Een nieuwe staatshervorming komt eraan… Welk programma verdedigt LSP/MAS?

Een nieuwe staatshervorming komt eraan…

De grote meerderheid van de bevolking keek met verstomming toe toen in 2004 de BHV-carroussel in gang werd getrokken. Net zoals veel arbeiders en hun gezinnen vond LSP/MAS het smakeloos dat de hele politieke elite maandenlang kissebiste over dit symbooldossier, hoe de Vlaamse partijen op hun borst klopten om “de Vlaamse belangen” te verdedigen, op een moment dat dossiers als de eindeloopbaan op ons afkwamen, het patronaat steeds arroganter en brutaler werd,… Geen enkele van die politici maakt evenveel lawaai als het gaat om het behoud van jobs, om de verdediging van lonen en werkomstandigheden, om het oplossen van de torenhoge huur- en koopprijzen van woningen,…

Deel 8 van de tekst over het nationale vraagstuk – slot

LSP/MAS beschouwt het ook als een bewuste poging om de Vlaamse en de Waalse arbeiders tegen elkaar op te zetten op een moment dat eenheid van het allergrootste belang is om onze belangen, die van de arbeiders en hun gezinnen, te verdedigen tegen de aanvallen van de regering en het patronaat. De reactie van die “Vlaamse Leeuwen” op het Generatiepact – zowel CD&V, NVA als Vlaams Belang verdedigen nog hardere besparingen op onze rug – spreekt hierover boekdelen.

Dit verdeel-en-heersspelletje hebben we in het verleden nog vaker gezien, je zou zelfs kunnen zeggen dat de Belgische burgerij een absolute specialisatiegraad heeft bereikt op dat terrein. Steeds als de sociale spanningen hoog oplopen, wordt vanuit één van de hoeken – of vanuit alle hoeken tegelijk – geprobeerd om het ongenoegen, de frustraties, het gevoel van onrechtvaardigheid af te leiden op communautaire lijnen. LSP/MAS, samen met de PvdA/PTB de laatste nationale partij in België, vindt dat de leiding van de arbeidersbeweging hierop moet reageren met de verdediging van een programma die de Belgische arbeidersklasse kan eenmaken. Hoewel LSP/MAS het als een recht van Vlamingen en Walen beschouwt om zelf te beslissen of ze al dan niet in het Belgische verband blijven, tonen de ervaringen uit het verleden immers duidelijk aan dat tegen de Belgische burgerij – die op nationaal vlak voortdurend machtsspelletjes speelt – enkel de Belgische arbeidersbeweging in al haar kracht en eenheid opgewassen is. In het onderwijs is zo na de splitsing van de onderwijsbonden geen enkele strijd van het personeel en de studenten en leerlingen nog gewonnen geweest.

Uitbreiding van de bevoegdheden van gewesten en gemeenschappen

Op zich heeft LSP/MAS niets tegen een uitbreiding van de bevoegdheden van regionale en lokale besturen, als dat echter gevraagd wordt door een meerderheid van de bevolking in de betrokken regio én als het de bedoeling is door de regionalisering tot een betere politiek te komen. Een betere politiek is er voor ons één die wèl iets aanvangt met de groeiende problemen die al jaren woekeren: massale structurele werkloosheid, dalende lonen en verslechterende arbeidsomstandigheden, waaronder een veel te hoge werkdruk, een massa nepstatuten en laagbetaalde en onzekere contracten; te weinig beschikbare sociale woningen waardoor de huur- en koopprijzen op de privé-markt onbelemmerd kunnen stijgen; een steeds verder wegzinkend, maar voor de ouders wel duurder wordend, onderwijs met gebouwen in slechte staat, met overvolle klassen, met een hogere uitsluitingsgraad reeds van op jonge leeftijd;…

Het institutionele doolhof waarin België na opeenvolgende compromissen – waarbij steeds nieuwe problemen werden gecreëerd die dan door nieuwe comporomissen moeten worden opgelost – terecht is gekomen, maakt dat er grote onduidelijkheid bestaat bij de mensen over welk niveau nu waarvoor verantwoordelijk is. Het resultaat is dat België op een zeer ondoorzichtige en ondemocratische manier beheerd wordt. Herman Van Rompuy (CD&V) zegt het openlijk: door de complexiteit van België moeten beslissingen in dit land steeds door een zeer beperkte groep mensen worden genomen, het liefst zo ver mogelijk weg van de camera’s. Democratisch is anders!

LSP/MAS denkt dat de “federalisering” (feitelijk een foute naam) een feit is. Maar het gaat hem in België niet om twee onafhankelijke gebieden die samenkomen (federeren), het gaat integendeel om twee gebieden die op basis van de vandaag gevoerde politiek steeds verder uiteendrijven. De economische situatie, het politieke landschap, het culturele leefmilieu, de media,… vertellen ons dagelijks dit verhaal.

Zoals reeds gesteld is LSP/MAS voorstander van een zo groot mogelijke democratie. Als we dit vertalen naar naties en regio’s zullen we het recht op autonomie en zelfs op afscheiding erkennen indien dat gevraagd wordt door een meerderheid van de bevolking van de betrokken regio. In Vlaanderen en Wallonië is zo’n vraag van de meerderheid tot afscheiding in de Belgische geschiedenis echter nog nooit voorgekomen, hoewel op verschillende momenten belangrijke minderheden met een brede steun onder de bevolking actief zijn opgekomen voor hun nationale rechten.

Het is echter duidelijk dat de huidige communautaire eisen vandaag niet worden voortgebracht door een druk vanwege de massa’s, eerder integendeel: het communautaire is de speeltuin bij uitstek van politici die het eens zijn over het neoliberale afbraakbeleid, maar daar wel hun eigen regionale tintje aan willen geven. Als we de regionale programma’s van die regionalistische partijen en politici dan bekijken, dan blijken zowel die vanuit Vlaamse als die vanuit Franstalige kant allemaal te leiden tot een verslechtering van de levensstandaard en de werkomstandigheden van de arbeiders en hun gezinnen. Een beetje (veel!) zoals de federale politiek dus.

LSP/MAS verzet zich tegen regionalisering als de bedoeling erachter een nog hardere besparingspolitiek is, die kan afgedwongen worden in één regio, om het daarna in de andere nog eens over te doen. We verzetten ons in dit kader resoluut tegen een splitsing van de sociale zekerheid, wat ons in een Amerikaanse situatie zou terecht brengen, waarin de ene deelstaat tegen de andere concurreert met lage sociale bijdragen voor het patronaat en lage uitkeringen voor de arbeidersklasse, die het slachtoffer is van structurele werkloosheid.

We verzetten ons ook tegen de splitsing van het sociaal overleg. De arbeidersklasse heeft er absoluut belang bij dat de regio’s en sectoren met minder kracht in de onderhandelingen ondersteund worden door de regio’s en sectoren met meer kracht om een beter akkoord af te dwingen. De splitsing van het overleg zou in de huidige omstandigheden leiden tot de splitsing van de arbeidersbeweging op langere termijn, een dodelijk gevaar voor de arbeidersklasse in alle gewesten en gemeenschappen.

Voor ons kan regionalisering dus zeker al niet als niet het volledige budget wordt overgeheveld. En we stellen vast dat de budgetten voor alle zaken die voor ons belangrijk zijn steeds worden afgebouwd, dus we eisen eveneens dat het budget voor tewerkstelling, onderwijs, zorg, huisvesting,… gebaseerd wordt op een behoeftenstudie en daaraan wordt aangepast. Federaal mag dat niet leiden tot verdere besparingen op de openbare diensten, de sociale zekerheid en andere sociale uitgaven. Om dit te betalen, zullen uiteraard de cadeaus aan het patronaat en de superrijken – daling van de loonlasten, belastingsverlaging voor de rijken en het totaal ontbreken van een vermogensbelasting, fiscale achterpoortjes voor grootschalige fraude, het betalen van woekerintresten op de staatsschuld,… – moeten ophouden.

Voor eenheid van de arbeidersklasse – voor democratische en strijdbare vakbonden – voor een nieuwe arbeiderspartij

Veel van de grote historische bewegingen van de Belgische arbeidersklasse werden gedomineerd door de hardnekkige en soms wanhopige strijdbaarheid van de Waalse arbeidersbeweging. Dit gezegd zijnde, is het duidelijk dat ze hierin vervoegd werden door de arbeiders van Gent en Antwerpen, de Limburgse mijnen en talrijke kleinere industriële centra in Vlaanderen. Dat geldt ook voor die bewegingen waarna veel Waalse arbeiders zich verraden voelden door hun Vlaamse kameraden, die in meerderheid werden geleid door een mak ACV, zoals bijvoorbeeld in de Koningskwestie en in de staking van 1960-’61. De grote verworvenheden van de Belgische arbeidersklasse – stemrecht, index, 8-urendag, sociale zekerheid,… – werden echter allemaal verworven door een Belgische arbeidersklasse die eengemaakt de strijd aanging.

In tegenstelling daarmee zien we dat als de arbeidersklasse van een regio de strijd alleen moet aangaan tegen een burgerij, die op nationaal vlak is georganiseerd en door de nationale staat wordt bediend, dat veelal leidt tot schrijnende nederlagen. De resultaten van de strijd in het onderwijs na de splitsing van de onderwijsbonden zijn allemaal eenduidig negatief. Zware besparingsprogramma’s stonden onmiddellijk op de agenda, eerst in Vlaanderen, om daarna in Wallonië aan de man te worden gebracht, “want zie eens wat ze in Vlaanderen hebben gedaan”, om daarna uiteraard opnieuw op de tafel van de Vlaamse leerkrachten en scholieren/studenten terecht te komen, enz.

De resultaten zijn uiterst pijnlijk: het onderwijs is ondergefinancierd op alle vlakken, met alle gevolgen vandien voor de kwaliteit en de toegankelijkheid ervan. Veel schoolgebouwen zijn in een schabouwelijke staat, dat wijzen alle verslagen uit. Veel gebouwen zijn ook te klein geworden om hun leerlingenpopulatie comfortabel te kunnen opvangen, of zelfs maar op een aanvaardbare wijze, op sommige scholen wordt vandaag ook in de gang onderwezen! Besparingen op personeel hebben tot overvolle klassen geleid – meer dan 30 leerlingen is zelfs in kleuterscholen geen uitzondering meer – waarbij individuele begeleiding van jongeren die het moeilijker hebben utopisch is geworden, waardoor ook steeds meer kinderen en jongeren reeds van zeer vroege leeftijd uit de boot vallen. Hoe met dergelijke armoedige middelen een kind uit een cultureel minder ontwikkeld milieu – en vergeten we niet dat in België nog steeds tienduizenden mensen analfabeet zijn en honderdduizenden niet correct kunnen schrijven – nog helpen om aan de generatie-armoede te ontsnappen door middel van opleiding? De gevolgen voor de leerkrachten zijn ook niet van de poes. Waar leerkracht vroeger een beroep was waar je trots op kon zijn, waarmee je binnen de samenleving een zekere status verkreeg, krijgen leerkrachten vandaag steeds vaker depressies, burn-outs en zenuwinzinkingen.

De regionalisering van het onderwijs heeft ons alvast dit geleerd: als ook de arbeidersklasse van de sector zich laat verdelen, leidt regionalisering tot een nog hardere besparingspolitiek, waarbij de ene regio tegen de andere wordt uitgespeeld om voor het patronaat het onderste uit de kan te halen. Vergeten we immers niet dat de burgerlijke partijen aan beide zijden van de taalgrens gewonnen zijn voor dezelfde neoliberale politiek en dat die regionale regeringen wel degelijk op nationaal vlak samenspannen om die neoliberale politiek door onze strot te rammen. Het Marshallplan voor Wallonië en de houding van de PS tegenover het Generatiepact – doorzetten tegen het syndicaal verzet in – tonen dat ook die partij geen uitzondering op die regel meer is, indien dat nog niet bewezen was door haar betrokkenheid in het uitwerken van het Globaal Plan (in de rooms-rode regering Dehaene) of in de privatiseringsoperaties van onder meer Belgacom (door Di Rupo himself gesuperviseerd). De politiek blijft hetzelfde of wordt nog harder, maar als ook de vakbonden zich nationaal laten splitsen, is de verweerkracht van de arbeidersbeweging verzwakt, wat het moeilijker maakt terug te vechten en te winnen.

Toch blijven splitsingsscenario’s hier en daar de kop opsteken. In de jaren ’90 waren er de uitspraken van Wittevrongel (Vlaams ABVV-Textiel), en anderen in dezelfde trend, die aandrong op een splitsing omwille van de onverenigbaarheid die zij voelden met het “oubollige strijdsyndicalisme in het zuiden”. Veel effect hadden die uitspraken niet en alles wijst erop dat die ideeën eerder marginaal zijn – en bovendien eerder steeds marginaler zullen worden naarmate ook Vlaanderen steeds meer geconfronteerd wordt met bedrijfssluitingen en massale herstructureringen en de strijd voor het behoud van jobs ook daar meer oplaait.

Anderzijds is ondertussen tot de splitsing van de CMB besloten, nadat de discussie over splitsing op de agenda werd geplaatst door de Waalse afdeling. Middenin de strijd rond het Generatiepact sijpelde in de pers ineens een bericht over het Voorpost-verleden van nationaal CMB-voorzitter Herwig Jorissen. Jorissen was als jongere lid van Voorpost, is gaan wildplakken en heeft op cantussen gezongen enz. Hij kwam uit een Vlaams nationalistisch milieu en stelt zelf “van niet beter te hebben geweten”. Toen hij begon te werken en in contact kwam met de vakbond, heeft hij de fout daarvan ingezien en definitief gebroken met dat milieu. Dat alles is tientallen jaren geleden en de leiding van de vakbond, zeker het CMB, zullen daarvan altijd al op de hoogte zijn geweest. Jorissen stelde in het Canvas-nieuwsmagazine Terzake dat hij niet gelooft dat het lek uit de vakbond kwam, maar uit “de partij”, zijnde de SP.a.

Het is veelzeggend dat de SP.a net dat element gebruikte om Jorissen te discrediteren op een moment dat de regering wanhopig probeerde met de metaalcentrales van beide grote vakbonden tot een overeenkomst te komen, m.a. w. hen door sectoriële toegevingen het Generatiepact te laten slikken. Er zullen in de metaalvakbond, in Wallonië én in Vlaanderen, ongetwijfeld veel kritieken zijn op Jorissen, maar geen van die kritieken heeft ook maar iets te maken met zijn vermeend Vlaams nationalisme.

De metaalbonden zijn de laatste jaren geconfronteerd geweest met een groot aantal pijnlijke herstructureringen en sluitingen. De politiek van Jorissen – de politiek van de volledige ABVV-leiding aan beide zijden van de taalgrens – is nooit een strijd voor het behoud van iedere job geweest, maar altijd nagenoeg vanaf de eerste dag een strijd voor een “sociaal plan”. Een sociaal plan verzacht dan wel de onmiddellijke gevolgen voor de individuele werknemers, maar aanvaardt wel het jobverlies op zich. De werkloosheid is in sommige streken in Wallonië schrikbarend hoog opgelopen, maar ook enkele regio’s in Vlaanderen hebben door opeenvolgende sluitingen en herstructureringen stevige klappen gekregen. De vakbondsleiding heeft daar geen antwoord op. Fundamenteel aanvaardt ze de kapitalistische logica, wat betekent dat ze akkoord gaat met het argument dat de werkloosheid wordt veroorzaakt door de te hoge lonen. Die situatie van een gebrek aan een syndicaal antwoord en alternatief leidt ongetwijfeld tot frustratie onder de leden en onder het middenkader van de vakbond.

Dit element van ongenoegen tegenover de leiding is in alle centrales aanwezig, niet enkel in het ABVV, maar ook in het ACV. In beide grote vakbonden is in meerdere of in mindere mate een gevoel aanwezig onder linkse militanten dat de vakbond heroverd moet worden door de leden en dat de huidige situatie ondemocratisch is. LSP/MAS is van oordeel dat linkse militanten zich moeten verenigen binnen hun vakbonden om de strijd voor strijdbare en democratische vakbonden te voeren. Een communautaire splitsing zal niets aan dit probleem verhelpen en zal integendeel de oplossing nog moeilijker maken gezien het de kracht die voor een oplossing kan vechten – de leden aan de basis – verzwakt. Het Vlaamse patronaat vraagt al jaren en met steeds meer klem afzonderlijk regionale onderhandelingen om des te beter de arbeiders tegen elkaar te kunnen opzetten, wat in een periode van hoge werkloosheid ook effect heeft. Het zal vooral het patronaat zijn die de vruchten zal plukken van de splitsing van de als rumoerig bekend staande metaalcentrale.

LSP/MAS pleit voor het behoud van de eenheid van de vakbonden op nationaal niveau en in dit kader ook voor de nationale hereniging van de onderwijsbonden en de metaalbond, waarbij uiteraard de regio’s het recht moeten behouden om via regionale congressen en beslissingsprocedures zelf te beslissingen te treffen en standpunten in te nemen. We pleiten ook resoluut voor nationale solidariteit – en indien mogelijk in veel sectoren voor internationale solidariteit – wanneer de arbeiders van een sector of een bedrijf op regionaal vlak door het patronaat brutaal wordt aangevallen om zodoende een precedent voor het hele land te scheppen.

LSP/MAS pleit voor democratische en strijdbare vakbonden, wat niet enkel het recht op regionale congressen en beslissingsprocedures en -structuren inhoudt, maar ook het recht van de leden, de militanten en de delegees om in alle beslissingen betrokken te zijn. Om te voorkomen dat een kloof zou bestaan tussen de leiding en de basis van de vakbonden pleiten wij ervoor dat alle functionarissen democratisch moeten worden verkozen en permanent afzetbaar moeten zijn door de organen die hen verkozen hebben. Die functionarissen mogen ook niet meer verdienen dan het gemiddeld loon van de arbeiders die ze geacht worden te vertegenwoordigen. Carrièrisme en financieel gewin hebben in het verleden reeds meerdere arbeidersorganisaties in de situatie terechtgebracht dat de top nog enkel voor zichzelf rijdt en geen flauw benul meer heeft hoe de basis in de huidige omstandigheden moet leven en werken.

Verder voeren we actief campagne rond een oproep naar de vakbondstop toe om te breken met de partijen met wie ze zich verbonden hebben (SP.a en PS voor het ABVV; CD&V voor het ACV). We denken dat het initiatief voor een nieuwe arbeiderspartij, gezien het enorme gewicht van de vakbonden in België, enkel een succes kan worden indien vakbondskringen erin betrokken zijn. Het voorbeeld van de WASG in Duitsland, een nieuwe formatie die is opgezet vanuit het middenkader van de vakbonden, en de respons die het Comité voor een Andere Politiek (opgezet door ex-SP.a-parlementairen Jef Sleeckx en Lode Van Outrive en de voormalige algemeen secretaris van het ABVV George Debunne, ondersteund door verschillende militanten en bewegingen, waaronder ook LSP/MAS) krijgt, toont dat zo’n ontwikkeling in België zeker niet ondenkbeeldig is. Het Generatiepact heeft de discussie nu op grotere schaal op de agenda gezet, zeker binnen de socialistische arbeidersbeweging, en LSP/MAS steunt dan ook op actieve wijze de uitbouw van CAP, dat zich nog in een zeer pril beginstadium bevindt, maar de Belgische arbeidersklasse een enorme kans biedt om een nieuw politiek instrument te beginnen uitbouwen.

Het is gezien de ongelijke ontwikkelingen in de verschillende regio’s absoluut mogelijk en misschien zelfs onvermijdelijk dat een initiatief voor een nieuwe arbeiderspartij verschillend ontwikkelt in de verschillende regio’s. Vandaag blijkt CAP voorlopig gemakkelijker wortels te ontwikkelen in Vlaanderen. Het is van het meest absolute belang zijn om er campagne voor te voeren om het over het hele land uit te breiden. We hebben in het verleden gezien hoe de nationale kwestie, die eerst lange tijd is genegeerd door de sociaal-democratisch leiding, ertoe heeft geleid dat die partij uiteindelijk in twee delen is gesplitst en sindsdien een zeer verschillend parcours hebben afgelegd. Op de nationale kwestie hebben beide partijen een nationalistische houding aangenomen, waarbij gestreefd wordt naar verbeteringen voor de eigen regio, binnen het kader van het kapitalisme wel te verstaan. Dit gevaar van verglijden naar nationalisme – het verbinden van de regionale arbeidersklasse aan de belangen van het kapitalisme en de burgerij in de regio – dreigt zeker ook in een nieuwe formatie, zeker indien die gedurende langere tijd beperkt zou blijven tot één deel van het land. De kansen dat een regionale formatie zou uitgroeien tot een gezonde arbeiderspartij die een socialistisch programma en alternatief aanbiedt, zouden in dat geval veel kleiner zijn.

Recht op werk in eigen taal

Vooral in Brussel is deze eis centraal. Brussel is van een Vlaamse stad geworden tot een overwegend Franstalige stad, maar tegelijkertijd is het voor Vlamingen, die in veel grotere mate de tweede landstaal kennen, gemakkelijker geworden om een job te vinden als voor eentalig Franstaligen. Brusselse werklozen (22% van de Brusselse bevolking op beroepsleeftijd) geven als voornaamste reden voor hun werkloosheid de taalkwestie op en als voornaamste middel dat de overheid ter beschikking kan stellen om werk te vinden, worden gratis taallessen naar voor gebracht. Onder een hele laag van Franstalige arbeiders in Brussel worden de taalwetten als een bittere verplichting gezien, die hen overigens niets oplevert.

Wij vinden dat de Frantalige arbeiders in Brussel niet verantwoordelijk kunnen worden gesteld voor het feit dat ze geen Nederlands kennen. Het onderwijs had moeten voorkomen dat deze mensen in die situatie terechtkwamen, maar taalonderwijs kreeg in het verleden niet veel aandacht in het Franstalig onderwijs. Dat taalonderwijs kreeg in Vlaanderen ook enkel aandacht in het algemeen vormend onderwijs, ook in Vlaanderen krijgen jongeren die technisch of beroepsonderwijs niet de kans op school een andere taal voldoende te leren, wat het ook voor Vlaamse jongeren uit de rand moeilijk maakt een job in Brussel te vinden.

LSP/MAS vindt dat eenieder recht heeft op degelijk onderwijs, en gezien we in een drietalig land leven, geldt dat nog dubbel voor wat betreft taalonderwijs. Om het onderwijs de kans te bieden aan zowel Vlaamse, Franstalige als Duitstalige jongeren in België een bredere waaier van toekomstperspectieven te geven, moeten veel meer middelen worden vrijgemaakt. Het feit dat het Franstalig onderwijs in Brussel nog veel meer is ondergefinancierd dan het Nederlandstalig onderwijs zorgt er niet enkel voor dat het Nederlandstalig onderwijs volloopt met niet-Nederlandstaligen (waar LSP/MAS niets op tegen heeft indien de middelen worden voorzien om de problemen op te lossen die hiermee gepaard kunnen gaan), maar vooral dat hele generaties Franstalige jongeren, waaronder grote groepen jongeren van buitenlandse origine, uitgesloten worden van goed onderwijs.

Wij zijn van oordeel dat meertaligheid van de leerlingen niet noodzakelijk een “probleem” moet vormen, maar ook een verrijking is indien de klassen voldoende klein blijven om leerlingen ook gedeeltelijk individueel te helpen, indien middelen worden voorzien om anderstalige leerlingen te ondersteunen (zoals bijvoorbeeld de mogelijkheid van bijlessen, huiswerkklassen en moedertaalklassen voor een deel van de vakken voor kinderen van migranten, maar ook bijvoorbeeld – in een andere omgeving – het bieden van vertaling van lessen en cursussen, naast Frans taalonderwijs, voor Duitstalige studenten aan de Luikse universiteit). Indien de overheden niet bereid zijn – onder druk van het patronaat dat steeds meer besparingen op dat soort uitgaven voor het algemeen belang zet – die investeringen te doen, kunnen ze ook de eentaligen niet verantwoordelijk stellen voor hun eentaligheid en de problemen dat dat hen oplevert op de arbeidsmarkt.

LSP/MAS vindt dat iedereen recht heeft op een job in zijn/haar eigen taal. Indien taalvereisten gekoppeld worden aan een aanwerving, moet het patronaat zelf investeren in vorming, zeker gezien ze eerder de staat ertoe heeft aangezet dat niet te doen (om zelf meer van de nationale rijkdom op zak te kunnen steken). Wij verdedigen het recht van iedere eentalige arbeider om de andere taal te kunnen leren tijdens de werkuren, uiteraard met doorbetaling van het loon. De kosten van de lessen moeten gedragen worden door de bazen zelf en arbeiders die lessen volgen, moeten uiteraard vervangen worden – een uitbreiding van het kader is noodzakelijk om in dit recht te kunnen voorzien. Kleine bedrijven met een beperkte omzet zouden hiervoor gebruik moeten kunnen maken van een op te richten fonds dat wordt gespijsd met bijdragen van het patronaat en de overheid. In geen geval kan een patroon zijn werknemers dwingen om een andere taal aan te leren, het gaat om een recht van de arbeiders, geen plicht. Werklozen zouden het recht moeten hebben taalcursussen te volgen, georganiseerd door de dienst voor arbeidsbemiddeling, met verzekering van kinderopvang voor wie dat nodig is, en met een studievergoeding die minstens de extra kosten dekt die het volgen van onderwijs nu eenmaal met zich meebrengt.

Uiteraard moeten taalkwalificaties, als ze door de patroon worden gebruikt, ook meetellen in de verloning. LSP/MAS is hierin voorstander van loonsverhoging i.p.v. taalpremies, gezien deze laatste bijvoorbeeld niet meetellen voor het pensioen, er worden immers geen sociale bijdragen op betaald. Dit kan bovendien niet enkel gelden voor kennis van de landstalen (Frans, Nederlands en Duits), maar ook voor de andere talen waarmee we op de werkvloer en in de diensten geconfronteerd worden. Zo is het bijvoorbeeld niet ongebruikelijk dat een ziekenhuis voor een andertalige patiënt haar meertalig personeel inzet om te vertalen: zo kan de Marokkaanse verpleegster of de Afghaanse poetsvrouw worden gevraagd om in te staan voor de vertaling. Daar is uiteraard niets op tegen, maar wat wordt gepresteerd, moet ook worden betaald en daar wringt het schoentje. Indien de praktijk aantoont dat vertaling in verschillende talen noodzakelijk is om iedereen in ons land een goede gezondheidszorg aan te bieden, dan moet er voor het personeel ook de mogelijkheid zijn om zich hierin bij te scholen (bijvoorbeeld in medisch taalgebruik) en uiteraard ook verloond te worden voor dat vertaalwerk.

Recht op diensten in eigen taal

Ook hier stellen de meeste problemen zich in Brussel, maar zeker ook in de Duitstalige Gemeenschap. In Brussel omdat meerdere taalgemeenschappen er samenleven, in de Duitstalige Gemeenschap omdat het gebied zo klein is en de bevolking ervan zo beperkt dat het moeilijk wordt om een volledige waaier aan diensten te kunnen aanbieden. Zo is er bijvoorbeeld geen Duitstalige universiteit in België: Duitstalige Belgische jongeren die een universitaire studie willen aanvatten, moeten dus kiezen tussen de Luikse Franstalige universiteit, waar niets wordt ondernomen om hen bij te staan, of een Duitse universiteit. Ook het hogeschoolonderwijs is er zeer beperkt met slechts twee hogescholen met opleiding in verpleegkunde enerzijds en opleiding voor onderwijspersoneel anderzijds. LSP/MAS is voorstander van het uitwerken van middelen in het nu eentalig Franstalig onderwijs in het Luikse om Duitstalige studenten te ondersteunen door vertaling van lessen, cursussen, taallessen Frans, enz. waarbij de Duitse Gemeenschap natuurlijk medezeggenschap verkrijgt over die scholen en ten volle in dat project betrokken wordt. Verder pleiten we voor het herinvoeren van de mogelijkheid tot Franstalig onderwijs in het Duitstalige gebied en dat niet in afzonderlijke scholen, maar binnen het normale aanbod.

Zoals hierboven reeds gesteld is LSP/MAS voorstander van een kwaliteitsvol taalonderwijs dat jongeren in staat stelt meerdere talen te kennen en zijn/haar wereld dus ook uit te breiden. Dat taalonderwijs, dat alle lagen van de bevolking moet beslaan (dus ook de scholieren uit het technisch en beroepsonderwijs), bij voorkeur al begint in de kleuterschool (maar dan uiteraard spelenderwijs), is noodzakelijk om effectief te kunnen garanderen dat België als een van de meest productieve landen ter wereld, dat een enorme rijkdom genereert (maar die steeds ongelijker verdeeld wordt over de bevolking, waardoor decadente rijkdom gecombineerd wordt met diepe armoede), kan voorzien in een menselijk basisrecht: gebruik te kunnen maken van de diensten van de samenleving waarin je je bevindt, zijnde onderwijs, gezondheidszorg,… Iedereen kan zich voorstellen dat een eentalige Vlaming het moeilijk heeft zijn/haar situatie uit te leggen aan een Franstalige verpleger of dokter. Je zult maar een accident hebben op een van onze nationale wegen en daardoor in een anderstalig ziekenhuis belanden…

Het recht op diensten in eigen taal beschouwt LSP/MAS, net als het recht op werk in eigen taal, als een centrale eis in een meertalig land. We begrijpen de bitterheid die gevoeld wordt onder grote lagen van de Franstalige Brusselaars: de situatie is veranderd, de overheid heeft niets gedaan om de Franstalige arbeiders voor te bereiden op die veranderde taalsituatie op de arbeidsmarkt en laat hen nu nog steeds aan hun lot over, talen bijleren moet vandaag gebeuren na de werkuren (probeer dat er maar nog eens bij te nemen bovenop de combinatie werk en gezin, bovenop het dagelijkse pendelen door een veel te druk verkeer,… kortom bovenop al die redenen waarom de Belgische bevolking recordaantallen kalmeer- en slaapmiddelen en anti-depressiva slikt) en meestal op je eigen kosten,…

Maar we kunnen niet aanvaarden dat de Vlamingen in Brussel, een kleine minderheid weliswaar, maar ook de pendelaars niet meer terecht zouden kunnen in de Brusselse diensten. Evenals we niet aanvaarden dat Franstaligen in de Brusselse rand, mensen dus die noch voor hun professioneel leven, noch voor hun cultureel en sociaal leven Vlaams moeten kennen, geen officiële documenten meer in het Frans zouden kunnen krijgen of meer algemeen onder de bedreiging moeten leven van het verlies van de huidige faciliteiten, die hoedanook al enorm beperkt waren. Waar we geen verbintenis voelen met een groot deel van die nieuwe bewoners uit de Franstalige hogere middenklasse of met de eurocraten, bestaan die nieuwe bewoners zeker voor een deel ook uit beter verdienende arbeidersgezinnen met twee inkomens die omwille van de kinderen bereid zijn te overinvesteren om in het groen te kunnen wonen. LSP/MAS is voor het behoud van de tweetaligheid in Brussel en indien de bevolking in de faciliteitengemeenten rond Brussel gevraagd zou worden welk taalstatuut ze verkiezen, zouden wij pleiten voor het aannemen van een tweetalig statuut om zo effectief diensten in eigen taal te garanderen voor iedereen die er woont.

Rechten van minderheden

We vinden het evengoed onaanvaardbaar dat een Turkse bejaarde vrouw uit Gent verondersteld wordt de streektaal te kennen, terwijl nooit is geïnvesteerd in middelen waardoor ze die zou hebben kunnen leren. Door het niet aanbieden van diensten in de eigen taal – zoals bijvoorbeeld de vertaling van officiële documenten, een minimumvertaaldienst in gezondheids- en sociale instellingen, politie,… – hebben de Belgische gemeenten en steden hun eigen negatieve rol gespeeld in het strakker behouden van het traditionele rollenmodel in verschillende gemeenschappen van buitenlandse origine.

LSP/MAS vindt dat nieuwkomers in het land verwelkomd moeten worden. Al het politieke geblaat over integratie is waardeloos indien geen actieve politiek wordt gevoerd naar nieuwkomers toe. Op het terrein gebeuren zeer veel goede zaken, maar die zijn enkel gebaseerd op de goodwill van de instelling en het personeel van de instellingen in kwestie. Zo staan heel wat dokterspraktijken in wijken waar veel migranten leven open voor anderstalige patiënten en proberen ze die zoveel als mogelijk in hun eigen taal of een taal die ze kennen te helpen. Vaak lopen die goede bedoelingen echter uit op grote frustraties omdat de noodzakelijke middelen niet aanwezig zijn.

We zijn van mening dat als de overheid niet echt moeite doet om anderstaligen de streektaal aan te leren, ze die anderstaligen ook niet kan verwijten de streektaal niet te kennen. LSP/MAS pleit voor het recht op een aantal diensten in eigen taal, die voorzien kunnen worden door de aanwerving van vertalers in de openbare diensten, de onderwijs- en gezondheidsinstellingen,… We vinden dat de overheid anderstaligen écht in de mogelijkheid moet stellen de streektaal aan te leren. Dat betekent niet gewoon dat taallessen moeten worden georganiseerd op een veel grotere schaal dan vandaag, maar ook dat voor mensen die taallessen volgen een studieloon (ter hoogte van het minimumloon) moet worden voorzien. Veel nieuwkomers hebben te kampen met een absoluut gebrek aan middelen om nog maar gewoon te overleven, laat staan om daarbovenop te investeren in het aanleren van een andere taal.

Voor ganse generaties jongeren uit de migrantengemeenschap heeft de afbouw van het onderwijs schrijnende situaties voortgebracht. En het onderwijs voor de afbouw die een 25 jaar geleden begon besteedde ook geen extra aandacht aan de kinderen met een andere moedertaal. We zijn ervan overtuigd dat mensen die in een streek willen werken, wonen en blijven de absolute noodzaak inzien van het kennen van de streektaal, maar we denken dat het onderwijs rekening moet houden met leerlingen met een vreemde moedertaal, wat vandaag niet of te weinig gebeurt. Wat al gebeurt, gebeurt opnieuw slechts op basis van goodwill en is vaak een druppel op een hete plaat.

We denken dat voor migrantengemeenschappen die hier reeds verschillende generaties aanwezig zijn middelen moeten worden voorzien om te voorkomen dat de armoede, gecreëerd door de tweederangsstatus die hun ouders hier als “gastarbeiders” bekleedden, overgeërfd wordt. Het goed kennen van de moedertaal is volgens zo goed als alle taalkundigen en pedagogen noodzakelijk niet alleen om andere talen goed te kunnen aanleren, maar ook om je denkcapaciteiten maximaal te kunnen ontwikkelen. In de praktijk zijn veel jongeren uit migrantengezinnen achter in rekenen omdat ze de taal niet verstaan die in de rekenles wordt gebruikt. LSP/MAS is voor het inschakelen van moedertaalonderwijs in het officieel onderwijs, vooral voor jonge kinderen, naast het investeren in het aanleren van de streektaal.

LSP/MAS verdedigt verder ook de vrijheid van godsdienstbeleving, die volgens ons vandaag in België niet bestaat. Waar via allerlei kanalen nog steeds enorme middelen vloeien naar het katholieke geloof en haar instellingen, kunnen moslimmeisjes bijvoorbeeld niet het recht afdwingen op het dragen van een hoofddoek op school. Volgens ons betekent de scheiding van kerk en staat – waar LSP/MAS uiteraard een voorstander van is – niet dat de staat vrijzinnigheid of het ontbreken van godsdienst kan opleggen. We verdedigen het recht van alle geloofsgroepen om hun godsdienst te beleven, de scheiding van kerk en staat bestaat er juist in als staat geen enkele godsdienst op te leggen of zelfs maar te stimuleren, niet om mensen hun recht op vrije meningsuiting te ontkennen.

Dat betekent dat LSP/MAS niet akkoord is met de stelling dat werknemers in de openbare sector of in publieke functies “godsdienstloos” moet zijn – we verdedigen het recht van moslimvrouwen om te werken in de openbare sector en toch hun hoofddoek te behouden, evenals we het recht verdedigen van een Sikh om de tulband te dragen tijdens het uitoefenen van zijn functie. Opnieuw zien wij in de Belgische politiek een verkeerde invulling van de scheiding van kerk en staat: werknemers kunnen ontslagen worden omdat ze weigeren hun job uit te voeren, niet omdat ze een godsdienst persoonlijk beleven. Het kan bijvoorbeeld volgens ons niet dat een fundamentalistische christen of moslim in zijn functie als gemeentelijk ambtenaar weigert een ex-koppel hun echtscheiding administratief in orde te brengen. Het kan evenmin dat, indien het werk correct wordt uitgevoerd, hij of zij ontslagen wordt omwille van hun geloof.

Voor wat betreft onderwijs zijn we voor pluralistisch onderwijs, onderwijs waarin iedereen volledig in zijn rechten wordt voorzien. Dat betekent dat we er voorstander van zijn dat alle betrokkenen in het onderwijs – ouders, leerlingen, personeel – reële inspraak krijgen in de gevoerde politiek in hun school. We denken dat voor wat betreft de katholieke scholen die reële inspraak ertoe zou leiden dat de mogelijkheid tot zedenleer of andere godsdiensten gecreëerd zou worden in die scholen waar het gevraagd wordt. Het historisch gegroeide succes van het katholiek onderwijs, dat een meerderheid van leerlingen aantrekt, is niet zozeer te wijten aan het katholiek karakter ervan, maar aan de goede onderwijsreputatie van een groot aantal katholieke scholen. Een meerderheid van ouders en leerlingen zijn niet gelovig, zeker niet practiserend, en dat zal ook wel zo zijn voor een groot deel van het personeel (wat overigens zeker ook opgaat voor het personeel van de katholieke verzorgingsinstellingen).

Met de migrantengemeenschappen in ons land willen we de discussie kunnen voeren over hoe een pluralistisch en echt democratisch onderwijs door alle gemeenschappen samen georganiseerd kan worden. LSP/MAS denkt dat indien de hierboven opgesomde middelen om kinderen uit migrantengemeenschappen te helpen in onze scholen, gecombineerd met vrijheid van culturele en godsdienstbeleving een absolute meerderheid van arbeiders van buitenlandse oorsprong, migranten van de eerste, tweede, derde,… generatie kan overtuigen van de voordelen van inclusief onderwijs. De meeste arbeidersfamilies van buitenlandse origine wensen zich immers helemaal niet af te scheiden van de Belgische arbeidersbevolking, maar willen, uiteraard met het behoud van hun eigenheid, juist deel uitmaken van onze samenleving.

Als we vandaag een terugslag zien in de vorm van gemeenschappen die zich meer op zichzelf keren, dan is dat het gevolg van de discriminatie en het racisme dat de burgerij stelselmatig in onze samenleving pompt. In Vlaanderen is er sinds 24 november ’91, de befaamde zwarte zondag, een steeds verdergaande ontwikkeling van staatsracisme geweest. De laatste uiting daarvan en het voorlopig hoogtepunt is de beslissing om taalvoorwaarden te koppelen aan het verkrijgen van een sociale woning. Dit kan enkel leiden dat nog meer migranten en vluchtelingen aangewezen zijn op huisjesmelkers die ongehoorde prijzen vragen voor een matras op de gang. Niet enkel het Vlaams Blok/Belang, maar de laatste jaren ook steeds meer de VLD, gebruiken het racisme als bliksemafleider voor de ware “profiteurs” in onze samenleving: de elite die gaat lopen met de recordwinsten die met onze arbeid worden geproduceerd.

Welke consequenties godsdienstvrijheid concreet voor iedere school betekent, hangt uiteraard af van de concrete leerlingenpopulatie in die school. Naast de reeds opgesomde maatregelen ter ondersteuning van het leren zelf (meer uitgebreid taalonderwijs, waarbij de streektaal en de moedertaal aangeleerd kunnen worden; huiswerkklassen en gratis bijlessen; kleinere klassen met meer mogelijkheid tot individuele begeleiding van leerlingen die het moeilijker hebben;…) moet bijvoorbeeld ook gekeken worden hoe omgegaan kan worden met die andere godsdienstbeleving, zoals bijvoorbeeld het voorzien van maatregelen gedurende de ramadan, de mogelijkheid om religieuze feestdagen, die niet overeen komen met de christelijke kalender die overal in Europa wordt gebruikt, vrij te maken voor die geloofsgroepen, enz.

We zijn ervan overtuigd dat deze optie de voorkeur geniet bij een meerderheid van allochtone arbeiders en hun gezinnen, voor wie de beste optie zeker geen verdere afscheiding van de rest van de bevolking is. We begrijpen dat een aantal migranten zich afkeert van een racistische omgeving waarin voor hen nauwelijks of geen kansen bestaan om met hun marginale situatie komaf te maken. Een verdere afscheiding zal die marginale situatie echter enkel bestendigen.

Vandaag worden grote lagen van de migrantenbevolking gewoon uitgesloten uit de samenleving. Het onderwijs dat hen aangeboden wordt, is in een heel aantal gevallen ondermaats. Migrantenjongeren werden nog veel harder geraakt door de besparingen in het onderwijs dan anderen en vallen meer dan anderen door de mazen van het net – alle cijfers tonen dat aan. Maar ook jongeren uit arme Vlaamse, Waalse, Duitstalige of Brusselse gezinnen zitten in dezelfde situatie. Het Vlaamse onderwijs behoort tot de top volgens internationale onderzoeken, maar voert wel een steeds strengere selectie uit. Steeds meer leerlingen vallen uit de boot en de selectie naar technisch en beroepsonderwijs en ook het buitengewoon onderwijs gebeurt steeds sneller. Door het gebrek aan middelen om kinderen die in sommige vakken een achterstand hebben opgelopen te helpen om die in te halen, worden kinderen gewoon sneller naar een “gemakkelijker” onderwijs doorverwezen. Zo is het natuurlijk niet moeilijk om goed te scoren, als je enkel die leerlingen aanneemt die het volledig op eigen kracht aankunnen of voldoende door hun (hoger) geschoolde ouders kunnen worden geholpen. We denken dat die discriminatie moet stoppen en dat de enige manier om dat te doen de investering van veel meer middelen in het onderwijs is.

We denken dat afscheiding van de migrantenbevolking op geen enkele manier in het belang is van de arbeidersklasse, noch de Belgische, noch die van buitenlandse origine. Het woord “integratie” is al even besmet als “assimilatie”, maar als wij ons uitspreken als voorstanders van integratie, dan bedoelen we daarmee niet dat migranten hun eigenheid achter zich moeten laten en zonder boe of ba “onze cultuur” moeten overnemen. Wat is overigens “onze” cultuur? De cultuur van de Belgische arbeidersbeweging mag duidelijk blijken uit het feit dat migranten lid kunnen zijn van de vakbonden en zonder voorwaarden (andere dan te werken in een bedrijf waar verkiezingen worden gehouden) deel kunnen nemen aan de sociale verkiezingen en er ook kandidaat voor kunnen zijn.

We denken dat het niet kan dat migranten steeds meer uitgesloten worden uit de samenleving (door het niet voorzien van middelen in het onderwijs, door de torenhoge werkloosheid, door de hoge woningprijzen, door rechtstreekse en verborgen discriminatie,…) en afgescheiden van de rest van de bevolking. We denken dat arbeiders van buitenlandse oorsprong dezelfde rechten moeten hebben, dezelfde lonen en dezelfde werkomstandigheden als de arbeiders van Belgische oorsprong. We denken dat dit enkel verwezenlijkt kan worden door een gezamenlijke strijd van de arbeidersklasse, ongeacht hun nationale, religieuze of etnische achtergrond. We pleiten voor een gezamenlijke strijd tegen de structurele werkloosheid en voor volledige tewerkstelling, voor een einde aan de discriminatie, voor een einde aan de afbouw en de privatiseringen in de openbare diensten en voor het opstellen van een behoeftenrapport om die openbare diensten opnieuw uit te breiden, voor een herverdeling van het werk over alle beschikbare arbeiders, zonder loonverlies.

Brussel en haar rand

Het spreekt vanzelf dat in Brussel en de rand de hierboven geciteerde eisen als werk en diensten in eigen taal en de rechten van minderheden, gezien de samenstelling van de bevolking, cruciaal zijn om te kunnen overgaan tot het creëren van een echt sociaal weefsel zonder onderlinge bitterheid. Waar in Vlaanderen en Wallonië de interesse voor de BHV-carroussel miniem tot verwaarloosbaar was in de brede lagen van de bevolking, bleek in Brussel de zaak nauwer op de voet gevolgd te worden door een grotere groep, wat nog meer het geval was in de rand. We begrijpen de onrechtvaardigheid zoals die wordt aangevoeld in de Vlaamse rand: hun gemeenten worden steeds meer ingepalmd door de grootstad, de huur- en koopprijzen staan niet meer toe dat families in dezelfde streek blijven wonen omdat jongeren er geen betaalbare woonst meer vinden, ze worden steeds meer weggedrukt door een koopkrachtiger publiek.

In de Vlaamse rand rond Brussel zien we feitelijk hetzelfde fenomeen terug als in de rand rond Antwerpen of Gent: de groene randgemeenten zijn aantrekkelijk voor beter begoede lagen van de bevolking, maar ook voor tweeverdienende arbeidersgezinnen met kinderen. Die groepen drukken de minder koopkrachtige lokale bevolking beetje bij beetje weg. In Brussel en de rand wordt de problematiek echter vervoegd door de taalkwestie. In de Brusselse rand – en in Brussel zelf – is het fenomeen sociale verdringing een dagdagelijkse realiteit. In de rand wordt steeds meer grond ingepikt voor chique villa’s en grotere gezinswoningen, in Brussel worden volkswijken al decennialang neergehaald voor opeenvolgende prestigeprojecten en infrastructuurwerken. De halfslachtige, Vlaams-nationalistische en discriminerende maatregel om taalvoorwaarden op te leggen voor sociale woningen, zal daaraan niets veranderen.

Beter dan taalvoorwaarden op te leggen, zou volgens LSP/MAS begonnen moeten worden met de massale bouw van sociale woningen en met stadsrenovatie in het belang van de Brusselse bevolking en die van de rand (en niet zoals steeds in het belang van steeds dezelfde bouwfirma’s). De Vlaamse en Brusselse overheden moeten beslag leggen op overblijvende gronden, leegstaande panden, verkrotte woningen,… om te voorkomen dat de sociale verdringing zich verderzet en om te garanderen dat ook minder kapitaalkrachtige bevolkingsgroepen in Brussel en in de rand comfortabel en betaalbaar kunnen wonen. Sociale woningen moeten niet beheerd worden door vaak schimmige en weinig transparante woningmaatschappijen, maar door de gemeentelijke overheden. Buurtbewoners moeten ook echte inspraak krijgen in sociale woningbouwprojecten en er moet opgetreden worden met het grootst mogelijke respect voor de omgeving, waarbij het behoud van groen, maar ook het behoud van monumenten, stadsgezichten,… zoveel mogelijk moet nagestreefd worden. Op vlak van sociale woningen moeten we ons niet bezighouden met discriminerende taalvoorwaarden – eigen volk eerst – maar met de uitbouw van een sociaal woningpark dat voldoende groot is om een reële druk te kunnen zetten op de huur- en koopprijzen op de privé-markt. Wonen is een basisbehoefte en zou niet arm mogen maken – met voldoende middelen kunnen we dit recht garanderen voor iederen, ongeacht hun afkomst of taalgebruik.

Het dossier Brussel-Halle-Vilvoorde zal zeker opnieuw op tafel komen. De Vlaamse regering, het Vlaamse parlement en alle Vlaamse partijen (behalve Groen!, dat echter niet veel meer voorstelt) wilden in 2004 de “onverwijlde splitsing”, zoals het ook in het Vlaams regeerakkoord stond, erdoorduwen. En dat nog wel “zonder compensaties” voor de Franstaligen. Ze baseren zich op het arrest van het Arbitragehof dat stelt dat de huidige situatie niet wettelijk is en dat sinds de overgang tot provinciale kieskringen, waarop B-H-V een uitzondering is. De splitsing is de enige oplossing, beweren de Vlaamse partijen. Toch niet, stellen de Franstalige politici, evengoed verenigd in een front hierrond als de Vlaamse, ook de uitbreiding van Brussel zou als oplossing tegemoet komen aan de opmerkingen van het Arbitragehof. Beide partijen vinden de “oplossing” van de andere “onaanvaardbaar” en “een kaakslag voor hun gemeenschap”.

LSP/MAS stelt dat geen van beide “oplossingen” er één is. De Franstaligen hebben gelijk als ze angst hebben voor het verlies van rechten in de rand rond Brussel. In sommige gemeenten is dat overigens geen minderheid, maar een meerderheid. Reeds jarenlang zijn de Franstaligen in de rand immers het slachtoffer van constante pesterijen vanuit de Vlaamse autoriteiten. Zeker na “de nederlaag” in het B-H-V-dossier, of beter gezegd het uitstel van de overwinning, zoals de meeste Vlaamse partijen het inschatten, hebben die pesterijen een enorme stimulans gekregen. Na de rondzendbrief van Leo Peeters (SP.a, Vlaams burgemeester van Kapelle-op-den Bos en toenmalig Vlaams Minister van Binnenlandse Aangelegenheden) in 1997 moeten de Franstaligen in de faciliteitengemeenten iedere keer opnieuw hun officiële documenten in het Frans aanvragen, waar ze die voordien steeds in het Frans kregen. De Vlaamse partijen hebben de faciliteiten immers altijd gezien als een overgangsregime waarin de Franstaligen Vlaams zouden leren. De realiteit is echter dat er steeds meer Franstaligen zijn bijgekomen om de simpele reden dat Brussel uitbreidt en ook een reeks hoger betaalde lagen aantrekt (Europese instellingen, hoofdzetels van bedrijven, de nationale administratie,…), die uiteindelijk in en rond Brussel een plaats zoeken om te wonen.

Die komen overigens zeker niet allemaal in de rand terecht, maar gezien het feit dat België uiteindelijk een klein landje is, met uitstekende verbindingen naar Brussel, maakt dat van de Franstaligen die in Brussel werken niet alleen zeer veel vanuit Wallonië pendelen, maar uiteindelijk ook in Vlaanderen terechtkomen. Het gaat hem bovendien helemaal niet enkel om beter begoeden, maar ook om pakken gezinnen met een modaal tot laag inkomen. Brussel zelf is zeer duur om te wonen en zeker voor gezinnen met kinderen is het weinig aantrekkelijk. De faciliteitengemeenten en de eigenlijke rand worden ook steeds duurder, dus de vergroting van de cirkel rond Brussel zet zich steeds verder.

Ook in de andere richting overigens: heel wat Vlamingen die in Brussel werken, wijken uit naar Wallonië, opnieuw met dezelfde reden: goedkopere bouwgronden en goedkoper wonen in het algemeen. Voor hen was in Wallonië ook niets voorzien, hoewel daar de laatste jaren verandering begint op te treden, hoewel enkel op vlak van onderwijs, niet op vlak van een tweetalige administratie. Tenzij ze hun kinderen dagelijks deden meependelen naar Brussel of hen afzetten in een Vlaamse gemeente, hadden hun kinderen in de meeste gevallen niet de kans Nederlandstalig onderwijs te volgen. Het is die inwijking van Vlamingen, samen met de noodzaak aan talenkennis op de arbeidsmarkt, die maakt dat Wallonië het gewest is waar de meeste “taalexperimenten” plaatsvinden, waar de meeste proefprojecten rond tweetalig onderwijs en taalbadonderwijs lopen, enz. Het feit dat de Vlamingen in die gebieden moeten rekenen op goodwill en niet vechten voor geïnsitutioneerde faciliteiten heeft ook te maken met het feit dat die ingeweken Vlamingen over het algemeen tweetalig zijn.

En de kwestie van taalrechten veroorzaakt niet alleen spanningen tussen Nederlandstaligen en Franstaligen, maar ook tussen Duitstaligen en Franstaligen. De enorme onderdrukking en discriminatie die de oorspronkelijk tegen hun zin geannexeerde Duitstaligen hebben ondergaan – er zijn nog steeds geen Duitstalige voorzieningen in het brede Waalse Gewest, hoewel het duidelijk is dat het Duitstalige dienstenapparaat niet volstaat, zeker voor wat betreft onderwijs – heeft ertoe geleid dat ook zij nu een ondemocratische taalpolitiek voeren waarbij de Franstalige klassen in het onderwijs werden afgeschaft. Opnieuw duidelijk een maatregel waarbij de nationale kwestie wordt gebruikt om besparingen door te voeren. Steeds opnieuw voert zo’n politiek de spanning op.

België is een land met drie gemeenschappen (de Vlaamse, de Franse en de Duitse) en drie gewesten (Vlaanderen, Brussel en Wallonië, waarvan het Duitstalige gebied deel uitmaakt). Het kan niet dat het mensen door de gevoerde taalpolitiek in de verschillende gewesten – het opleggen van de eigen taal – onmogelijk wordt gemaakt te verhuizen. Zeker in zo’n klein gebied als België – en in een periode van werkloosheid, dalende koopkracht voor steeds meer arbeidersgezinnen en steeds verder stijgende huur- en koopprijzen van woningen – is het onvermijdelijk dat mensen uit de verschillende taalgroepen regelmatig in een ander gewest belanden, dat een andere taal hanteert. De enige manier om te voorkomen dat dit tot allerlei spanningen, pesterijen en uiteindelijke conflicten (remember Voeren) leidt, is een consequent democratische taalpolitiek, waarbij mensen het recht op werk en diensten in eigen taal behouden, waar ze ook in België mogen wonen.

Socialisten hebben de plicht om voor de nationale rechten van alle onderdrukte naties te vechten, maar ook tegen ieder nationaal privilege. Marxisten zouden in het verleden de strijd van de Vlaamse arbeiders en boeren voor nationale rechten van Vlaanderen gesteund hebben en campagne hebben gevoerd voor de meest consequente democratische politiek mogelijk tegenover de Vlaamse kwestie, het recht op afscheiden inbegrepen. Er waren echter destijds geen marxisten aanwezig die dit programma verdedigden, enkele individuele uitzonderingen met onvoldoende inplanting in de beweging daar gelaten. Vandaag is de situatie echter anders. Het Vlaams-nationalisme van vandaag vecht niet tegen nationale onderdrukking, maar wil vandaag zelf de bevolking van Vlaanderen de Vlaamse taal en “cultuur” opleggen. Revanchisme vanwege de Vlaamse traditionele politieke kaste, het nemen van wraak, is het centrale gegeven in de hedendaagse communautaire spanningen. Marxisten verzetten zich daar ten volle tegen. De “nationale cultuur” die ons interesseert, is niet die van de Vlaamse politici, waarvan niet één zich links of progressief kan noemen. Als je hen hoort, kun je immers enkel vaststellen dat egoïsme en uitsluiting van anderen centrale elementen van die befaamde Vlaamse cultuur zijn. De “Vlaamse cultuur” die wij verdedigen, is die van de strijd voor het algemeen stemrecht, die van de Daensisten, die van de talloze hardnekkige bewegingen van de Gentse textielarbeiders, de Antwerpse dokwerkers, de Limburgse mijnwerkers,… tegen het patronaat en de regering. Die “Vlaamse” cultuur is ook wat we delen met de “Waalse” cultuur. In een klassensamenleving als het kapitalisme bestaan immers meerdere nationale culturen: die van Davignon en Lippens en hun politieke lakeien, maar ook die van de arbeidersbeweging, die een cultuur is van solidariteit en strijd tegen het kapitalisme.

We zijn dan ook niet akkoord met het Waalse nationalisme dat stelt dat een Waalse ondernemer meer een vriend is van de Waalse arbeiders dan een Vlaamse arbeider (een uitspraak van Dehousse). Indien dat idee dominant zou worden onder de Waalse arbeidersklasse, zal dat tot enorme nederlagen voor de arbeidersklasse leiden, waarbij de gevolgen niet enkel beperkt zullen blijven tot Wallonië. We zijn evenmin akkoord met het nationalisme van de Duitstalige nationalisten, die na de onderdrukking van het Duits nu het Frans willen onderdrukken in hun regio.

Marxisten gaan akkoord met de strijd voor nationale rechten van onderdrukte naties en voor rechten van minderheden, we gaan niet akkoord met dwangmaatregelen die een nieuw opkomende natie gebruikt om haar taal op te leggen. Wanneer wordt overgegaan tot de fase van opbouw van de “eigen natie”, worden de klassentegenstellingen binnen de eigen naties duidelijker en openlijker en kan er geen steun gegeven worden aan het nationalisme van de heersende lagen van de voorheen onderdrukte natie. Ieder gewest dat de taalrechten van haar inwoners schendt, zal de nationale kwestie verder doen verdiepen en een scheiding in de toekomst waarschijnlijker maken.

Naar de migrantenbevolking toe – in Brussel een behoorlijk percentage van de bevolking – moet een verwelkomingspolitiek gevoerd worden, met het voorzien van de nodige vertaaldiensten en taalfaciliteiten in de diensten, de gezondheidszorg en de recreatie-infrastructuur, onderwijsmogelijkheden, godsdienstvrijheid en het recht op auto-organisatie,…

In het algemeen moet verzet gevoerd worden tegen iedere politiek die de verschillende gemeenschappen in Brussel – de Franstalige, de Vlaamse en de verschillende gemeenschappen van buitenlandse origine – uiteendrijft. Onder de Brusselse bevolking is daar meer begrip voor dan onder de Brusselse politici, die een politiek van afscheiding voeren. Een voorbeeld hiervan is de politiek van de Nederlandstalige culturele centra en jeugdwerk e.d. Je moet Nederlandstalig zijn om te kunnen gebruik maken van de infrastructruur van de culturele centra, wat die centra ervan weerhoudt om echte buurtcentra te maken. Het is immers juist het samenleven van die verschillende gemeenschappen die de buurt kenmerkt, niet één gemeenschap op zich. Recent heeft de Vlaamse Gemeenschap beslist dat het Brusselse Nederlandstalige jeugdwerk geen anderstaligen meer mag aanvaarden, waarop onmiddellijk met protest werd gereageerd door het personeel. Hetzelfde verhaal bij de buurtdiensten: het personeel verzet zich tegen de idee dat taalverwerving hun enige en echte prioriteit moet zijn en niet de dienstverlening naar de mensen die nood hebben aan die diensten. En terecht!

De reactie van Vlaamse politici in Brussel op het feit dat het Nederlandstalig onderwijs in Brussel – dat een betere financiering geniet dan het Franstalig onderwijs – steeds meer een aantrekkingspool wordt voor alle gemeenschappen in Brussel, is niet het opdrijven van de middelen om om te gaan met de mogelijke struikelblokken dat dat veroorzaakt en het uitwerken van een onderwijspolitiek in een multiculturele omgeving, samen met een solidariteit tegenover het Franstalig onderwijs om ook daar (veel!) meer middelen in te investeren om de kwaliteit op te krikken, maar een egoïstische en nationalistische reactie. Minister Guy Vanhengel (VLD, Brussels Minister van Financiën, Begroting, externe betrekkingen en informatica en voorzitter van het College van de Vlaamse Gemeenschapscommisie, bevoegd voor onderwijs, beroepsopleiding en begroting) verklaart regelmatig op TV Brussel dat in het Nederlandstalig onderwijs een “strenge” taalpolitiek moet worden opgelegd: alles moet in het Nederlands, als Franstalige of anderstalige ouders hun kinderen naar het Nederlandstalig onderwijs willen brengen, moeten ze zelf maar Nederlands leren. De botte bullebakhouding die vroeger werd toegepast, eerst om de Vlamingen Frans te leren, later om ze te dwingen op school Nederlands te spreken i.p.v. hun moedertaal: het Vlaamse dialect waarmee ze in familiale kring zijn opgegroeid.

Gelukkig verloopt het zeker niet in alle Nederlandstalige scholen op die manier. Net als het personeel van de culturele centra en het jeugdwerk beter begrijpt wat op hun terrein noodzakelijk is in Brussel – het laten samenleven van verschillende gemeenschappen en dus het toelaten van die verschillende gemeenschappen tot hun werking – dan de bevoegde ministers, begrijpt het onderwijspersoneel ook wel door de praktijk dat een positieve verwelkomingspolitiek veel productiever is in het aanzetten van ouders om de taal aan te leren. In een aantal scholen wordt een deel van de documenten systematisch naar het Frans vertaald, vaak ook naar het Engels. Maar opnieuw: dit hangt dus volledig af van de goodwill van het personeel, waarbij dat personeel niet over extra middelen en mensen beschikt om die taken naar behoren in te vullen.

Ook de Brusselse bevolking in haar geheel begrijpt beter wat nodig is. In enquètes spreekt een meerderheid van de Brusselse bevolking zich uit voor tweetalig onderwijs. Dat zou ook logisch zijn: het zou de twee gemeenschappen dichter bij elkaar brengen door hen te verenigen in het schoolleven, het zou op een langere termijn een brede tweetaligheid (nodig voor optimale kansen op de arbeidsmarkt) teweegbrengen onder de hele bevolking, het stelt migrantengemeenschappen in staat beide landstalen tegelijk te leren kennen,… Maar wanneer de discussie opnieuw op de politieke tafel komt, verklaart Vanhengel doodleuk dat hij voorstander is van tweetalig onderwijs in Vlaanderen en Wallonië,… maar niet in Brussel. Het Nederlands zou in Brussel daarvoor “nog niet voldoende geconsolideerd zijn”. Dit is je reinste waanzin! De beste situatie voor het Brusselse onderwijs zou zijn dat de Vlaamse en Franse Gemeenschap samenwerken om in Brussel tweetalig onderwijs aan te bieden, waarbij ze de andere gemeenschappen uitnodigen voor een blijvende dialoog en een reële inspraak in het onderwijs. Een democratische school zou met organen als de schoolraad (waarin alle betrokkenen – leerlingen, ouders, leerkrachten – samen beslissingen kunnen nemen aangaande de school), ouderen- en leerlingenraden, enz. alle betrokkenen kunnen samenbrengen om de situatie op de school optimaal aan te passen aan de realiteit, die in Brussel allang multicultureel is. Opnieuw zijn hiervoor voldoende middelen nodig.

Ook de politieke situatie is nu onhoudbaar. Vlamingen in Brussel moeten op Vlamingen stemmen, Franstaligen op Franstaligen. Nationale partijen moeten zich bij diverse verkiezingen opsplitsen en twee verschillende lijsten indienen. LSP/MAS vindt dat tweetalige lijsten absoluut mogelijk moeten zijn in alle verkiezingen in Brussel en dat mensen niet kunnen verplicht worden voor een lijst te stemmen die uit de eigen gemeenschap komt terwijl ze bijvoorbeeld meer akkoord zijn met een anderstalige partij.

De rechten van de verschillende bevolkingsgroepen moeten verankerd worden

Taalminderheden moeten het recht krijgen op tegemoetkomingen. Welke tegemoetkomingen dat zijn, zal vooral afhangen van de vraag van de minderheid in kwestie zelf. LSP/MAS denkt bijvoorbeeld dat het utopisch is om te denken dat de Franstaligen in de Vlaamse rand Nederlands zouden leren. Mensen leren slechts een taal als ze die nodig hebben. Franstaligen in de Vlaamse rand rond Brussel hebben het Nederlands niet nodig: hun professioneel, sociaal en cultureel leven ligt in Brussel waar de voertaal Frans is, niet in de lokale gemeente waar ze wonen. De enige manier om de situatie te doorbreken dat de brede rand rond Brussel in pure slaapgemeenten verandert, is als gemeenten er met een ruim en voor Franstaligen toegankelijk sociaal en cultureel aanbod voor zorgen dat zij redenen hebben en gestimuleerd worden om deel uit te maken van de lokale samenleving. Administratieve pesterijen maken enkel dat die mensen helemaal geen zin meer hebben om in hun gemeente “geïntegreerd” te worden.

Het is ook niet verwonderlijk dat de Vlaamse partijen hun offensief op de taalvoorwaarden voor de sociale woningen begonnen zijn met de situatie van “Franstaligen in de Brusselse rand”. De nationale kwestie wordt in ons land te pas en te onpas gebruikt om reële aanvallen op de rechten en verworvenheden van de arbeidersbeweging te maskeren. We moeten er ons immers geen illusies over maken: als ze dit invoeren in de rand rond Brussel, kan het nog gaan om “Franstaligen” – ze hebben het echter in heel Vlaanderen ingevoerd, wat betekent dat ze ook (en misschien wel vooral) migranten willen weren uit de sociale huisvesting. Ze trachten daarmee in te spelen op de concurrentie voor sociale woningen onder de armste lagen en de ellenlange wachtlijst alvast kunstmatig al wat korter te maken. Door het tekort aan sociale woningen wordt de strijd ervoor opgevoerd. Uiteindelijk is de nationale kwestie voor de brede lagen van de bevolking hiertoe te herleiden: de strijd voor de tekorten. De oplossing hiervoor ligt nooit in het geven van privileges aan de ene (wat steeds betekent dat er ook verliezers zijn), maar in het oplossen van de tekorten zelf.

Onmogelijk? LSP/MAS denkt van niet. Jaar na jaar worden in België immers recordwinsten geboekt. Iedere dag verdwijnt door fraude een hoop geld in de zakken van zij die reeds superrijk zijn. Als ze gepakt worden, zorgen hun connecties en hun dure advocaten er wel voor dat het dossier dusdanige vertraging oploopt dat het niet tot een veroordeling komt, vrijspraak omwille van procedurefouten is schering en inslag in rechtzaken tegen rijke personen in het algemeen. Vandaag worden overigens meer dan een miljoen mensen verplicht werkloos thuis te zitten. Indien ook zij in de productie ingeschakeld zouden worden, zou de geproduceerde rijkdom nog toenemen en zouden we de openbare diensten, taaltegemoetkomingen inbegrepen, gevoelig kunnen uitbreiden. Zonder de inzet van middelen is de nationale kwestie immers niet oplosbaar. Indien het steeds moeilijker wordt om tot akkoorden te komen, zelfs over het stomste detail, dan is dat hoofdzakelijk te wijten aan het feit dat het steeds moeilijker wordt om de nationale kwestie af te kopen, zoals dat in het verleden gebeurde met de befaamde “wafelijzerpolitiek”: een investering in het ene gewest moest leiden tot een investering in het andere.

Brussel en de rand toont duidelijk aan dat taal kan werken als een middel tot uitsluiting, maar volgens ons kan het ook ook, mits voldoende middelen, werken ook als een middel tot culturele en sociale verrijking. Het toont ook aan dat dwangmiddelen op taalvlak vaak contraproductief werken – taal is geen vaststaand gegeven, maar fluctueert. In het algemeen zullen mensen pas een taal leren als ze er het nut van inzien voor hun sociale, culturele, professionele leven. De overheid moet hen die dat willen zo goed mogelijk helpen en hen stimuleren om de streektaal of een andere landstaal aan te leren. De historisch verworven taalrechten van Vlamingen, Franstaligen en Duitstaligen in de verschillende delen van België moeten gerespecteerd worden en er moet afgezien worden van alle aanvallen hierop.

LSP/MAS denkt dat de taalrechten van minderheden – Vlamingen in Brussel en Wallonië, Franstaligen in de Brusselse rand en in Vlaanderen, Duitstaligen in Wallonië en Franstaligen in de Duitstalige regio – in de grondwet moeten ingeschreven worden. Een democratische taalpolitiek is mogelijk indien voldoende middelen worden voorzien. Volgens ons is het de enige manier waarop je het samenleven gemakkelijker kunt maken. Dwang veroorzaakt bittere tegenstand en werkt contraproductief. Ook de politiek tegenover migranten – op vlak van taalrechten, maar ook rechten inzake onderwijs en andere diensten, zoals hierboven opgesomd – moet in de grondwet ingeschreven worden. Ook de autochtone arbeiders hebben hier een groot belang bij: het is juist de tweederangsstatus en de rechteloosheid van groepen buitenlandse arbeidskrachten die maakt dat hun aanwezigheid op de arbeidsmarkt druk zet op de lonen.

Dit is volgens ons de enige manier om het mogelijk te maken de spanningen op te lossen die in Brussel en de rand leven. De oplossing voor de huidige discriminatie en de minderheidspositie van de Franstaligen in Brussel ligt niet in de uitbreiding van Brussel. Dat zou gewoon een verschuiving van het probleem veroorzaken. De Vlaamse bevolking in de rand zou dan gewoon in de minderheidspositie vervallen. De splitsing van B-H-V en het afbouwen van de faciliteiten is evenmin een oplossing: de spanningen zullen in dat geval steeds hoger oplopen en uiteindelijk ook gevolgen hebben voor de manier waarop de Vlaamse minderheid in Brussel wordt benaderd. Repressie zet aan tot repressie, pesterijen zetten aan tot pesterijen.

De historische gemeenschappen in België moeten verder op gelijke voet behandeld worden. Indien een meerderheid van de bevolking van het Duitstalige gebied dat wil, moet er ook een vierde Duitstalig Gewest komen. Alleszins moet er een oplossing komen voor de kwestie van diensten in de eigen taal, een oplossing die onvermijdelijk ook deels in het Waalse Gewest gecreëerd moet worden.

De middelen zijn aanwezig

Middelen en rechten – het zijn de enige echte voorwaarden voor het harmonisch samenleven van mensen, in België en in de rest van de wereld. Er zijn voldoende middelen nodig om democratisch en harmonieus samenleven mogelijk te maken. In België wordt meer dan genoeg rijkdom geproduceerd om in de rechten en behoeften van alle arbeiders en hun gezinnen te kunnen voorzien. We behoren tot de meest productieve arbeidskrachten ter wereld, we leven in één van de rijkste landen ter wereld. Maar onze regeringen verkiezen miljarden weg te schenken aan het patronaat in de verlaging van de zogenaamde patronale bijdragen, in belastingsverlagingen voor de rijken, in allerlei fiscale achterpoortjes waardoor miljarden gestolen worden door de reeds superrijken, in de afbetaling van de staatsschuld, of beter gezegd in de afbetaling van de woekerintresten erop.

Die middelen zijn ook nodig om iedereen te kunnen betrekken – ongeacht hun nationale afkomst – in het beheer van de samenleving. Vandaag worden wel allerlei buurtcomités opgezet, maar mensen met een zware job of vrouwen die lijden onder de dubbele dagtaak hebben noch de tijd noch de energie om zich daarmee bezig te houden. Ook is de “inspraak” die buurtcomités zogenaamd hebben veelal show: ze hebben het recht om beluisterd te worden, niet om mee te beslissen. Tegelijkertijd zijn honderdduizenden arbeiders door de structurele werkloosheid beroofd van de mogelijkheid om te werken.

LSP/MAS vecht voor de 32-urenweek zonder loonverlies en met bijkomende aanwervingen als een eerste stap in de herverdeling van de arbeid over alle arbeiders. Het is de enige oplossing van de werkloosheid die niet wordt uitgevoerd op de kap van werkenden en werklozen. Het zou ook mensen meer vrije tijd bieden om uit te blazen, om met de kinderen iets te doen, om te studeren of een hobby te ontwikkelen, maar ook om met “samenlevingsopbouw”, m.a.w. met hun buurt bezig te zijn.

LSP/MAS vecht voor een uitbreiding van de openbare diensten en de gezondheidszorg en voor een terugschroeving van de besparingen en de privatiseringen van de laatste 20 jaar. De uitbreiding van de openbare diensten is duidelijk nodig op allerlei vlakken die met zorg en gezondheid te maken hebben – de èchte voorbereiding van de vergrijzing zou daar moeten liggen, niet in pogingen om de pensioenen te verlagen of de pensioenleeftijd op te trekken. In de gezondheidszorg moeten overigens de lonen en de werkomstandigheden op het peil van andere sectoren worden gebracht. Het zijn juist de slechte lonen en de moeilijke, flexibele werkomstandigheden die maken dat bijvoorbeeld in Brussel en in de Duitstalige Gemeenschap moeilijkheden bestaan in het aantrekken van voldoende tweetalig personeel. Om bovendien de diensten in eigen taal te garanderen, moeten er ook op verschillende vlakken vertaaldiensten worden gecreëerd. Het lijkt ons immers beter om via vertaaldiensten te werken, veeleer dan instellingen in de eigen taal op te zetten. Het zou garanderen dat iedereen de beste diensten kan verkrijgen: het is niet omdat men Franstalig is en de beste nierspecialist in een Vlaams ziekenhuis werkt, dat men geen recht heeft op de beste verzorging indien dat nodig is. Het realiseren van degelijk taalonderwijs zou ook moeten resulteren in duizenden extra jobs. Ook de bestaande openbare diensten moeten meer personeel krijgen om een einde te maken aan de onmenselijke werkdruk die vandaag heerst, om te beantwoorden aan bijvoorbeeld de stijgende mobiliteitsnoden, om personeel vrij te maken voor bijscholing, enz.

Voor Wallonië moet een herstelplan worden opgesteld, maar niet zoals het Marshallplan vandaag: een serie neoliberale recepten die de Vlaamse economische politiek van de jaren ’50 en ’60 dunnetjes wil overdoen, maar dan met de middelen van vandaag en in de economische situatie van vandaag. De Waalse arbeidersklasse is het slachtoffer geworden van de parasiterende economische politiek van het Belgisch grootkapitaal. Investeringen in vernieuwing van de industrie bleven uit en de desindustrialisering blijft zich doorzetten. Maar het aantrekken van multinationals biedt geen zekere en permanente vooruitgang, zoals de sluitingen en enorme herstructureringen van Renault, Philips, Ford, VW,… in de laatste jaren in Vlaanderen hebben aangetoond. Ook het befaamde KMO-weefsel biedt geen oplossing: een groot deel van de “Vlaamse” KMO’s zijn juist met handen en voeten gebonden aan die multinationals – multinational weg, KMO’s ook weg! Tegenover de kracht van de multinationals, die een constante chantage uitoefenen op hun arbeiders (“meer flexibiliteit slikken of we zijn weg”) kunnen de arbeiders slechts op twee manieren antwoorden: met internationale solidariteit (maar de bazen blijken op internationaal en zeker op Europees vlak beter georganiseerd dan de vakbonden op dit moment) en met nationalisatie onder arbeiderscontrole. Beide elementen zijn nodig om de steeds verdergaande desindustrialisering en het verder verlies van jobs tegen te gaan.

LSP/MAS strijdt voor de nationalisatie van de sleutelsectoren van de economie (banken, holdings, energie en transport), die de echte producenten van de rijkdom in staat stelt die rijkdom in te zetten voor de bevrediging van de vele noden in de maatschappij. Zolang de bedrijven woekerwinsten boeken die in privé-handen terechtkomen (terwijl de kosten zoveel als mogelijk afgewenteld worden op de “gemeenschap”, ons dus), hebben we niet de middelen in handen om de structurele problemen op te lossen: de werkloosheid en de armoede, het gebrek aan goede en betaalbare woningen, de kwaliteitsverslechtering of het simpelweg verdwijnen van een hele reeks openbare diensten (vervangen door dure privé-diensten),… De genationaliseerde economie moet beheerd en gecontroleerd worden door de arbeiders zelf: we weten dat in het verleden nationalisatie niets anders was dan de staat die eventjes de rol overnam van de patroon op een moment dat hem dat goed uitkwam. De meerderheid van de bevolking moet worden ingeschakeld in de planning van de productie op basis van de behoeften van de meerderheid van de bevolking. Enkel via de geplande investering van geproduceerde middelen kunnen zaken als een herstelplan voor Wallonië worden uitgewerkt – onder het kapitalisme is het uiteengroeien van regio’s immers regel, geen uitzondering.

LSP/MAS pleit ook voor een “nationalisering” zonder compensaties van een groot deel van de immobiliënmarkt (woningen én bouwgronden) – uiteraard niet van van de gezinswoning van van mensen, noch van de kleine middenstander of het tweeverdienensgezin die een tweede woning voor zijn kind aankoopt – maar de grote spelers op de markt, die door hun bouw- en afbraakpolitiek de hoogst mogelijke winsten nastreven. Die nationalisering, gekoppeld aan een massaal programma van sociale woningbouw en sociaal ingekaderde stadsrenovatie, moet het op een snelle manier mogelijk maken om het aanbod van sociale woningen op te drijven tot minstens 50% van de huurmarkt, wat nodig is om ook een fundamenteel verlagend effect te hebben op de prijzen in de privé-sector.

Nationalisme is voor de grote meerderheid van de bevolking een strijd voor tekorten. Indien er een tekort aan middelen is, volgt gewoonlijk een strijd voor wie dan wel over die middelen zal beschikken… en uiteraard wie niet. Het kapitalistische systeem veroorzaakt een gebrek aan middelen voor de samenleving op alle vlakken, stinkende rijkdom gaat er gepaard met diepe armoede aan de verliezerskant van de samenleving. De burgerij misbruikt de historische nationale verdeeldheid – zoals ze het verschil mannen/vrouwen, arbeiders/bedienden, Belgen/migranten,… misbruikt – om de arbeidersklasse te verdelen en haar strijd voor sociale rechtvaardigheid af te lijden op nationalistische lijnen. Nu ook de sociaal-democratische partijen het burgerlijke kamp hebben vervoegd en de arbeidersbeweging politiek dakloos hebben gemaakt, wordt dit element nog versterkt.

Gezien iedere partij de belangen van een maatschappelijke minderheid verdedigt, en dus op sociaal en economisch vlak, mits wat verschillen in de verpakking, neoliberale eenheidsworst verkopen, moeten ze zich nog meer elders gaan profileren. De institutionele machtsdeling waarop het Belgische systeem is gebaseerd, leidt er in een periode van neergang steeds meer toe dat strijd uitbarst over de nationale verdeling van de rijkdom (omdat de structurele afroming van de geproduceerde rijkdom door de burgerij door de burgerlijke partijen niet in vraag gesteld wordt).

Met het misbruik van de nationale kwestie in het verleden en vandaag, creëert de burgerij grote samenlevingsproblemen die ze vervolgens niet kan oplossen. Maar dat betekent niet dat ze niet opgelost kunnen worden: met voldoende middelen en de meest consequent mogelijke democratie kan de arbeidersklasse manieren vinden, waardoor het samenleven niet enkel leefbaar, maar ook aangenaam wordt gemaakt. Binnen een systeem waarin de productie van goederen en rijkdom gebaseerd is op de winsthonger van een kleine elite, die via de diverse overheden in België de plak zwaait, zullen er altijd tekorten zijn en die zullen altijd leiden tot de meest diverse strijd. De enige strijd die evenwel een uitweg kan bieden, is de strijd van de arbeidersbeweging voor een samenleving die gebaseerd is op de behoeften van de meerderheid en op democratische wijze met alle betrokkenen, ongeacht hun nationale afkomst, een plan opstelt om op de meest efficiënte manier in die behoeften te voorzien, m.a.w. voor socialisme.

Delen:
Printen:

Steun ons: plaats uw boodschap in onze mei-editie!

Voorpagina van De Linkse Socialist

Uw boodschap in onze mei-editie