Hoe kunnen we het programma van Corbyn effectief realiseren?

Foto: Paul Mattson
Foto: Paul Mattson

Het IMF roept op tot overheidsinterventies om de zieltogende wereldeconomie te stimuleren. Velen ter linkerzijde stellen ook Keynesiaanse maatregelen voor. Betekent dit dat het IMF een door Corbyn geleide regering in Groot-Brittannië zou verwelkomen? Indien niet, waarom niet? In dit dossier uit het magazine ‘Socialism Today’ gaat Hannah Sell in op de economische en politieke kwesties van dit debat.

Vanaf de jaren 1980 werden neoliberale economische maatregelen amper betwist. Acht jaar na het uitbreken van de wereldwijde economische crisis, zijn er enkele kapitalistische commentatoren die het neoliberalisme afschrijven. Die conclusie trekken ze uit de oproepen van het Internationaal Monetair Fonds (IMF), jarenlang een evangelist voor het neoliberalisme, tot “krachtige acties” om uit de val van “lage groei” te geraken die volgens het IMF leidt tot groeiend ongenoegen onder de bevolking.

Een eerste mogelijke actie die voorgesteld wordt, is het opdrijven van overheidsinvesteringen in publieke werken. Er wordt meteen aan toegevoegd dat dit moet gebeuren waar er “fiscale ruimte voor is.” Maar toch stelt het IMF dat de “historisch lage rentevoeten een uitstekende gelegenheid bieden om de publieke investeringen op te voeren en de infrastructuur te verbeteren.” Dit is een oproep tot Keynesiaanse maatregelen, algemeen worden dergelijke maatregelen omschreven als een grotere overheidstussenkomst om de vraag te stimuleren en zo een kapitalistische crisis te verzachten of te vermijden.

Op basis van deze bocht denken sommigen ter linkerzijde dat er veel meer politieke ruimte ontstaan is voor een linkse regering die Keynesiaanse maatregelen doorvoert. Jeremy Corbyn zou volgens deze stemmen veel meer mogelijkheden hebben dan linkse Labour-premiers in het verleden. Zo stelt Paul Mason bijvoorbeeld dat we “aan de andere kant van het neoliberale tijdperk staan, als economisch model is het geschiedenis.” Hij voegt eraan toe: “vandaag is de tijd rijp voor het idee dat het neoliberalisme voorbij is, dat de overheid de markt moet vormgeven, controleren en soms onderdrukken, dat besparingen zelfvernietigend zijn, dat meer oorlogsvoering geen einde zal maken aan de chaos en onrechtvaardigheid die Bush en Blair in het Midden-Oosten gebracht hebben.” (‘The Parallels Between Jeremy Corbyn And Michael Foot Are Almost All False’, The Guardian, 15 augustus).

Inzake de mogelijke brede steun voor een door Corbyn geleide Labour-regering heeft Mason 100% gelijk. Maar hij wil meer dan dat zeggen. Hij suggereert dat er vandaag vanuit de kapitalistische staat minder verzet tegen zo’n regering zou zijn. “De rechtstaat staat sterker. Iedereen in de beweging rond Tony Benn voelde aan dat de wettelijke instanties erg zwak waren, de politie, veiligheidsdiensten en het gerecht waren sterk gepolitiseerd, de grondwet was zo beperkt dat het scenario van de novelle ‘A Very British Coup’ niet paranoïde was. Vandaag is de geheime staat groot, maar ze staat onder sterkere controle. Een linkse Labour-regering – ofwel alleen ofwel in coalitie met linkse nationalisten – zou wellicht relatief gespaard blijven van politieke sabotage door de staat.”

Dit rooskleurig beeld van de toekomst wordt niet onderbouwd met empirisch bewijs van de afgelopen maanden. De wijze waarop Jeremy Corbyn aangepakt werd door de gevestigde media (niet in het minst de publieke omroep BBC), de Tories en de pro-kapitalistische vleugel van Labour wijst niet bepaald op een aanvaarding van de mogelijkheid van een linkse regering. Integendeel, zoals Tony Blair stelde, zien ze daarin een “te gevaarlijk experiment” dat met alle mogelijke middelen moet voorkomen worden.

De standpunten van de kapitalistische rechtbanken wijzen evenmin op neutraliteit. In een wanhopige poging om de resultaten voor Corbyn te ondermijnen, besloten drie rechters van het Hof van Beroep unaniem om de gerechtelijke beslissing te vernietigen die de 130.000 mensen die sinds 12 januari 2016 lid werden van Labour te laten meestemmen in de voorzittersverkiezingen. Een indicatie van de afwezigheid van echte ‘neutraliteit’ zien we in het feit dat een van de drie rechters, Lord Justice Sales, door Tony Blair zelf aangesteld werd als nieuwe koninklijke raadgever en onder de regering van New Labour de best verdienende advocaat van het land was. Hij zorgde onder meer voor een juridische argumentatie van het verzet van Blair tegen een onderzoek naar de oorlog in Irak.

John McDonnell, begrotingsminister in het schaduwkabinet van Labour, vatte goed samen van waar de vijandigheid tegen hem en Jeremy komt: “Laat ons duidelijk zijn, dit heeft niets met Jeremy Corbyn als individu te maken. Het gaat om jullie. Dit is het establishment dat jullie zegt: hoe durven jullie een socialist te verkiezen als Labour-voorzitter. Dit is de 1% die de 99% zegt om terug in de rij te gaan staan, terug in de mand te gaan liggen. Ze willen dat politiek zich beperkt tot het roteren van de politieke elite, los van de reële wereld maar vooral gedomineerd door het financiewezen en het grootkapitaal uit de City of London.” (The Guardian 13 september)

Angst voor een massabeweging

Hoe komt het dan dat het IMF enerzijds oproept tot Keynesiaanse maatregelen en Jeremy Corbyn anderzijds zo hard aangepakt wordt als hij dergelijke maatregelen voorstelt? Zijn eisen zoals de invoering van een minimumloon van 10 pond per uur, massale bouw van sociale woningen en gratis onderwijs, hebben honderdduizenden mensen enthousiast gemaakt. Nochtans blijft het beperkt tot een Keynesiaans programma dat socialisten wel steunen, ook al gaan ze tegelijkertijd verder. Het programma van Labour onder Michael Foot ging een pak verder dan wat Corbyn vandaag voorstelt. Het verkiezingsmanifest van 1983 bijvoorbeeld riep op tot de “terugkeer naar publiek bezit van de publieke bezittingen en rechten die door de Tories werden uitverkocht, met een compensatie die beperkt blijft tot wat de overheid kreeg toen deze bezittingen geprivatiseerd werden.” Het verkiezingsmanifest van 1983 was beperkter dan de Alternative Economic Strategy die destijds door de linkerzijde van Labour, waaronder Corbyn, verdedigd werd. Dat alternatieve programma riep onder meer op tot het publieke bezit van de financiële instellingen.

Vandaag eist Corbyn een hernationalisatie van de gezondheidszorg en de spoorwegen (op geleidelijke wijze naarmate de bestaande contracten aflopen), maar niet van andere sectoren en diensten die sinds begin jaren 1980 geprivatiseerd werden. Hij roept niet op tot de nationalisatie van de banken. Zijn beleid voor een publieke nationale investeringsbank die 500 miljoen pond investeert in snel internet, energie, transport en huisvesting blijft beperkt tot het niveau van de ‘krachtige acties’ waartoe het IMF oproept.

Het IMF roept op tot actie om een verdere groei van ‘ongenoegen’ onder de bevolking tegen te gaan. De oproep heeft als doel om een beweging die het systeem bedreigt te vermijden. Het IMF begrijpt minstens op beperkte schaal dat de enorme groei van ongelijkheid samen met de afname van de levensstandaard van de meerderheid van de bevolking kan leiden tot een revolte tegen het systeem dat het verdedigt. De kapitalisten zijn overigens bang dat de beweging achter Corbyn in die richting zou gaan. Ze hebben gelijk. Het is een uitdrukking van de enorme opgestapelde woede onder miljoenen mensen. De lonen in Groot-Brittannië zijn er met meer dan 10% op achteruitgegaan, in de ontwikkelde kapitalistische landen kende enkel Griekenland een grotere val. De openbare diensten en uitkeringen werden afgebouwd. Een miljoen Britten is nu afhankelijk van voedselbanken.

De kapitalistische klasse vreest terecht dat de groeiende steun voor Corbyn in de voorzittersverkiezingen slechts het begin is. Het breed gedragen enthousiasme voor een door Corbyn geleide regering kan, zeker indien zo’n regering tegen de achtergrond van een hernieuwde economische crisis aan de macht komt, deze veel verder duwen dan het huidige bescheiden programma van Corbyn. Het kan de regering aanzetten tot het nemen van socialistische maatregelen die de kapitalistische heerschappij bedreigen. Het is dan ook niet onlogisch dat de kapitalistische klasse zich zo verzet tegen zelfs de bescheiden voorstellen van Jeremy Corbyn.

Druk op linkse regeringen

Zoals het establishment er nu alles aan doet om te vermijden dat Corbyn de volgende premier wordt, zo zou het ook een regering onder leiding van Corbyn saboteren. Het is naïef te denken dat de enorme druk op Syriza in Griekenland, niet in het minst door het IMF, om te capituleren en de besparingen te aanvaarden geen navolging zou krijgen indien er een linkse regering in Groot-Brittannië komt. Het klopt dat Griekenland een zwakke economie binnen de eurozone was waardoor dit kon uitgespeeld worden door het internationale kapitalisme om Alexis Tsipras in de pas te doen lopen, maar dit betekent niet dat het internationale kapitalisme stilzwijgend zou toekijken indien de vijfde grootste economie ter wereld een linkse regering zou verkiezen.

Dit betekent uiteraard niet dat er geen socialistisch beleid moet gevoerd worden. Met een vastberaden beweging van de werkende klasse en een vooruitziende leiding, zouden de kapitalisten niet in staat zijn om een socialistische regering te stoppen bij het doorvoeren van een links beleid. Ook in Griekenland had het resultaat er anders kunnen uitzien indien de leiding van Syriza niet gecapituleerd had maar dezelfde vastberadenheid aan de dag had gelegd als de Griekse werkenden en armen.

De druk op een Corbyn-regering zou vergelijkbaar zijn met de ervaring van de Franse PS-regering onder François Mitterand in 1981. Die regering kwam aan de macht op een golf van enthousiasme. De verkiezing van Mitterand leidde tot feestgewoel op de straten. De regering had een programma met onder meer een verhoging van het minimumloon met 10%, de invoering van een 39-urenweek, hogere pensioenen en de nationalisatie van een aantal grote bedrijven en banken. Een aantal van deze hervormingen werden aanvankelijk doorgevoerd, maar de regering werd aangevallen door het Franse en het internationale kapitalisme en de markten. Na amper 100 dagen maakte de regering een bocht.

De Financial Times stelde daar destijds over: “De Franse regering is een campagne gestart om de angst bij de werkgevers voor een socialistische regering weg te nemen en om de investeringen te stimuleren. Mitterand zei dat er geen sprake van was om zich te moeien met de beslissingsmacht van de werkgevers of om hen een veto over afdankingen op te leggen.” (8 september 1981). Dit was het begin van een lange terugtocht. Na maanden van kapitaalvlucht werd de munt twee keer gedevalueerd. In juni 1982 werd een loonstop ingevoerd en de publieke uitgaven werden met 20 miljoen Franse Frank verminderd in wat vandaag omschreven zou worden als een besparingsbeleid.

In Groot-Brittannië was er van 1974 tot 1976 een Labour-regering onder Harold Wilson. Die was veel bescheidener dan Mitterand, er werd slechts geprobeerd om de belastingen voor de grote bedrijven wat te verhogen. De kapitalistische klasse voerde een grote campagne hiertegen en dreigde met een kapitaalstaking. Het resultaat was dat de voorstellen zodanig afgezwakt werden dat er niets van overbleef.

Het neoliberale tijdperk

Paul Mason stelt dat deze ervaringen vandaag minder relevant zijn omdat ze plaatsvonden aan de start van de wereldwijde opmars van het neoliberalisme, terwijl dit tijdperk vandaag aan zijn einde komt. Het klopt dat Mitterand aan de macht kwam op een ogenblik dat het kapitalisme wereldwijd in de richting ging van wat nu neoliberalisme genoemd wordt. Wereldwijd probeerden de kapitalistische klassen om zoveel mogelijk verworvenheden van de arbeidersklasse uit de naoorlogse periode van economische groei (1950-73) terug te draaien.

Het Keynesiaanse beleid van de na-oorlogse periode werd vervangen door het nieuwe mantra van het neoliberalisme dat de winsten op peil probeerde te houden door de lonen te drukken en de openbare diensten te privatiseren of af te bouwen. Deze aanval op de werkende klasse ging gepaard met technologische veranderingen die een enorme globalisering mogelijk maakten en een drastische toename van de dominantie van het financiekapitaal. In dezelfde periode was er een belangrijke overwinning voor het kapitalisme met het stagneren en uiteindelijk de val van het stalinisme.

Decennia van neoliberalisme later, is de pendule heel ver in de richting van de kapitalistische klasse doorgeslagen. Tal van maatregelen die de meerderheid van de bevolking ten goede kwamen en noodgedwongen aanvaard werden door de kapitalisten, worden vandaag als radicaal en onaanvaardbaar beschouwd. Jeremy Corbyn verdedigt bijvoorbeeld de erg populaire eis van gratis hoger onderwijs en dit ondanks hardnekkig verzet door de rechterzijde van Labour. Deze eis wordt vandaag als ‘extreem’ gezien, maar vroeger werd dit algemeen aanvaard. De eerste inschrijvingsgelden werden pas in 1998 door New Labour ingevoerd. Op dat ogenblik waarschuwde de voorganger van Blair, de conservatief John Major, ervoor dat het invoeren van inschrijvingsgeld wel eens te ver zou kunnen gaan.

De afgelopen 30 jaar is het aandeel van de rijkdom die naar de arbeidersklasse ging drastisch afgenomen. Zo nam het aandeel van het netto-inkomen (na belastingen) van de 1% grootste belastingbetalers toe van ongeveer 4% in 1978 tot 10% in 2000. Het aandeel van het nationale inkomen dat naar de 60% armsten ging, daalde van 40% in 1977 naar 33% in 2008. (Stewart Lansley, The Cost of Inequality). Sindsdien is het enkel nog erger geworden. Oxfam merkte op dat de 62 rijkste individuen ter wereld evenveel bezitten als de armste helft van de wereldbevolking. Dit was enkel mogelijk door een aanhoudende aanval op de werkende klasse en de armen. Arbeidsvoorwaarden en lonen werden afgebouwd. Openbare diensten werden massaal geprivatiseerd. Het mantra van besparingen domineert.

De verandering van een Keynesiaans beleid naar het neoliberalisme was niet het gevolg van een abstracte beleidsverandering, zo werkt het kapitalisme niet. Het is een blind systeem dat gedreven wordt door de winstmaximalisatie. De na-oorlogse economische groei bereikte zijn limieten en zette hierdoor druk op de winsten. Dit is waarom het kapitalisme het Keynesianisme achter zich liet.

In tegenstelling tot wat veel Keynesiaanse economen denken, was het evenmin het Keynesiaanse beleid dat leidde tot de na-oorlogse economische groei. Dat kwam eerder door een combinatie van factoren. De toegenomen sterkte van de werkende klasse aan het einde van de Tweede Wereldoorlog zorgde er samen met de toenmalige kracht van de geplande economieën (zelfs indien het karikaturen van socialisme waren) in het Oostblok voor dat de kapitalistische klassen wel toegevingen moesten doen aan de arbeidersklasse. Het systeem was bedreigd door het stalinisme. Dit zorgde er ook voor dat de grote kapitalistische machten hun onderlinge tegenstellingen naar de achtergrond verdreven. De VS ging over tot het deels financieren van de heropbouw in Japan en West-Duitsland die konden uitgroeien tot wereldmachten.

Daarbovenop was er een tijdlang een hoge vraag die gecombineerd werd met nieuwe methoden van massaproductie. Veel van die methoden bestonden al decennia, maar konden pas succesvol toegepast worden na de vernietiging van de oude industrie in de oorlog. Dit leidde tot een langere periode van investeringen en hoge winsten, ondanks de grotere belastingdruk. Deze korte ‘gouden periode’ voor het kapitalisme was uitzonderlijk. Na afloop ervan konden de kapitalisten hun winsten enkel herstellen door de arbeidersklasse aan te vallen.

Ze slaagden er echter niet in om hun systeem gezond te maken. De tegenstellingen werden integendeel enkel nog groter, wat uiteindelijk zou leiden tot de vreselijke economische crisis vanaf 2008 waarvan het kapitalisme nog niet hersteld is. Langdurige stagnatie is nu het beste waar de kapitalisten op kunnen hopen. Ze zien toe op een steeds gebrekkiger systeem. De periode van het einde van de na-oorlogse groei tot aan de crisis van 2008 werd gekenmerkt door een algemeen lagere groei en een inkrimping van de industrie in de ontwikkelde kapitalistische landen. De productiviteitsgroei (de output per werkende), een belangrijke indicator voor de gezondheid van het kapitalisme, staat al laag sinds midden jaren 1970.

Keynesianisme voor de rijken

De winsten werden hersteld door het aandeel voor de kapitalisten te vergroten ten koste van dat van de werkende klasse. Dit heeft echter de reeds bestaande problemen verergerd, zoals het gebrek aan vraag aangezien de dalende levensstandaard maakt dat de meerderheid van de bevolking de geproduceerde goederen niet meer kan ‘terugkopen’. Gedurende een periode leek dit opgelost te zijn met een golf van goedkope kredieten, waardoor werkenden veel meer uitgaven dan ze zich konden permitteren. Deze enorme zeepbel in de economie was verbonden met de enorme toename van financiële speculatie door de kapitalistische klasse. Er werd steeds meer gespeculeerd omdat dit het meest winstgevende voor hen was. Dit leidde tot een reeks zeepbellen die op een bepaald ogenblik wel moesten barsten en leiden tot een wereldwijde crisis.

In tegenstelling tot de nasleep van de crash in 1929, kwamen er na 2008 aanvankelijk gecoördineerde acties van de kapitalistische machten om de effecten van de crisis te verzachten. Regeringen kwamen tussen om banken te nationaliseren zodat deze niet zouden instorten. Er kwamen bijzonder lage rentevoeten en tegelijk werden grote sommen cash in de economie gepompt. Tussen 2008 en 2015 kocht de Amerikaanse Federal Reserve voor 3.700 miljard dollar obligaties. De Britse regering pompte tussen 2009 en 2015 via quantitative easing 375 miljard pond in de economie. In augustus werd beloofd dat er nog eens voor 60 miljard pond aan obligaties zouden opgekocht worden.

Moest deze 375 miljard pond rechtstreeks aan de bevolking uitgedeeld zijn, dan had elk gezin 24.000 pond gekregen. Maar het geld ging grotendeels naar de 1% rijksten, eigenlijk vooral naar de 0,1% rijksten. Dit ‘Keynesianisme voor de rijken’ werd vanaf 2010 gecombineerd met een nieuwe ronde van brutale neoliberale besparingen voor de rest van de bevolking. De beurzen veerden terug op, de winsten werden hersteld. De 0,1% rijksten gebruikten de economische crisis om zich een nog groter aandeel van de totale rijkdom toe te eigenen en dit ten koste van de meerderheid van de bevolking. Het besparingsbeleid heeft de onderliggende crisis van het kapitalisme niet opgelost, maar de winsten van de kapitalisten werden op korte termijn wel hersteld.

Dilemma voor kapitalisten

Met de dalende wereldwijde groeicijfers en de angst voor een nieuwe ernstige crisis, zijn de maatregelen die de grote kapitalistische machten konden inzetten in de vorige fase van de crisis grotendeels opgebruikt. Het IMF zoekt naar nieuwe opties en moedigt zelfs traditionele Keynesiaanse maatregelen aan. Kapitalistische regeringen zijn echter terughoudend om dat advies te volgen. Veel Keynesianen gebruiken vooral het voorbeeld van de ‘New Deal’ in de VS in de jaren 1930 als basis voor wat vandaag nodig is. Maar toen was de VS het enige kapitalistische land dat voldoende reserves had om dergelijke maatregelen door te voeren. Vandaag is de VS nog steeds het machtigste kapitalistische land, maar het staat veel zwakker en kan niet zomaar een ernstig Keynesiaans programma doorvoeren.

Elke poging om de 1% rijksten via hogere belastingen te laten betalen, zal hard bestreden worden door de kapitalistische klasse. De ‘nationalisatie van de schulden’ die in de VS en elders werd doorgevoerd om de ineenstorting van het financieel stelsel te voorkomen, heeft een schuldenberg opgeleverd. Gelijk welke nieuwe stimulusmaatregelen die op voldoende schaal doorgevoerd worden om een effect te hebben, zullen die schulden nog verder doen aangroeien. Een groot deel van de schulden zal nooit terugbetaald worden. Er is een reëel risico dat de markten gelijk welk land dat tot dergelijke maatregelen overgaat meteen afstraft waarbij dit kan leiden tot een nieuwe wereldwijde financiële crisis.

Geen enkele nationale regering (ook die in de VS niet) wil de eerste zijn die omvangrijke Keynesiaanse maatregelen doorvoert. Ze vrezen dat ze geld zullen uitgeven om de vraag te stimuleren waarbij andere kapitalistische machten de vruchten plukken door hun goederen te verkopen. Het feit dat er zelfs terughoudendheid is om op nationaal vlak te investeren, toont hoe utopisch de eis van Syriza was voor een nieuw Marshallplan. Tsipras vroeg een conferentie om de schulden kwijt te schelden, “zoals de Londense conferentie van 1953 toen ongeveer 60% van de Duitse schulden kwijtgescholden werden.” (The Guardian 10 december 2013). De Amerikaanse economie is vandaag veel zwakker dan toen, ook al zou het redden van Griekenland veel minder kosten dan het Marshallplan. Dat laatste plan was tussen 1948 en 1952 goed voor 5% van het BBP van de VS in 1948. De Griekse economie in zijn geheel is goed voor amper 0,3% van het wereldwijde BBP.

De trojka – het IMF, de Europese Centrale Bank en de Europese Commissie – weigerde om de Griekse schulden kwijt te schelden uit angst dat dit de werkenden doorheen Europa de boodschap zou geven dat verzet tegen het besparingsbeleid mogelijk is. Het was ook een weerspiegeling van een wereldsituatie waarin er niet langer één centrale kapitalistische supermacht is die de wereld domineert en daar een zekere verantwoordelijkheid voor draagt. De ineenstorting van het stalinisme heeft de lijm van een gezamenlijke bedreiging voor alle kapitalistische landen weggenomen waardoor er een forse toename van inter-imperialistische spanningen is.

Internationaal perspectief

Keynesiaanse maatregelen zouden niet volstaan om de kapitalistische crisis op te lossen. Keynesianen denken dat de sleutel tot het oplossen van de crisis bestaat uit het stimuleren van de vraag waarop het systeem terug in gang schiet en kapitalisten aangemoedigd worden om de investeringen op te drijven. Het klopt dat de afnemende vraag als gevolg van het harde besparingsbeleid de economische crisis erger heeft gemaakt. Indien de inkomens van de werkenden verhoogd waren door Keynesiaanse maatregelen zou dit de situatie verzacht hebben. Maar het zou niet noodzakelijk tot een significante toename van investeringen door kapitalisten geleid hebben.

Zelfs in de periode voor 2008, toen de vraag door goedkoop consumentenkrediet kunstmatig hoog gehouden werd, waren er weinig investeringen omdat de kapitalistische klasse deze onvoldoende winstgevend vond.

Betekent dit dat meer omvangrijke Keynesiaanse maatregelen uitgevoerd door de kapitalistische klasse in de toekomst onmogelijk zijn? Zeker niet. Geconfronteerd met massabewegingen van de arbeidersklasse waarbij het bestaan van dit systeem bedreigd wordt, kan de kapitalistische klasse gedwongen worden tot verregaande maatregelen. John Maynard Keynes zelf erkende dat zijn theorieën tot doel hadden om revolutie te voorkomen. Het is echter een ernstige fout indien gedacht wordt dat de kapitalistische klasse in Groot-Brittannië er niet alles aan zal doen om te vermijden dat een door Corbyn geleide regering zijn programma doorvoert. Om daarin te slagen, zal er extraparlementaire actie nodig zijn. Dit betekent de mobilisatie van de arbeidersklasse om de maatregelen van de regering te ondersteunen.

Om de regering te verdedigen tegen de onvermijdelijke sabotage door de kapitalisten moet er verder gegaan worden. De banken en financiële instellingen moeten genationaliseerd worden – niet gered waarbij de belastingbetalers opdraaien voor de winsten van de bankiers – waarbij ze beheerd worden onder democratische arbeiderscontrole. Dit zou het mogelijk maken om kredieten te voorzien voor de ontwikkeling van alle sectoren van de economie. Er zou ook kapitaalcontrole nodig zijn om een kapitaalvlucht tegen te gaan. Dergelijke maatregelen zouden ongetwijfeld op hard verzet van de kapitalisten botsen. Overheidstussenkomsten ten voordele van de werkende klasse werpen onvermijdelijk de noodzaak op van de nationalisatie van de grote bedrijven als basis voor een democratische planning van de productie door verkozen vertegenwoordigers van de werkenden en de bredere gemeenschap.

Gelijk welke regering die zo’n beleid voert, moet de werkende klasse mobiliseren om het beleid te ondersteunen en moet een internationaal perspectief hebben gericht op samenwerking met de arbeidersbeweging in andere landen om tot een socialistische planning op internationaal niveau te komen. In een geglobaliseerde wereld zouden de gelijkenissen tussen de strijd van de werkende klasse in verschillende landen als gevolg kunnen hebben dat een linkse regering snel een breed gehoor vindt. Moest de door Corbyn geleide regering de onderhandelingen over de Brexit voeren op basis van een socialistisch programma, dan zou dit doorheen Europa een enorm effect hebben. Een socialistische regering in gelijk welk Europees land die breekt met het kapitalisme zou op enorme steun van de werkenden doorheen het continent kunnen rekenen, zeker in die landen die het hardst geraakt zijn door de besparingen.


Kom naar een van onze meetings over Corbyn

Klik op de afbeelding voor een grotere versie
Klik op de afbeelding voor een grotere versie

Groot-Brittannië zit in woelige waters. Sinds de Brexit zijn het de voorzittersverkiezingen voor Labour die de gemoederen doen oplaaien. Er is een regelrechte oorlog uitgebroken tussen de rechtse parlementaire vleugel van “Blairisten” en een revolte van onderuit die de linkse koers van Corbyn verkiest.

Net als Sanders in de VS doet hij pleinen en zalen vollopen. Jong en oud gaat de straat op voor een uitgesproken anti-besparingsbeleid. Eisen zoals de hernationalisatie van de spoorwegen, een einde aan de loonmatiging, belangrijke investeringen in de nationale gezondsheidszorg en onderwijs zijn razend populair. ‘Versleten’ socialistische ideeen worden terug opgepikt. Jeremy Corbyn bezwijkt niet onder de druk van een racistisch discours zoals onze Vlaamse JC (John Crombez), maar roept op tot eenheid van de werkende klasse tegen oorlog, onderdrukking en uitbuiting.

De parlementaire Labour-top huivert voor de mogelijkheid dat Corbyn op dit programma de volgende verkiezingen zou winnen. Corbyn heeft het potentieel in handen om van Labour een partij van en voor de werkende klasse te maken, met een actieve en mondige massabasis.

Roger Bannister was in de jaren ’70 en ’80 lid van Militant in Liverpool, waar de Labour-gemeenteraad een zeer links en sociaal beleid voerde tegen Thatcher. Hij werd door de rechtervleugel van Labour uitgesloten wegens te socialistisch. Bannister is een gekende syndicalist in Unison en haalde bij de recente burgemeesterverkiezingen in Liverpool 5% voor TUSC (Trade Union & Socialist Coalition).

De relevantie voor de sociale strijd in België

Ook hier woedt de sociale strijd en groeit het ongenoegen tegen het rechtse besparingsbeleid. Eind 2014 deed een massale stakingsbeweging de regering Michel bijna vallen, maar de vakbondsleiding zette niet door, onder meer bij gebrek aan een politiek alternatief.

Net als in Groot-Brittannië hebben de Vlaamse en Franstalige sociaal democratie meer dan 20 jaar een neoliberaal beleid gevoerd en verdedigd. De gevolgen voor onze gezondheidszorg, sociale sector, bejaardenzorg, onderwijs enzovoorts zijn dramatsich.

Omdat er politiek geen uitweg lijkt, drukt het verzet zich vooral op syndicaal vlak uit. Maar de arbeidersbeweging heeft beide nodig: een vakbond vermag niets als ze haar strijd niet politiek kan vertalen. En een arbeiderspartij vermag niets als ze niet voortdurend gesteund en geduwd wordt door sociale strijd.

Afwachten wat de volgende verkiezingen brengt kan catastrofaal zijn. Rechts kan opnieuw winnen, wanneer de beweging haar geen halt toeroept. Ook in België is een nieuwe massale arbeiderspartij met een actieve en mondige basis nodig.

Eric Byl was tot begin ’90 actief bij de marxistische vleugel binnen de SP, lid van een lokaal SP-bestuur en jarenlang lid van het nationaal bureau van de Jongsocialisten. Hij is nu nationaal secretaris van de Linkse Socialistische Partij en verantwoordelijk voor haar syndicale werking.

Delen:
Printen:
Voorpagina van De Linkse Socialist