1968 – een jaar van opstanden. Een minder gekende revolte: de Pakistaanse opstand van 1968

Dit jaar zullen er heel wat verjaardagen worden gevierd. 40 jaar geleden was er mei ’68 met de studenten- en arbeidersrevolte in Frankrijk, maar ook bewegingen in tal van andere landen. Op deze site zullen we regelmatig een aantal historische gebeurtenissen belichten. We beginnen met een minder gekende revolte van 40 jaar geleden: de beweging in Pakistan die uiteindelijk leidde tot het aan de macht komen van Zulfikar Ali Bhutto. Een begrip van deze beweging is noodzakelijk om de actualiteit in Pakistan te begrijpen.

Geert Cool

Eind jaren 1960 kwam het in Pakistan tot een revolutionaire opstand. Het regime daverde op haar grondvesten en moest onder druk van een massabeweging een einde maken aan het jarenlange militaire bewind. Bij de eerste verkiezingen die Pakistan ooit zou kennen, kwam Zulfikar Ali Bhutto aan de macht, een linkse populist die van zijn PPP (Pakistani Peoples Party) de grootste Pakistaanse partij maakte. Amper een jaar voor de beweging van 1968 werd de PPP opgericht door 35 leden… Hoe was een dermate snelle ontwikkeling mogelijk?

Van militaire dictatuur tot massale opstand

Het kolonialisme had in Pakistan niet bepaald een sterke lokale heersende klasse gevestigd. De Britse kolonisatoren hadden uiteraard wel gebruik gemaakt van de feodale en regionale heersers die een sterke machtspositie hadden uitgebouwd, maar onder meer door een politiek van verdeel-en-heers hielden de Britten zelf de touwtjes stevig in handen. Na de onafhankelijkheid van Pakistan in 1947 (bij de opsplitsing van het Indische subcontinent in een islamitisch gedeelte – Pakistan met inbegrip van wat nu Bangladesh is – en de rest), werd geprobeerd om voorbereidingen te treffen om verkiezingen te organiseren.

Normaal moesten die eerste verkiezingen plaatsvinden in 1958, maar er was een groot probleem. Namelijk: het verwachte resultaat. De National Awami Parti (NAP), een links-democratische formatie met ook een sterke communistische invloed, zou de verkiezingen naar alle waarschijnlijkheid winnen. Daarop kwam het tot een militaire staatsgreep om de verkiezingen tegen te houden. De militaire dictator Ayub Khan nam de touwtjes stevig in handen. Aanvankelijk baseerde Khan zich voornamelijk op de VS, maar steeds meer werden ook de handelsbanden met China aangehaald. Het leidde ertoe dat Mao Zedong persoonlijk een oproep deed aan de Pakistaanse communisten (waar er een belangrijke invloed was van het maoïsme) om het regime van Ayub Khan kritisch te ondersteunen. Veel oppositie kwam er dan ook niet van de NAP.

Ayub Khan was een militaire dictator. Bij gebrek aan een sterke heersende klasse had het leger niet alleen op het vlak van defensie een machtige positie, het leger was (en is) actief op tal van maatschappelijke terreinen. Ook nu nog wordt een groot deel van de economie gecontroleerd door het leger. Khan maakte tevens gebruik van grootgrondbezitters om het regime te ondersteunen. Eén van die grootgrondbezitters was Zulfikar Ali Bhutto, de tweede grootste feodale heerser uit de provincie Sindh in het Zuidoosten van Pakistan. Khan zag Bhutto als zijn “politieke zoon”.

Toch kwam het tot een breuk tussen de twee. Bhutto nam in 1966 ontslag uit de regering-Khan omdat hij begon aan te voelen dat het verzet tegen het regime toenam. Onder brede lagen van de bevolking was er een immens ongenoegen. De immense verwachtingen en hoop na de onafhankelijkheid in 1947 werden niet ingelost. Bovendien zorgde de militaire dictator niet voor vooruitgang voor de massa’s. Werkloosheid, armoede en lage lonen bleven een immens probleem. Het ongenoegen begon over te koken en Bhutto probeerde daarop in te spelen.

In 1966 nam Bhutto ontslag uit de regering en in 1967 kwam hij met een nieuwe partij naar voor: de Pakistani Peoples Party (PPP). Op de oprichtingsvergadering waren er 35 aanwezigen, waaronder geen enkele vakbondsmilitant. De partij moest aan de kant van de Pakistaanse bevolking staan, aldus Bhutto. Met de radicalisering die een snel ritme aannam, schoof ook de PPP bijzonder snel naar links op. De centrale slogan werd al snel “voedsel, kledij en huisvesting”. Een variant op de slogan “brood, land en vrede” van de boljsewieken in 1917. Gezien zijn eigen positie als grootgrondbezitter zal Bhutto wel geen nadruk gelegd hebben op het aspect van een landhervorming… De druk van onderuit zorgde ervoor dat de PPP snel een radicaal profiel naar voor bracht en stelde op te komen voor een democratisch socialistische geplande economie.

In 1968 liep de druppel over en kwamen de arbeiders en arme boeren in Pakistan massaal op straat. In de grootste stad, Karachi, was een algemene staking uitgebroken en deze werd gevolgd in de rest van het land. In Oost-Pakistan, het huidige Bangladesh, ging deze beweging gepaard met eisen voor meer autonomie en onafhankelijkheid. De arbeiders en arme boeren legden het land effectief plat. Het regime had geen enkele uitweg meer en moest de boeken dicht doen: Ayub Khan moest aftreden en stelde een andere militaire leider aan om snel verkiezingen te organiseren.

De revolutionaire opstand van 1968 in Pakistan was de eerste revolutie in het land. De massa’s werden onmiddellijk met een aantal problemen geconfronteerd: het falen van de oude linkerzijde (de National Awami Party) zorgde ervoor dat er geen politiek verlengstuk was voor de beweging of dat er alleszins geen politieke formatie was die leiding gaf aan de beweging. Dit gaf ruimte voor een populistische kracht om snel terrein te winnen. De PPP kreeg steeds meer steun en een grote actieve betrokkenheid van arbeiders en arme boeren, ook al bleef de leiding in handen van een kliekje rond de feodale heerser Zulfikar Ali Bhutto.

De revolutionaire beweging hield bovendien goed stand tegen de heersende elite. Van november 1968 tot april 1969 werden tal van bedrijven bezet en gingen landarbeiders over tot landbezettingen. De centrale slogan was “revolutie”. En de arbeiders en boeren lieten er geen onduidelijkheid over bestaan: wat ze wilden, was een socialistische revolutie. Alleen was er geen revolutionaire partij om de revolutie tot haar conclusies te brengen. Tegen de achtergrond van een zwakke heersende klasse en een massale beweging met steun onder de arbeiders, maar ook de arme boeren, had een revolutionaire beweging met daarin een bewuste revolutionaire socialistische factor ervoor kunnen zorgen dat de wereldgeschiedenis er anders had uitgezien na de Pakistaanse revolutie van 1968-69.

Alleen was er geen revolutionaire partij aanwezig die deze taak kon volbrengen. De maoïsten hadden een grote invloed, maar raakten steeds meer gediscrediteerd omdat ze op vraag van de Chinese partijleiding hun steun bleven betuigen aan het corrupte regime van de militaire dictator Ayub Khan. Bij gebrek aan een alternatief en een revolutionaire partij, kon de PPP het vacuüm vullen. Alleen was dit niet om een socialistisch regime te vestigen…

De beperkingen van links-populisme

Ayub Khan gaf toe en liet een andere topmilitair verkiezingen organiseren in 1970. In West-Pakistan won de PPP deze verkiezingen overtuigend. In Oost-Pakistan (Bangladesh) waren het de nationalistische krachten die wonnen. De revolutionaire beweging van 1968-69 bleef daar nazinderen. De arbeiders en boeren wilden een socialistisch alternatief, een socialistisch Bangladesh. Zulfikar Ali Bhutto beging een cruciale fout inzake Bangladesh. In plaats van een bondgenoot te zoeken in de beweging van arbeiders en boeren in dat land, gooide hij het op een akkoord met de legerleiding in Pakistan om te proberen met brute militaire kracht de Pakistaanse eenheid te bewaren. Dat mislukte en het Pakistaanse leger slaagde er niet in om de beweging in Bangladesh klein te krijgen. Buurland India vreesde dat de beweging uit Bangladesh zou overslaan en kwam militair tussen. Het resultaat was een vernedering van het Pakistaanse leger en de onafhankelijkheid van Bangladesh.

Zulfikar Ali Bhutto en de PPP maakten geen gebruik van de nederlaag van het leger in Bangladesh om de machtspositie van dat leger ook in Pakistan zelf te beëindigen. Het leger was verzwakt en kon opzij worden geschoven, de massale opstand van 1968-69 bleef immers ook in Pakistan een impact hebben. De arbeiders en boeren wilden een einde maken aan het kapitalisme en steunden de hervormingen die de PPP doorvoerde. Maar ze zouden evenzeer een radicaal optreden tegen de legerleiding hebben gesteund.

Daar kwam evenwel niets van in huis. Het regime gooide het opnieuw op een akkoord met de legerleiding. Na de smadelijke nederlaag in Oost-Bengalen, mocht het leger haar actieterrein verleggen naar de opstandige provincie Balochistan in het Zuidwesten van Pakistan. Ook in die provincie eiste te bevolking meer autonomie. Balochistan is geen druk bevolkte provincie en het leger dacht daar wel sneller een overwinning te kunnen boeken. Het kreeg carte blanche van de PPP-regering. Het resultaat was een bloedige repressie in Balochistan en een legerleiding die van de operaties in Balochistan gebruik maakte om de eigen positie opnieuw te gaan versterken. Zulfikar Ali Bhutto stelde bijvoorbeeld generaal Zia al-Haq aan in Balochistan. We zullen deze generaal even verder in dit artikel nogmaals ontmoeten…

Op sociaal vlak voerde de PPP een reeks hervormingen uit die verregaand waren. Er was gratis onderwijs, gratis gezondheidszorg, er kwam zelfs een nationalisatie van de banken. Zowel in retoriek als in daden moest de PPP een erg linkse houding innemen, linkser dan bijvoorbeeld de linkse regimes die vandaag in Latijns-Amerika aan de macht zijn. Uiteraard was het toen tegen een andere achtergrond (met onder meer het bestaan van de Sovjetunie), maar het was toch vooral de revolutionaire beweging van 68-69 die het regime tot verregaande hervormingen dwong.

Alleen bleven de hervormingen op een bepaald niveau steken. Er werden wel delen van de economie uit de private handen gehaald, maar lang niet alle sleutelsectoren. Bovendien bleef het leger een machtige factor vormen in het land. De beperkte hervormingen volstonden niet om de kloof tussen arm en rijk te dichten en zelfs niet om voor blijvende vooruitgang te zorgen voor de meerderheid van de bevolking. Op dat ogenblik zijn Zulfikar Ali Bhutto en de PPP niet verder gegaan met de hervormingen, maar begonnen ze toe te geven aan de druk van de kapitalisten. Dat gebeurde niet openlijk, maar in de praktijk. Bij een staking in 1972 in Karachi stelde Bhutto aan het patronaat dat het regime de kant van de arbeid zou kiezen, maar toen het patronaat huurlingen op de stakers afstuurde, kwam het regime niet tussen om een bloedbad te vermijden.

De weigering om de vraag naar een socialistisch alternatief te beantwoorden met de nationalisatie van alle sleutelsectoren van de economie, het ontwapenen van het bestaande leger en de vervanging ervan door de gewapende bevolking, het ontbreken van arbeidersdemocratie in de genationaliseerde sectoren van de economie en in delen van het politieke stelsel, waren allemaal factoren die het regime ondermijnden. Het populisme volstond niet, zelfs niet gecombineerd met vrij doortastende hervormingen. De arbeiders en boeren wilden meer en begonnen zich deels van de PPP af te keren.

Bij de verkiezingen van 1977 werd dit de PPP zelf fataal. Om die verkiezingen opnieuw te winnen, koos de partij ervoor om via corruptie de resultaten op voorhand vast te leggen. Dit leidde tot rellen en onlusten in verschillende steden. Het was duidelijk dat het regime verzwakt uit deze operatie kwam en voor het leger was dit het signaal dat haar ogenblik was gekomen. Het leger pleegde een staatsgreep en bracht generaal Zia ul-Haq aan de macht. Zulfikar Ali Bhutto werd uiteindelijk opgeknoopt in 1979 en droeg de macht (over de partij) over aan zijn dochter, Benazir Bhutto, die op haar beurt eind vorig jaar in de beste feodale traditie haar zoon aanstelde als erfgenaam.

Dictatuur van Zia ul-Haq: bloederige vervolging van arbeiders, steun aan fundamentalisten

Het resultaat van het falen van het links-populistische regime van Bhutto en de PPP leidde tot de staatsgreep van het leger onder leiding van Zia ul-Haq. Dit had verregaande gevolgen. Er kwam een brutale repressie tegen linkse militanten, vakbonden,… Het was jarenlang quasi onmogelijk om een socialistische kracht uit te bouwen in Pakistan, de eerste leden van onze organisatie werden in deze periode gewonnen voor het marxisme terwijl ze in ballingschap waren in onder meer Nederland.

Zia ul-Haq was een betrouwbare bondgenoot van het VS-imperialisme dat handig gebruik maakte van zijn diensten om onder meer Pakistan te gebruiken om er fundamentalistische strijders op te leiden die werden ingezet in Afghanistan na de inval van de Sovjetunie. De mujahedin vormde de basis voor de latere Taliban in Afghanistan. Maar ook in Pakistan was er een invloed van de opleiding die werd gegeven aan fundamentalistische strijders. De militaire dictator steunde de fundamentalisten, onder meer om zijn controle te versterken op meer achtergebleven delen van het land waar de feodale en stammenverhoudingen nog dominant waren. Ook vond Zia ul-Haq de fundamentalisten een nuttige bondgenoot in de strijd tegen aartsvijand India. Regelmatig werden commando’s ingezet om te strijden in het door India bezette deel van Kasjmir. Dat leidde mee tot het destabiliseren van het Indische regime en vormde mee een aanleiding voor een immense wapenwedloop tussen India en Pakistan, een wapenwedloop met kernwapens.

De militaire dictatuur van Zia ul-Haq heeft komaf gemaakt met de arbeidersbeweging en de basis gelegd voor een neoliberaal regime dat tegelijk steunde op fundamentalisten, onder meer in het leger. Eind jaren 1980 werd formeel afstand gedaan van de macht en kwamen er verkiezingen (die werden gewonnen door Benazir Bhutto die in 1988 uit ballingschap terugkeerde om premier te worden). Het nieuwe regime van Benazir Bhutto was echter totaal verschillend van het regime van haar vader: ditmaal geen hervormingen, maar wel een compromis met het leger. Dat compromis en het aanvaarden van het neoliberalisme bleven de dominante trend in de PPP en bij Benazir Bhutto. Ook na de verkiezingen van 18 februari zal de PPP niet van die koers afstappen.

Vlak voor zijn dood in 1979 schreef Zulfikar Ali Bhutto in de gevangenis een boek “Als ik vermoord wordt”. Hij kwam daarin tot volgende conclusie: “Ik zit momenteel in de dodencel omdat ik probeerde tot een compromis te komen tussen twee strijdende klassen – de arbeidersklasse en de heersende klasse. Er is geen compromis mogelijk tussen deze twee klassen. De klassenstrijd zal pas beëindigd worden met een beslissende nederlaag van één van de klassen. Dat is de les die ik trek uit mijn huidige omstandigheden.” Deze les is effectief van fundamenteel belang in de strijd voor een socialistisch alternatief. Het vereist bovendien een eigen revolutionair instrument in handen van de arbeiders en boeren: een revolutionaire partij met een socialistisch programma.

Delen:
Printen:

Steun ons: plaats uw boodschap in onze mei-editie!

Voorpagina van De Linkse Socialist

Uw boodschap in onze mei-editie

Reacties zijn gesloten.