

‘Op de manier waarop de bolsjewieken de sovjetmacht verwerkelijkten, had iedereen wat af te dingen, ook als men met de bedoelingen instemde. Maar diegenen die andere middelen toegepast hadden willen zien, hadden allen hun kans al gehad. Mensjewieken en sociaalrevolutionairen hadden bij gelegenheid in de voorlopige regering, die na ettelijke reorganisaties thans ten val was gebracht, een machtspositie bezeten, waarvan men de verwerkelijking van hun bedoelingen had mogen verwachten, zonder dat er iets gebeurd was, dat ernaar leek. De bolsjewieken buitten deze omstandigheden voortreffelijk uit, om hun steunpunten nog wijder uit te zetten. In tegenstelling met de partijen, die tussen februari en oktober aan het bewind geweest waren, haastten zij zich, om de consequenties te aanvaarden van de beginselen die zij tot hun leuzen verheven hadden. Partijen konden ze zodoende van zich vervreemden, maar het isolement, dat daarvan het gevolg was, bedreigde slechts in schijn henzelf en in werkelijkheid hun tegenstanders, wier aanhang hoe langer hoe minder bereid was tot actief ingrijpen en hen zodoende tot machteloosheid doemde.’ (Johan Huyts, Geschiedenis van de Russische Revolutie 1905-1936, Wereldbibliotheek N.V., Amsterdam, 1936, p.386)

De burgerlijke geschiedschrijving versus de burgerlijke geschiedschrijving! De overige partijen hadden, uit kortzichtig opportunisme, alle kansen onbenut gelaten om hun macht te grondvesten op het vertrouwen van de Russische bevolking. Zelfs de meest nauwe bondgenoten (en coalitiepartners) van de bolsjewieken, de linkse Sociaalrevolutionairen, verspeelden hun recht op de macht door hun verzet tegen de inspanningen van Lenin om de oorlog met Duitsland zo spoedig mogelijk en ten allen prijze stop te zetten. Toen Krylenko, opperbevelhebber der Rode Gardes, op 22 februari 1918, op een gemeenschappelijke zitting van de twee regeringsfracties, volhield dat ‘alleen een onmiddellijke ondertekening van het vredesverdrag de totale vernietiging kon afwenden’, werd hij luidruchtig onderbroken door de afgevaardigden van de sociaalrevolutionairen:

‘Dat is een demagogentruc! Dat is niet de opvatting van een opperbevelhebber! Weg met hem!’ (Erich Wollenberg, The Red Army, New Park, London, 1978, p.11)

De bolsjewieken waren de eerste socialisten die, eens aan de macht, een socialistische politiek voerden en daardoor standhielden. Dat was meer de reden voor hun succes dan het door de schrijvers van het Zwartboek voorgewende terreurregime dat zij onmiddellijk na de machtsovername in Oktober in het leven zouden hebben geroepen.

 

  1. Het nationaliteitenvraagstuk

Een derde en laatste misverstand waarop de heer Werth onze aandacht wil vestigen, betreft ‘de betrekkingen van de nieuwe regering met de nationaliteiten van het vroegere tsaristische rijk.’ (p.77):

‘De bolsjewistische staatsgreep (sic!) versnelde de middelpuntvliedende tendensen waaraan de nieuwe leiders in het begin steun leken te bieden. Door de gelijkheid en soevereiniteit van de volkeren van het oude rijk, het recht op zelfbeschikking, federatie en opvolging te erkennen, leken de bolsjewieken de allochtone volkeren uit te nodigen zich te bevrijden van de voogdij van de centrale Russische regering. Binnen enkele maanden riepen de Polen, de Finnen, Balten, Oekraïners, Georgiërs, Armeniërs en Azeri’s hun onafhankelijkheid uit. De bolsjewieken waren hierdoor aanvankelijk overrompeld, maar al spoedig maakten ze het recht van de volkeren op zelfbeschikking ondergeschikt aan de noodzaak om de Oekraïense tarwe, de olie en de mineralen van de Kaukasus, kortom de vitale belangen van de nieuwe staat, veilig te stellen. Een staat die er snel blijk van gaf dat hij, tenminste in territoriaal opzicht, meer de erfgenaam van het vroegere rijk was dan van de voorlopige regering.’ (p.77-78)

In één zin (de in het citaat gecursiveerde) geeft Werth zowel zijn kritiek als het antwoord erop. De bolsjewieken hebben er nooit enig misverstand laten over bestaan dat zij voorstanders waren van het volledige zelfbeschikkingsrecht der volkeren. De politieke realiteit van de eerste jaren na de Oktoberrevolutie bestond er echter in dat de Sovjetrepubliek alleen stond. Door het uitblijven van geslaagde revoluties in het buitenland (en vooral het mislukken van de verschillende revolutiegolven in Duitsland, Hongarije etc.) was de jonge Sovjetregering bijna geheel op zichzelf en op de economische hulpbronnen van het oude tsarenrijk aangewezen. Deze welnu, waren ongelijkmatig verdeeld over de verschillende naties waaruit het oude unitaire Rusland was samengesteld.

Maar meer nog dan de onderlinge economische afhankelijkheid van de verschillende gebieden, gaf de vijandige houding en de actieve deelname van de nieuwe territoriale regeringen aan de burgeroorlog tegen de Sovjetregering de doorslag in de harde houding van Lenin en Trotski. De schrijvers van het Zwartboek tonen alle, van de eerste tot de laatste, een bijzonder selectieve belangstelling voor de dwangmaatregelen van de Sovjets in die periode, maar laten over de uitroeiingpolitiek van de Witte legers (die aan ca. 100.000 Joden alleen al het leven kostte) en de buitenlandse troepen een waas van vergoelijkende onduidelijkheid hangen.

Tot 10 november 1917 werd de nieuwe nationalistische regering van de Oekraïne, de Rada, door de bolsjewieken erkend. De bolsjewieken zouden het zeker daarbij gelaten hebben, ware het niet zo geweest dat de Rada zich onmiddellijk tegen hen keerde en een ongenadige vervolgingspolitiek tegen de Oekraïense tak van de partij in gang zette. Met noodlottig gevolgen voor de Rada zelf, die haar volkssteun, onder andere in haar leger, razendsnel zag afkalven:

‘De verjaagde Oekraïense bolsjewieken trokken daarop (na hun verdrijving-P.V.d.B.) naar Charkov waar zij, met steun van Russische bolsjewieken, een tegenregering formeerden onder leiding van de Bulgaarse revolutionair Rakovski. De stafofficieren van het front manoeuvreerden moeizaam tussen de bolsjewistische Sovnarkom en de Oekraïense Rada, terwijl hun legers geleidelijk uiteenvielen. Helaas kon de Rada niet voorkomen dat ook de Oekraïense eenheden uiteenvielen en toen Lenin op 17 december de Rada een ultimatum stuurde met de keuze tussen vrijwillige of gewelddadige onderwerping, waren er nauwelijks meer troepen over om een bolsjewistische aanval te weerstaan.’ (Bradley, p.95)

Tot schade en schande heeft dus ook de Rada ondervonden dat ook het leger niet ontsnapt aan de ziekten en ontbindingsverschijnselen van de oude samenleving. De Finse bourgeoisie van haar kant toonde haar dankbaarheid voor de herwonnen onafhankelijkheid door vele duizenden arbeiders en hun gezinnen af te slachten en een brutaal anticommunistisch politiebewind in te stellen. Het is waar dat Trotski er in het najaar van 1918 mee gedreigd heeft om de Basjkierenruiters los te laten op Finland, met de bedoeling om de Finse burgerij haar openlijk oorlogszuchtige houding tegen de Sovjetrepubliek te laten inslikken. Maar het is ook waar dat Trotski dit dreigement uitsprak op het ogenblik dat de Witte troepen van generaal Joedenitsj Petrograd bedreigden (oktober 1918). Soortgelijke opmerkingen gaan ook op voor de Don-kozakken, de Georgiërs, de Armeniërs en dergelijke meer. Het was in die dagen voor de regering van Lenin zwemmen of verzuipen. De bolsjewieken stonden voor de moeilijke taak om een land, dat nog voor negen tienden leefde in de verhoudingen en de voorstellingswereld van de zeventiende eeuw, over de drempel van de moderne beschaving te helpen. Victor Serge beschrijft in zijn boek Veroverde Stad een situatie waarin, in de nabije omgeving van Moskou nog heksen verbrand werden, waarin, om epidemieën af te weren,-naar oud Scythisch gebruik- naakte maagden voor de ploeg werden gespannen om een ‘beschermende’ greppel rond het dorp te trekken. (Zie Victor Serge, Veroverde Stad, Meulenhoff, Amsterdam, 1978). Meer dan in welk land ook was het voor de Russische contrarevolutie mogelijk om steeds nieuwe krachten op te zuigen uit de samenleving. Onder andere door de gerechtvaardigde nationale onafhankelijkheidseisen voor de kar van het anticommunisme te spannen. Nicolas Werth geeft zelf een paar voorbeelden van het soort nationalistische oppositie waarmee de bolsjewieken af te rekenen hadden. In verband met het verzet van de Oekraïense boeren tegen de gedwongen voedselopeisingen in 1919, schrijft hij:

‘De gewapende boeren van Hrihorjiv -ongeveer 20.000 gewapende mannen, waaronder verschillende muitende eenheden van het rode leger, met 50 kanonnen en 700 mitrailleurs- veroverde in april 1919 een hele reeks steden in het Zuiden van de Oekraïne, waaronder Tsjerkassi, Cherson, Nikolajev en Odessa. Hun slogans waren ondubbelzinnig: ‘Alle macht aan de sovjets van het Oekraïense volk’, ‘Oekraïne aan de Oekraïners, zonder bolsjewieken of joden!’‘ (p.134)

Inderdaad: ondubbelzinnige slogans! Antisemitische haatpropaganda en pogrom-gehits vormden trouwens niet alleen een constante in de tsaristische propaganda tegen de arbeidersbeweging voor de Revolutie en ook niet alleen in het nationalistische verzet tegen de sovjet-regering. Ook de inlichtingendiensten van de invallende Westerse legers aarzelden geen moment om te steunen op de laagste racistische instincten van de meest achtergebleven lagen onder de Russische bevolking … en hun eigen manschappen. In een pamflet verspreid in 1918 onder de Britse interventietroepen lezen we onder meer:

‘Kijk naar het Rusland van vandaag. De macht bevindt zich in de handen van een paar mannen, voornamelijk joden, die erin geslaagd zijn het land in een ordeloze toestand te brengen.’ (Zie Bradley, p.159)

Het antisemitisme en het nationaliteitenvraagstuk zijn maar twee aanduidingen van de ontelbare moeilijkheden waarmee de Revolutie te kampen had in een achtergebleven land, dat zich van bij het begin ingesloten zag door vijandige kapitalistische naties en een inheemse anarchie van rebellerende grootgrondbezitters, priesters en een goedgelovige, volslagen ongeletterde boerenbevolking. Of zoals Lenin het in maart 1918 samenvatte:

‘De burgerlijke revolutie stond slechts voor één taak -alle boeien van de vorige maatschappij af te werpen, weg te vagen en te vernietigen. Door deze taak te vervullen, vervult iedere burgerlijke revolutie alles wat van haar gevergd wordt: zij versterkt de groei van het kapitalisme. Geheel anders is het gesteld met de positie van de socialistische revolutie. Hoe achterlijker het land is, dat als gevolg van de zigzaglijnen van de geschiedenis de socialistische revolutie moest beginnen, des te moeilijker is voor dit land de overgang van de oude, kapitalistische verhoudingen naar socialistische.’ (Lenin, Politiek verslag van het Centraal Comité aan het 7de Congres van de Russische Communistische Partij, In: Keuze uit zijn werken, dl.III, Pegasus, Amsterdam, 1975, p.67)

Maar, zoals we met Johan Huyts (zie hierboven) al te kennen gaven: het programma, het consequente optreden en de deskundige leiding van de bolsjewieken, maar ook de zelfopoffering van talloze arbeiders en boeren hebben veel meer bijgedragen tot het overleven van Lenins regering, dan de (noodzakelijke) dwangmaatregelen waarop de schrijvers van het Zwartboek zich met stuitende bijzichtigheid en onwetenschappelijke eenzijdigheid dood staren.

 

3/ De matrozenopstand van Kronstadt

Een buitengewoon tragische episode in de geschiedenis van de eerste jaren na de Oktoberrevolutie vormt de opstand van Kronstadt, in het voorjaar van 1921. Hier moest het Rode Leger afrekenen met gewapend verzet dat op het eerste zicht het herstel van de arbeidersdemocratie op het oog had. Een vette kluif dus voor diegenen die de degeneratie van de Revolutie in de richting van het stalinisme willen verplaatsen naar de periode voor 1924.

Ook de schrijvers van het Zwartboek is het geval Kronstadt niet ontgaan:

‘Uit de rapporten die de Tsjeka (de inlichtingendienst van de bolsjewieken- P.V.d.B.) in de eerste week van maart 1921 dagelijks opstelden over de situatie in Petrograd, blijkt dat de muiterij in Kronstadt breed gesteund werd door de bevolking. ‘Het revolutionaire comité van Kronstadt verwacht dat één dezer dagen een algemene opstand zal uitbreken in Petrograd.’… De opstand (in Kronstadt zelf-P.V.d.B.) werd op meedogenloze wijze onderdrukt. Enkele honderden opstandige gevangenen werden in de dagen die volgden op hun nederlaag, gefusilleerd.’(Werth, p.156)

Verder houdt de heer Werth niet op om de indruk te wekken dat het hier gaat om een eerlijke spontane beweging met als enig motief de basisdemocratische Sovjetheerschappij te verdedigen tegen de centralistische en dictatoriale politiek van de bolsjewieken. Erop rekenend dat de lezer geen weet heeft van de rol die mensjewieken, Sociaalrevolutionairen en Anarchisten gespeeld hebben in o.a. de inval van de Georgiërs in 1918, de moordaanslag op Lenin begin datzelfde jaar, de avonturistische guerrillaoorlog van de anarchist Nestor Machno in 1920, de vorming van de witte legers en nog vijf bladzijden vol frontale aanvallen van de overige ‘socialisten’ op de bolsjewieken, schrijft hij -het rapport van de Tsjeka voortciterend:

‘ ‘Vandaag hebben de arbeiders tijdens een bijeenkomst in de fabriek Arsenal gestemd voor een resolutie die oproept tot aansluiting bij de opstand. Er is een delegatie van drie personen gekozen, een anarchist, een mensjewiek en een socialistrevolutionair.’‘ (p.156)

Dit is op zich al een kleine onthulling van de werkelijke krachten die achter de ‘spontane’ opstand van Kronstadt schuilgingen. Maar laten we opnieuw de draad van de gebeurtenissen opnemen …

Tegen 1921 hadden alle buitenlandse legers zich teruggetrokken (vooral uit angst voor revolutionaire muiterijen onder de oorlogsmoeë soldaten) en waren alle witte legers verslagen en/of buiten gewerkt. Het had de Russische arbeiders en boeren bloed, zweet en tranen gekost: de Russische industrie was teruggevallen op iets meer dan een tiende van zijn vooroorlogse productie; de hongersnood en bijbehorende epidemieën hadden vreselijke ravages aangericht onder de bevolking; heel wat van de voornaamste kaders der Bolsjewistische Partij waren gesneuveld of tijdens de opmars van de vijand terechtgesteld. Zelfs de eerste president van de Sovjetrepubliek, de buitengewoon getalenteerde Sverdlov, had de burgeroorlog niet overleefd. Slechts door de concentratie van de staatsmacht, het buiten de wet stellen van alle overige partijen, die alle op één of ander moment de wapens hadden opgenomen tegen de regering en het invoeren van een strenge discipline in het aanvankelijk haveloze en onder-bewapende Rode Leger, hadden de bolsjewieken het hoofd boven water kunnen houden. De eerste internationale revolutiegolf uit de jaren 1918-1920 was door het openlijke verraad van de sociaaldemocratische leiding en de onervarenheid van de kersverse communistische partijen die overal in Europa waren opgericht, uitgelopen op een reeks verpletterende nederlagen voor de arbeiders. De revoluties in Hongarije en Duitsland, de Baltische Staten waren te vuur en te zwaard neergeslagen. Rusland stond er alleen voor.

Na haar militaire nederlaag in Rusland kon de contrarevolutie de Sovjetrepubliek enkel nog van binnenuit trachten te ontredderen. De gebeurtenissen in Kronstadt van eind februari tot midden maart 1921 vormden hier de tragische ontknoping van.

Kronstadt was de oude marinebasis uit de tijd van de tsaren, die, gelegen op het eiland Kotlin, de toegang langs de Finse Golf tot Petrograd beheerste. Gedurende de Oktoberrevolutie en de burgeroorlog hadden de matrozen van Kronstadt zich ontpopt tot de meest loyale en offerbereide aanhangers van de bolsjewieken. Het resultaat was dat, zoals elders in Rusland, hun rangen zodanig waren uitgedund dat ze nagenoeg volledig moesten worden vervangen door andere, veel minder bewuste elementen, die al vlug onder de invloed kwamen van de overige partijen en niet in het minst van de Westerse inlichtingendiensten.

‘De daar gelegerde matrozen waren niet meer dezelfde, die in 1917 steun en toeverlaat van de bolsjeviki geweest waren.,’ zegt Johan Huyts, ‘In de loop der jaren van burgeroorlog waren deze wijd en zijd over het hele land verspreid; velen waren gesneuveld, anderen waren tot hoge posten in het militaire en bestuursapparaat opgeklommen. De troepen, welke zich nu te Kronstadt bevonden, bestonden uit jonge rekruten, voor het merendeel van het platteland afkomstig en vervuld van de daar heersende geest.’(p.505-506) ‘Kroonstad 1921 is geen Kroonstad 1917 meer.,’ bevestigt Louis Comby, ‘De revolutionaire voorhoede heeft de stad verlaten voor de strijd tegen de verschillende witte legers.’ (Comby, Lew Trotski, Orion, Brugge, 1978, p.79)

Nadat hij Lenins ongerustheid in verband met de ondergrondse internationale inmenging en ondermijning met diens eigen woorden heeft weergegeven, schrijft Carr:

‘Voor het langverwachte partijcongres op 8 maart 1921 bijeenkwam, had de muiterij van Kronstadt -de ernstigste bedreiging voor het regime sedert de revolutie- Lenins vrees bevestigd …’ (The Bolshevik Revolution, dl.I, p.205).

En is het uit slordigheid of uit eerlijke schaamte dat bijv. Robert Goldston, die voor de rest wel dezelfde eenzijdige belangstelling toont voor de Rode Terreur als Werth, de opstand van Kronstadt niet eens vermeldt? (Zie: Goldston, De Russische Revolutie, H.J. Paris, Amsterdam, 1970)

Een andere ‘kleine’ slordigheid, eentje van de in het buitenland gevestigde Russische oppositie, leidde ertoe dat onder meer de krant Le Matin, reeds midden februari, toen er nog volledige rust heerste in Kronstadt, bericht gaf over een gewapende opstand. ‘Hoe dit te verklaren?’, vroeg Trotski zich een week na de opstand af, …

‘Heel eenvoudig. De centra van contrarevolutionaire complotten bevinden zich in het buitenland. Tussen deze Russische emigrantenkringen en bepaalde strekkingen in het Europese imperialisme, alsook de Europese pers, heerst de meest innige en, uiteraard, hoegenaamd niet-platonische verbondenheid. De Russische organisatoren van de contrarevolutie beloven een muiterij op touw te zetten op een gunstig ogenblik, terwijl de ongeduldige en lafhartige financiële pers erover schrijft als een voldongen feit.’ (Comments to the Foreign Press, march 16, 1921, in: Lenin & Trotski, Kronstadt, Pathfinder, London, 1968, p.68).

De ongeregeldheden te Kronstadt begonnen op 28 februari. Uitgerekend diegenen die vanaf 1918 nooit geaarzeld hadden om de arbeidersdemocratie met de wapens te bestrijden, de anarchisten, de sociaalrevolutionairen en de mensjewieken, namen het voortouw in de opstand met o.a. slogans die het herstel van de arbeidersdemocratie eisten. Anderen eisten het herstel van de burgerlijke democratie en het herinvoeren van het privé-bezit. Dus precies diegenen die er mede voor gezorgd hadden dat de arbeidersdemocratie moest worden vervangen door het hyper-centralistische regime van het zogenoemde oorlogscommunisme vermomden zich nu als democratisch-socialistische oppositie. Vanaf 2 maart nam de muiterij de vorm aan van een gewapende opstand.

Op het hoogtepunt van de gebeurtenissen beschikten de muiters over het machtigste zeefort van de Russische marine, vijftienduizend goed bewapende troepen, zware artillerie, en bovenal: verschillende zware oorlogsbodems die maar hadden te wachten tot het ijs gesmolten was om vrije toegang te hebben tot Petrograd. Lenin en Trotski besloten deze bijzonder gevaarlijke situatie niet af te wachten en formuleerden op 5 maart de eis dat de muiters zonder uitstel de wapens zouden neerleggen. De muiters weigerden. Op 8 maart begonnen de operaties van het Rode Leger.

De eerste stormloop op Kronstadt werd door de rebellen afgeslagen, mede door het overlopen van een deel van de Zuidelijke aanvalstroepen naar de opstandelingen, en van 9 tot 15 maart werden de krijgsverrichtingen onderbroken. Op 15 maart trok het Rode Leger onder leiding van Toechatjevski, door Trotski belast met het opperbevel over zowel de Noordelijke als de Zuidelijke aanvalslinie, over het ijs, drong de vesting binnen en veroverde het fort van Kronstadt straat voor straat, huizenblok voor huizenblok. Op 18 maart was de opstand afgelopen.

‘Sommige mensen in Amerika,’ zei Lenin op 15 maart in een interview met de New York Herald Tribune, ‘zijn ertoe gekomen de bolsjewieken te beschouwen als een gesloten kliek van zeer verdorven sujetten die een ontzaglijk groot aantal intellectueel heel hoogstaande mensen tiranniseren, mensen dewelke zelf in staat zouden zijn een bewonderenswaardige regering te vormen van zodra het bolsjewistische regime is verdreven. Dat is een misvatting aangezien er niemand anders onze plaats zou kunnen innemen behalve enkele bloeddorstige generaals en onbeholpen bureaucraten die hun volslagen onvermogen tot regeren reeds ruimschoots hebben tentoongespreid.’ (Kronstadt’s Historical Place, March 15, 1921, in Lenin & Trotski, Kronstadt, p.49)

 

Besluit

In feite zouden we onze kritiek op de eerste hoofdstukken van het Zwartboek als volgt kunnen samenvatten. De maatregelen die Lenin en Trotski in de jaren 1917-1921 hebben genomen, dienden ter verdediging van de Oktoberrevolutie. De stalinistische onderdrukkingspolitiek, met als hoogtepunt de vreselijke zuiveringen en schijnprocessen uit de jaren 1936-1939, hadden als doel de uitschakeling van alles wat nog enigszins herinnerde aan de tradities van Oktober, te beginnen met het oude kader van de Bolsjewistische Partij. En met welk doel? Niets anders dan de bescherming van het herenleventje van een nieuwe bevoorrechte laag die zich, in de loop van de jaren twintig had gevormd en zichzelf schaamteloos had uitgeroepen tot de schatbewaarder van de ideeën en idealen van Oktober. In de tijd dat duizenden intellectuelen, en jammer genoeg ook honderdduizenden arbeiders, op hun buik lagen voor de Dzjengis Khan van het Kremlin, stuurde Leon Trotski, de laatste en meest gevaarlijke tegenstander van de stalinistische bureaucratie, de volgende boodschap de wereld in:

‘Het is hoog tijd om eindelijk te erkennen dat er zich in de Sovjetunie een nieuwe aristocratie heeft gevormd. De Oktoberrevolutie vond plaats onder de vlag van de gelijkheid. De bureaucratie is de belichaming van de meest monsterlijke ongelijkheid. De Revolutie heeft de adel vernietigd. De bureaucratie heeft een nieuwe voorname stand in het leven geroepen. De Revolutie heeft titels en decoraties verbrijzeld. De nieuwe aristocratie schept nieuwe maarschalken en generaals. De nieuwe aristocratie verslindt een enorm aandeel van het nationale inkomen. Haar houding tegenover het volk is bijgevolg vals en bedrieglijk. Haar leiders zijn verplicht de waarheid te verdoezelen, de massa’s te misleiden en zichzelf te verhullen. De ganse politiek van de nieuwe aristocratie is boerenbedrog.’ (Trotski, I stake my Life, een radiotoespraak gehouden voor een bijeenkomst in New York op 9 februari 1937, A Young Socialist Publication, Colombo, 1992, p.21)

 

 

Epiloog

‘Het stalinisme werd niet uit Stalin geboren. Het was het resultaat van de voorwaarden waaronder de Sovjet-revolutie zich in en na de burgeroorlog ontwikkelde. Het was het resultaat van een geweldige macht van de staat, zonder tegenmacht, zonder democratie, zonder Sovjetdemocratie.’ (Jean Elleinstein, Stalinisme en socialisme, in: Stalinisme en destalinisatie, Kritiese Uitgeverij Van Gennep, Amsterdam, 1980, p.36)

Zo sprak Jean Elleinstein, toenmalig ideoloog van de P.C.F. (de Franse Communistische Partij), op het congres ‘Stalinisme en destalinisatie’ dat van 7 tot 11 mei 1979 werd gehouden aan de Universiteit van Amsterdam. En de schrijver van dit artikel is het met zijn oordeel roerend eens. Stalin moet niet beschouwd worden als de uitvinder van het stalinisme, maar als het voortbrengsel van de staatsbureaucratie en als de opperste uitvoerder van haar politiek. De alleenheerschappij van de bureaucratie, op haar beurt, was een gevolg van de bijzondere situatie waarin de Sovjetunie zich in de jaren twintig bevond.

Maar een juist oordeel is nog niet hetzelfde als een volledige analyse. Hoewel van Elleinstein moet gezegd worden dat hij, van alle marxianen (niet: marxisten) op het Amsterdams congres, nog het dichtst bij de waarheid zat (de overigen hielden zich onledig met steriele discussies over onwetenschappelijke begrippen als ‘staatskapitalisme’ en ‘het probleem van de autonomie der communistische partijen’), gaat hij voorbij aan de voornaamste theoretische uitdaging van het marxisme met betrekking tot het historische fenomeen van het stalinisme: Hoe is de stalinistische bureaucratie ontstaan? Wat waren de historische voorwaarden waaronder de arbeidersdemocratie plaats heeft gemaakt voor een nieuw totalitarisme?

Elleinstein is niet de enige die de feitelijke ontstaansgeschiedenis van de bureaucratie in het ongewisse laat. Ook bij Roy Medvedev, jarenlang in brede kringen beschouwd als de voornaamste criticus van het stalinisme, zoeken we tevergeefs naar een volledige verklaring. Zijn indrukwekkende werk ‘Laat de geschiedenis oordelen’, dat zichzelf op de omslag van de Nederlandse vertaling aankondigt als ‘De eerste volledige en authentieke geschiedenis van ontstaan en gevolgen van het stalinisme’, begaat juist de fout waartegen Elleinstein impliciet waarschuwt. Medvedev laat zijn historische analyse beginnen met Stalins brutale en kortzichtige manier van leiding geven in de partij gedurende de jaren voor de Revolutie en met zijn strijd tegen de linkse oppositie o.l.v. Trotski in de jaren 1923-1927 (Zie: Laat de geschiedenis oordelen, Manteau, Brussel, 1973, pp.40 t.e.m. 107). En hoewel Stalins persoonlijkheidskenmerken heel zeker belangrijke accenten hebben gelegd en zijn rol ongetwijfeld van wereldhistorisch belang is geweest, zowel in de binnenlandse politiek van de Sovjetunie als voor het opportunistische optreden van de Russische Communistische partij in de buitenlandse politiek, vestigt Medvedev met zijn manier teveel de aandacht op de persoon van Stalin.

De (echte) marxisten ontkennen de wereldhistorische rol van individuele persoonlijkheden helemaal niet. Maar ze beschouwen de uiteenzetting slechts als volledig en wetenschappelijk wanneer ook de maatschappelijke krachten zijn blootgelegd die aan deze wereldhistorische rol ten grondslag liggen. Reeds in 1869 schreef Marx in het voorwoord tot de tweede uitgave van zijn studie over de machtsgreep van Louis Bonaparte in 1851, later Keizer Napoleon III, dat hij voor alles heeft willen aantonen

‘hoe de klassenstrijd in Frankrijk omstandigheden en voorwaarden schiep die het aan een middelmatig en grotesk personage mogelijk maakten om de heldenrol te spelen.’(De Achttiende Brumaire van Louis Bonaparte, Progres, Moskou, 1987, p.6)

Dezelfde uitspraak had ook woordelijk kunnen staan in de inleiding tot Trotski’s ‘Verraden Revolutie’. Alle van de werkelijkheid afgesneden serreplantjes van theorieën die uit de pen komen gevloeid van de gevestigde intelligentsia (daarbij inbegrepen de marxiaanse professoren, wiens radicalisme altijd recht evenredig is met de sterkte van het laatste kopje koffie) ten spijt, blijft de Verraden Revolutie de eerste en meest volledige verklaring en kenschets over de ontaarding van de Russische Revolutie. Wat door Elleinstein alleen maar wordt aangeduid, werd door Trotski (meer dan veertig jaar daarvoor) vervolledigd; wat door Medvedev wordt aangeklaagd en ontmaskerd, werd door Trotski verklaard. Voor een goed begrip van de zaak verdelen we de geschiedenis van de Russische Revolutie in de volgende tijdvakken, die elk een fundamenteel stadium markeren:

– Oktober 1917: succesrijke machtsovername van de basisdemocratische arbeiders- en soldatenraden onder leiding van de bolsjewieken.

– 1918-1921: periode van het zgn. oorlogscommunisme. De Sovjetrepubliek wordt van alle zijden belaagd en blijft geïsoleerd door het mislukken van de revoluties in Europa. De bolsjewieken zijn genoodzaakt de staatsmacht steeds meer te centraliseren, zodat de staat zich tot de bevolking begint te verhouden ‘zoals de politieagent tegenover de wachtrij voor het rantsoenbedelinglokaal’. (Trotski). Schaarste die leidt tot corruptie vormt de voornaamste voedingsbodem voor de vorming van de staatsbureaucratie als parasitaire kaste.De bolsjewieken zien zich gedwongen tot de indienstname van de oude uit zichzelf al corrupte oud-tsaristische ambtenarij.

– 1921-1923: Eerste periode van de Nieuwe Economische Politiek; alle gewapende tegenstand is overwonnen, maar het land ligt in puin; beperkte herinvoering van het kapitalisme ter heropbouw; ondanks (vreedzame) zuiveringen, d.m.v. administratieve uitsluitingen, blijft de oude tsaristische bureaucratie zich opdringen aan de partij; de klassieke bureaucratie wordt aangevuld met (door de algehele schaarste) gecorrumpeerde elementen uit de partij, en de kapitalisten die door de N.E.P. zijn voortgebracht; tegen het einde van deze periode heeft de bureaucratie haar politieke uitdrukking gevonden in het optreden van Stalin en zijn vertrouwelingen; in 1923 richt Trotski de Linkse Oppositie op ter herinvoering van de arbeidersdemocratie en ter bestrijding van de bureaucratie.

– 1923-1928: Tweede periode van de N.E.P.; heftige politieke strijd tussen aanhangers van Trotski en de bureaucratie; Stalin steunt op de N.E.P.-mensen en de rijke boeren en weigert Trotski’s voorstellen tot een vreedzame en geleidelijke collectivisering van de landbouw; eerste internationale blunders van Stalin: 1923: opschorting en nederlaag van de Duitse Revolutie; 1925-1927: rechtse politiek van Stalin in China leidt tot bloedige nederlaag van de Chinese Revolutie; nederlaag van de Britse algemene staking in 1926 o.a. door Stalins steun aan de sociaaldemocratische Britse vakbondsleiding; vanaf 1926: brutale onderdrukking van de Linkse Oppositie.

– 1929-1933: sektarische draai naar links aangekondigd door Stalins leer van de ‘derde periode’; brutale collectivisering van de landbouw met grote hongersnood tot gevolg; tijdperk van het ‘vijfjarenplan te volbrengen in vier jaar’; repressieve uitschakeling van de Rechtse Oppositie van Stalinist bondgenoten uit de vorige periode; tweede golf van internationale blunders: door de splitsingspolitiek van de Comintern in de Duitse arbeidersbeweging overwint het Duitse fascisme; Trotski besluit vanaf dan dat de ontaarding van de Comintern onomkeerbaar is en roept op tot de vorming van de Vierde Internationale.

– 1934-1939: tweede opportunistische wending naar rechts; tijdperk van de Volksfrontpolitiek: na de nederlaag tegen het nazisme dwingt Stalin de Communistische Partijen te pacteren met burgerlijke partijen onder het mom van de ‘verenigde strijd tegen het fascisme’, maar met de werkelijke bedoeling de pluimen te strijken van de Westerse regeringen; daardoor in 1937-1939: nederlaag van de Spaanse Revolutie en overwinning van het fascisme onder Franco; In Rusland zelf rekent Stalin af met de overgebleven oude kaders van Lenins partij d.m.v. de schijnprocessen en de massale zuiveringen gedurende de jaren 1935-1939; in 1939 bereikt het verraad van Stalin een hoogtepunt met het hyper-opportunistische Stalin-Hitler niet-aanvalspact. De Europese arbeidersbeweging is nu volledig overgeleverd aan Hitler.

Het eerste tijdperk na Oktober 1917 is de periode van de strijd tussen de bolsjewieken en de oude uit de tijd van de tsaren stammende bureaucratie. Het tweede het tijdperk van het binnendringen en vervormen van de partij door de bureaucratie. Het derde tijdvak na Oktober is dat van de open politieke strijd tussen de bureaucratische vleugel van de communistische partij en haar gezonde arbeidersdemocratische vleugel o.l.v. Trotski. Tegen het begin van de jaren ’30 is deze interne strijd zo goed al beslist in het voordeel van de bureaucratie en in de tweede helft van de dertiger jaren begint het stalinisme een waarachtig bewuste contrarevolutionaire rol te spelen. Voor het openlijke verraad aan de Spaanse Revolutie in de jaren 1937-1939 kan men de politiek van Stalin nog bestempelen als een reeks van beoordelingsfouten en blunders, die geleid hebben tot nederlagen Tijdens de Spaanse burgeroorlog gaat het al niet meer om beoordelingsfouten of partieel opportunisme alleen, doch om het bewust organiseren van de contrarevolutie op het internationale terrein.

 

15 juni 2002

 

[1]. In eerdere versies stond hier het historisch foutieve: ‘De bolsjewieken hebben helemaal niets gestolen van de socialisten-revolutionairen. De nationalisatie van het grondbezit en de herverdeling van het vruchtgebruik onder de boeren hadden altijd al deel uitgemaakt van het marxistische landbouwprogramma in Rusland.’ (noot van de auteur, 25 mei 2006)

Delen:
Printen:

Steun ons: plaats uw boodschap in onze mei-editie!

Voorpagina van De Linkse Socialist

Uw boodschap in onze mei-editie