Benjamin Barber is de auteur van het boek “Jihad vs Mc World”. Nu komt hij met een nieuw boek over de “infantiele consument”. We kunnen het eens zijn met de ondertitel van het boek en de kritiek die op de markt wordt gegeven. Het destructieve karakter van een kapitalistisch systeem dat zich enkel op de winst richt, wordt in het boek duidelijk gemaakt. Alleen heeft Barber geen alternatieven.
Wat de auteur omschrijft als de “consumptiesamenleving” houdt hij verantwoordelijk voor het vernietigen van de “traditionele fasen van de levenscyclus, de kindertijd wordt ingekort (…) de adolescentie begint voor de pubertijd en blijft, voor sommigen, maar duren (…) het ontkennen van leeftijd is omnipresent.”
Volgens de auteur is het “protestantse arbeidsethos” vervangen door een “infantiel ethos”. Het protestantse arbeidsethos was volgens bepaalde filosofen, zoals Max Weber, kenmerkend voor het kapitalisme en in het bijzonder het Anglo-Amerikaans kapitalisme. Nu domineert volgens Barber een “Peter Pan syndroom”.
De auteur stelt dat het consumptiekapitalisme erop gericht is om de ontwikkeling van volwassenen tegen te gaan in de hoop om de gewoonten en smaken van kinderen te versterken onder volwassenen. Met allerhande spelletjes, gadgets en overbodige consumptiegoederen worden zaken geproduceerd die nutteloos zijn en enkel maar bestaan omdat het kapitalisme nu eenmaal wil verkopen. Er wordt ook gewezen op de pogingen van bedrijven om steeds agressiever in te spelen op “jonge consumenten”.
Zelfs het zakenblad The Economist moest enkele jaren geleden toegeven: “Vroeger moest je als volwassene je speelgoed opbergen. Nu trekt een 35-jarige Wall Street analist naar zijn werk op een scooter, terwijl hij naar Moby luistert via zijn koptelefoon met jaarverslagen in zijn rugzak. Deze 35-jarige heeft meer gemeen met een 20-jarige dan wat een generatie geleden het geval was.”
Tegelijk leven 4 miljoen “niet-zo-jonge volwassenen” van 25 tot 34 jaar in de VS nog steeds bij hun ouders. We zien overigens een zelfde trend in Europa: jongeren blijven langer thuis wonen omdat ze weinig keuze hebben. De lonen zijn te laag om een eigen huis te kopen of te huren. Bovendien is er een chronisch tekort aan betaalbare huisvesting.
De auteur vergelijkt de huidige periode met vroegere periodes van het kapitalisme die hij omschrijft als “productivistisch” waarbij volgens hem de “reële behoeften van reële mensen” centraal stonden: basisgoederen, voedsel, huisvesting, gereedschap,… Daartegenover staat dat het kapitalisme vandaag enkel nog zou vooruitgaan op basis van “consumptie” omdat de “essentiële behoeften al ingevuld zijn”.
Dat klopt natuurlijk niet voor de meerderheid van de wereldbevolking, in het bijzonder in de neokoloniale wereld, die in armoede leeft. Er is bovendien ook een toenemende armoede in de zogenaamd ontwikkelde landen.
Karl Marx
Karl Marx stelde reeds dat het kapitalisme steeds probeert nieuwe “interne” markten te ontwikkelen, waarbij soms wordt ingespeeld op wat ooit “denkbeeldige behoeften” waren (denk maar aan GSM’s of iPods) maar intussen “essentiële” behoeften zijn geworden. Anderzijds heeft Barber wel een aantal correcte punten in zijn kritieken op het “moderne kapitalisme”, zeker als hij het heeft over het winkelen om te winkelen.
De “consumptie ethos” heeft effectief een impact in de VS. Dat werd duidelijk gemaakt door Bush na de aanslagen van 11 september 2001. In een poging om de Amerikanen na de aanslagen terug op het pad van het normale leven te brengen, stelde Bush dat het belangrijk zou zijn om tegenover al-Qaeda en co de patriottische sterkte van het land te tonen door allemaal naar winkelcentra te trekken en verder te gaan met de consumptie.
Winkelen tot je erbij neervalt
Het blad “Vancouver Sun” publiceerde een editoriaal met de titel: “Winkel tot je erbij neervalt: het is een morele plicht”. William Greider stelde in zijn boek over het moderne neoliberalisme (“One World, Ready or Not”) dat “teveel producten op zoek moeten naar te weinig consumenten, die te vaak sterk worden gestimuleerd om toch maar tot consumptie over te gaan”.
De drang naar consumptie wordt opgedreven door het moderne kapitalisme, maar maakt de bevolking daarom niet gelukkiger. Bovendien zitten we dan nog in een periode voor een ernstige economische crisis. Het doet wat denken aan de jaren 1960 voor de sociale uitbarstingen in 1968-69. De nieuwe generatie van arbeiders en studenten verwierp ook toen het brutale en egoïstische materialisme van de kapitalistische samenleving. De jongerenrevolte toen was een voorloper van een breder arbeidersverzet dat er zat aan te komen.
De auteur haalt terecht een aantal citaten van Marx aan, zoals: “De uitbreiding van de productie en van de behoeften wordt bijzonder ingewikkeld en steeds meer onderworpen aan onmenselijke, verdorven en denkbeeldige noden.” Marx beschreef in algemene termen wat de auteur van dit boek gedetailleerd naar voor brengt: de vervreemding van de producent – de arbeiders in de kapitalistische samenleving – van zowel zijn productiemiddelen als van het geproduceerde product, waardoor de arbeider een radertje van de moderne industriële machine wordt.
De commentaren van Barber over de zogenaamde filantropie (vrijgevigheid) van de miljonairs en miljardairs voor WO1, worden tegenover het kapitalisme vandaag geplaatst. De zogenaamde vrijgevigheid van kapitalisten in het verleden was beperkt tot het uitdelen van zakgeld op basis van de winsten die werden gemaakt op de kap van de uitbuiting van de arbeiders. Het was bovendien niet gericht op de creatie van een meer gelijke samenleving. Er werden kleine ‘cadeaus’ uitgedeeld om een groter verzet te vermijden en om de arbeiders het kapitalisme te laten aanvaarden.
In 2001 besteedde de VS meer dan 230 miljard dollar aan reclame, met 40 miljard daarvan gericht op kinderen (tegenover 2,2 miljard in 1968 en 4,2 miljard in 1984). In Europa is de reclamesector intussen goed voor zo’n 100 miljard dollar per jaar. De auteur verwijst ook naar Hollywood en de zogenaamde “droommachine” die wordt gebruikt om de bevolking dom te houden. Barber plaatst dat tegenover kritische en radicale films in de jaren 1960.
Alles moet vandaag sneller gaan: fast food, snelle muziek, snel regisseren van films, snelle computers, enkel sporten waarin snelheid telt,… Barber spreekt zich daar tegen uit en stelt dat snelheid de dominante trend is in de jongerencultuur en de wereldwijde handel. In India noemt men de nieuwe generatie van snelle consumenten de “zippies”.
In Zuidelijk Europa is er steeds meer een aanval op de lange siesta’s en de tijd die wordt genomen voor maaltijden. In Madrid werd zelfs een campagne opgezet om in te gaan tegen de lange middagpauzes: “Twee tot drie uur zijn zeker plezant, maar niet productief”. Met andere woorden: alles moet buigen voor de productie van winst, wat ook de gevolgen zijn op het vlak van stress en de bijhorende gevoelens van ziekte en ongemak.
De auteur komt tot deze conclusie: “De cultuur van het moderne consumptiekapitalisme heeft alle Freudiaanse (en protestantse) bagage overboord gegooid. Voor het eerst in de geschiedenis voelt een samenleving aan dat haar economisch overleven een vorm van gecontroleerde regressie vereist waarin onvolmaaktheid sterker wordt gepromoot dan rijping.”
Barber spreekt zich terecht uit tegen de pogingen om de 35-urenweek in Frankrijk af te schaffen. Terwijl de arbeiders in Europa uitkijken naar mogelijkheden om minder lang te werken, probeert de burgerij in de verschillende landen om ons steeds langer en harder te laten werken: zowel de arbeidsduur per week als het aantal jaren dat gewerkt wordt, zou omhoog moeten als het van de burgerij afhangt.
In tegenstelling tot veel andere schrijvers die het hebben over de horror van het modern neoliberalisme, is Barber wel duidelijk over wat dit systeem betekent voor de meerderheid van de bevolking: “De ongelijkheid zit in het marktsysteem ingebakken, waardoor dit systeem een race naar de top wordt voor wie al rijk is en een race naar beneden voor al de rest. Ongelijkheid staat niet los van privatiseringen, het is er het fundament van.” Bovendien: “Politici zijn handelaars en worden als producten verkocht aan een publiek dat niet gezien wordt als een groep van burgers, maar als potentiële klanten.”
Barber verwerpt de stelling van Thomas Friedman in diens boek “The World is Flat” dat de normen en voorwaarden in de VS binnenkort internationaal zullen gelden. In werkelijkheid is er een groeiende kloof tussen noord en zuid, tussen rijk en arm, tussen kleine rijke eilandjes in landen en de arme meerderheid. De tegenstellingen zijn nog nooit zo groot geweest. In plaats van een zogenaamde “platte wereld”, zien we dat de nachtmerrie van de filosoof Hobbes (“iedereen tegen allen”) steeds meer realiteit wordt met armoede, corruptie, misdaad en onveiligheid die voor een groter deel van de wereldbevolking dagelijkse kost geworden zijn.
De analyses van Barber zijn niet zozeer foutief als hij het kapitalisme beschrijft. Het probleem bevindt zich op het vlak van remedies en antwoorden. Op dat vlak komt hij niet verder dan een reformistisch programma dat de scherpste kantjes van het kapitalisme moet afveilen. Zo heeft hij het over het democratiseren van de globalisering. Het IMF en de Wereldhandelsorganisatie, net zoals de Verenigde Naties, ziet hij terecht als instrumenten van de VS, maar zijn alternatief is “transnationale instellingen gecontroleerd door de globale burgersamenleving”. Dat is utopisch en het zal geen einde maken aan de onmenselijke tendensen van het neoliberale kapitalisme.
Remedies voor een ziek system
Socialisten en marxisten stellen niet alleen dat het kapitalisme economisch niet efficiënt is, maar vooral dat het geen gebruik kan maken van het enorme potentieel van de productiekrachten die worden opgebouwd door de arbeid van de werkenden. Het kapitalisme wordt vandaag steeds onmenselijker en dat heeft gevolgen, ook op het vlak van cultuur, waarbij de vervreemding toeneemt en de mens steeds meer wordt omgevormd tot eendimensionale wezens.
Democratisch socialisme is de basis om daar een einde aan te maken door de menselijke solidariteit centraal te stellen. Dat zal nieuwe mogelijkheden met zich mee brengen op heel wat vlakken, van kunst over wetenschap tot de samenleving in het algemeen en elk individu. Enkel een georganiseerde arbeidersklasse op wereldvlak die de strijd tegen het kapitalisme aangaat en die opkomt voor een nieuwe socialistische samenleving op nationaal vlak, maar met internationale banden, kan een weg vooruit aanbieden uit het economische en culturele moeras dat Barber goed beschrijft in zijn boek.