[Dossier] De nationale kwestie in België: een actuele stand van zaken

natkwestie
‘De nationale kwestie in België’ door Anja Deschoemacker is op 9 april uitgekomen. Het boek telt 298 pagina’s en kost 18 euro (verzendingskosten inbegrepen). Bestel het via onze webshop.

Dossier door Anja Deschoemacker. Deze tekst verschijnt als voorwoord in het boek ‘De nationale kwestie in België. Een antwoord van de arbeidersbeweging is nodig’.

In de eerste helft van 2016 beginnen we – na anderhalf jaar van rechtse “sociaaleconomische” regering, waarbij de communautaire kwestie de koelkast in ging – zicht te krijgen op hoe het spel in 2019 gespeeld zal worden. Reeds onder druk van Vlaamsgezinde kringen, die zure oprispingen krijgen van alles wat maar kan lijken op belgicisme, kreeg de N-VA-leiding in de nazomer de wacht aangezegd door Groen, dat oproept om in 2019, samen met de federale en regionale verkiezingen, een referendum over Vlaamse onafhankelijkheid te houden. Na samenspraak met een rits van Vlaamsgezinde organisaties besliste de N-VA onder leiding van Hendrik Vuye een werkgroep aan het werk te zetten om concrete voorstellen voor het “confederalisme” uit te werken.

De reacties van hun coalitiepartners (CD&V, Open VLD en MR) spreken boekdelen. Enerzijds weerklinkt de mantra van de “trouw aan het regeerakkoord”: geen staatshervorming, wel een Thatcheriaanse afbraak van wat overblijft van de welvaartsstaat, waarbij ook de macht van de vakbonden ernstig moet worden ingeperkt. Confederalisme is niet iets dat tijdens dit mandaat op de tafel ligt. Anderzijds krijgen we van diverse toppers van deze partijen te horen dat ze N-VA niet willen volgen in het verder uitkleden van de Belgische staat, bij CD&V is men hoogstens te vinden voor een kleine staatshervorming, die nog een aantal details verschuift. Een brede enquête (“Sterker België geen taboe meer”, De Standaard 25/01/2016) onder de huidige Kamerleden, uitgevoerd door de politicologen Dave Sinardet  (VUB), Jérémy Dodeigne en Min Reuchamps (beide UCL), toonde aan dat Vlaamse eisen en identificatie op hun retour zijn en dat men ook vragende partij is voor een herfederalisering van een aantal bevoegdheidsdomeinen, waaronder buitenlands beleid en veiligheid, maar ook bijvoorbeeld de geluidsnormen. Enkel bij N-VA en Vlaams Belang bestaat de wil om de sprong naar confederalisme te maken.

Dit alles gebeurt tegen de achtergrond van een economische situatie waarin een zeer magere groei het beste is wat te verwachten is. Sinds de financiële crisis uitbrak in 2007 hebben we overal ter wereld een versnelling gezien in de afbraak van de verworvenheden van de arbeidersbeweging en dus in de levenstandaard van de meerderheid van de bevolking. Wereldwijd groeide een kloof tussen arm en rijk die weergegeven worden in de cijfers van Oxfam: de 62 rijkste individuen bezitten evenveel rijkdom als de armste helft van de wereldbevolking. Terwijl in de crisis de rijksten hun inkomen fors verder zagen stijgen, betaalde de 99% van de bevolking – de arbeidersklasse en de kleine middenstand – het gelag. Bij het uitbreken van de crisis leefden 1,57 miljoen Belgen onder de armoedegrens, in 2014 was dat al opgelopen tot 1,73 miljoen. In Vlaanderen worden wekelijks 80 tot 250 huishoudens op straat gezet na bevel van een vrederechter, de stijgende huurprijzen worden als voornaamste reden hiervoor aangehaald. Kinderen gaan met honger naar school. Deurwaarders doen gouden zaken.

In België liep de heersende klasse wat achterstand op in de omslag naar een meer brutale besparingspolitiek, vooral door de electorale instabiliteit. Eventjes waren we terug in het “geïtalianiseerde” België van eind jaren 1970, begin jaren 1980: moeilijke coalitievormingen gevolgd door onstabiele regeringen die er al snel de brui aan gaven. Een stevige stap voorwaarts werd gezet door de regering Di Rupo met besparingsmaatregelen van naar eigen zeggen in totaal 22 miljard euro. De rechtse regering die hem opvolgde in 2014 was voor het patronaat meer dan een stevige stap voorwaarts, het was een ernstige sprong voorwaarts. Taboes sneuvelden en het sociale overleg – centraal in de Belgische politiek sinds de Tweede Wereldoorlog – werd hardhandig opzij gezet.

Niets is heilig – en veilig – voor deze coalitie onder leiding van N-VA aan Vlaamse kant en met MR als enige Franstalige partij: sociale zekerheid, openbare diensten, pensioenen, … Je kunt de hele lijst samenvatten in één begrip: de naoorlogse welvaartstaat. Deze is opgebouwd op basis van economische groei, gecombineerd met harde en aangehouden arbeidersstrijd om hun deel van de koek binnen te halen. Het gebeurde in een wereldwijde context waarin een alternatief voor het kapitalisme bestond in de vorm van reëel bestaande arbeidersstaten, weliswaar met ernstige en uiteindelijk terminale stalinistische misvormingen. Sinds de val van de Berlijnse Muur in 1989 wil de kapitalistische klasse overal ter wereld terugkomen op haar naoorlogse toegevingen en de klok terugdraaien.

In België is de burgerij een heel eind op die weg kunnen gaan, niet door het opgeven van de klassencollaboratie die sinds de Tweede Wereldoorlog ingebakken zit in het systeem, maar juist door het doorzetten ervan in een speciale vorm, met een speciale burgerlijke partij – een verburgerlijkte partij – als de spil ervan: de Franstalige sociaaldemocratie. Tussen 1987 en 2014 werd het land geleid door de twee partijen die dominant waren in hun taalgebied en tevens verbonden waren met de vakbonden: CVP en PS, met hun anderstalige zusterpartijen. Zij slaagden daar waar de rechtse christendemocratisch/liberale regeringen van de eerste helft van de jaren 1980 faalden: ze deden de staatsschuld afnemen door een structurele afbouw van de welvaarsstaat en de verworvenheden van de arbeidersklasse.

Het is belangrijk de rol van de traditionele partijen te bekijken om te kunnen begrijpen wat er sindsdien op electoraal vlak in Vlaanderen is gebeurd. Hoewel racisme een belangrijke component was bij de kiezers van het Vlaams Blok/Belang, kon hun stemmenaantal slechts stijgen tot bijna een kwart van de stemmen door de onderliggende afkeer van de grote partijen die onder brede lagen leefde. Agalev (nu Groen) sprong even op, maar bewees in de regering al evenmin de verdediger van de belangen van de 99% te zijn en betaalde daar electoraal onmiddellijk de prijs voor. Uiteindelijk kon – na nog een korte zijsprong langs LDD – een groot deel van de afkeerstemmen zich richten op een niet-fascistische, maar stevig rechtse en populistische partij: de N-VA. Die had door haar kartel met CD&V aan geloofwaardigheid gewonnen.

Voor het eerst in de geschiedenis was een partij die niet door de burgerij gecontroleerd werd de dominante partij in Vlaanderen. Het opnemen van kleinburgerlijke nationalistische of regionalistische (maar ook de groene) krachten in de regering om ze ter verbranden aan de macht, is geen nieuwigheid voor de Belgische politiek. Het is integendeel zelfs een vast onderdeel van het repertoire. Zet hun ministers op zaken die hun onmiddellijke achterban schaden en hun stemmen verschuiven bij de volgende verkiezingen terug naar één van de traditionele partijen. VU, FDF, RW en ook Groen en Ecolo hebben het allemaal moeten ondergaan.

Maar het langdurige onderliggende proces van de afkalving van de traditionele partijen ging vooral in Vlaanderen gewoon verder, gecombineerd met een gebrek aan alternatief op de besparingspolitiek ten voordele van de 1% vanwege de arbeidersbeweging. Toen de stemmen nog richting Vlaams Blok/Belang gingen, was dat een ernstige stoorzender. Maar door het cordon sanitaire en de onmogelijkheid om tot een nationale regering met het VB te komen, veranderde dat weinig aan het soort coalities dat aan de macht kwam. De opname van de N-VA als dominante Vlaamse partij in een regering die niet de dominante Franstalige partij bevat, houdt veel grotere risico’s in dan eerdere experimenten.
Zoals we met LSP steeds opnieuw naar voor brachten, was het in de weken voor de verkiezingen van 2014 duidelijk dat de burgerij, bij monde van haar ernstige pers, vooral een stabiele regering wou die zou verzekeren dat de achterstand in brutale besparingspolitiek, opgelopen door de politieke crisis, werd ingehaald.

Di Rupo II was in aanmaak en de verkiezingsresultaten gaven daar ook de mogelijkheid toe, ditmaal zelfs mét meerderheid in Vlaanderen. Maar het viel niet te ontkennen dat de N-VA de grootste Vlaamse partij. Ze was, met een mengsel van proteststemmen tegen de traditionele partijen en het leegzuigen van het electoraat van het Vlaams Belang, onmiskenbaar dé winnaar van de verkiezingen. Toen de N-VA-leiding dan bovendien, “Voka is mijn baas” indachtig, verzekerde dat voor hen de communautaire kwestie tot 2019 de koelkast in mocht en dat een regering zonder PS “al een staatshervorming op zich is” – dat met andere woorden gefocust zou worden op het doen sneuvelen van een aantal taboes die het patronaat al decennialang wil breken – werd van strategie gewijzigd. De risico’s ervan werden al onmiddellijk duidelijk: een historisch actieplan van de vakbonden bracht de regering al snel aan het wankelen. Ook de regering-Di Rupo had vanaf het begin af te rekenen met vakbondsverzet, maar de tonaliteit van de acties en de betrokkenheid van brede lagen van werkenden was volledig anders. Indien de vakbondsleidingen in januari 2015 de acties opnieuw hadden gelanceerd, dan lag deze regering nu al tegen de keien, om vervangen te worden – zonder verkiezingen – door een alternatieve meerderheid in het parlement, t.t.z. Di Rupo II.

Door de zwakheid van de vakbondsleiding is het zo niet gelopen. De regering-Michel wordt dan wel omschreven als een kibbelkabinet, de interne samenhang is soms ver te zoeken, de profilering van elke deelnemende partij gaat voorop op de regeringsbelangen, … Maar de brutale besparingen en aanvallen op de arbeidersklasse gaan verder. De vakbondsleiding rekent erop dat de N-VA in de volgende verkiezingen zwaar bestraft zal worden voor haar beleid en dat we dan terug kunnen naar de “goede oude tijden” van de graduele ontmanteling van de welvaartstaat waarin zij hun zegje kunnen doen om de pil te verzachten. Geen oplossing, maar “het minste kwaad”.

Groot-Brittannië, waar de regering Cameron een hard besparingsbeleid voerde, maar waar de vakbondsleiding erop rekende dat daarna Labour terug aan de macht zou komen en het dus beter was het einde van de slechte tijden af te wachten, toonde echter recent nog dat de afstraffing van de brutale regeringspartij niet automatisch gebeurt indien het alternatief niet veel beters te bieden heeft. In België is de positie van de N-VA, in tegenstelling tot de Tories in Groot-Brittannië geen traditionele burgerlijke partij, quasi volledig gebaseerd op de zwakte van de tegenstander en het gebrek aan alternatief. De vakbondsleiding in België speelt dus een gevaarlijk spel.

Ondertussen heeft het bestaan van een historische regering geleid door de dominante Vlaams-nationalistische partij zonder dat de minste stap wordt gezet in de communautaire kwestie geleid tot enig gegrom binnen de Vlaamse beweging, zeker tegen de achtergrond van de ontwikkelingen in Schotland en Catalonië. Dit gegrom maakte dat de N-VA zeer recent dan toch een stap moest zetten om te tonen dat het confederalisme haar doel bleef. Een werkgroep zal nu concrete voorstellen uitwerken.

Het Vlaams-nationalisme vormt de kern van deze partij, Vlaamse onafhankelijkheid is haar grootste doel. Maar haar enorme groei – in stemmen, maar ook in leden – heeft de partij ook veranderd. Zelfs nu hun aantal stemmen volgens een recente peiling (Le Soir, 26/01/2016) terug lijkt te vallen van 32,4% in de federale verkiezingen van mei 2014 naar 28,5%, is dat nog altijd een veel groter aantal kiezers dan die voor onafhankelijkheid of verregaande autonomie van Vlaanderen. Alle ernstige studies en peilingen schatten deze laatste groep op 10 tot maximaal 15%. Niet enkel onder de leden, maar ook onder de mandatarissen van de partij zijn er heel wat mensen die met Vlaams-nationalisme niets te maken hebben, die aangetrokken zijn door het populisme en het racisme in hun discours of door hun positionering als meest neoliberale partij. Of simpelweg door de hoge carrièrekansen die de kleine partij met ineens een groot aantal postjes in aanbod.

De kans dat de N-VA zich vestigt als een vrij stabiele dominante kracht, in navolging van bijvoorbeeld de SNP in Schotland (de CIU in Catalonië is de laatste jaren in snel tempo haar stabiliteit en haar meerderheid kwijtgeraakt) blijft daarom relatief klein. De spreidstand tussen een “verantwoordelijke beheerder” van het Belgisch kapitalisme en de voorvechter van Vlaamse autonomie/onafhankelijkheid is gewoon te groot. Je kunt beide posities niet eeuwig tegelijk aanhouden zonder dat er breuken optreden. Partners vinden, in Vlaanderen maar zeker in Franstalig België, voor een verregaande staatshervorming die het confederalisme inhoudt na een campagne die focust op de “transfers” naar Brussel en Wallonië, lijkt ons voor 2019 een onbegonnen zaak. Er is al het obstakel dat de huidige meerderheid een aantal grondwetartikelen open voor discussie moet verklaren opdat een volgende regering daar iets mee aan kan vatten. Zal daar overeenstemming over bestaan? Vandaag lijkt alles te wijzen op een negatief antwoord.

Kan de weg van het referendum gekozen worden, zoals Groen-voorman Kristof Calvo voorstelt? Dan moet overeenstemming gevonden worden over wat de vraagstelling zal zijn. Wordt het een referendum over Vlaamse onafhankelijkheid, dat dan noodzakelijkerwijs enkel onder de Vlaamse bevolking wordt gehouden? Weinig waarschijnlijk gezien het kleine draagvlak ervoor. Gaat de vraag over de splitsing van België, wat dan in heel België gehouden moet worden? Idem. Gaat het om een vraag voor meer bevoegdheden? En welke dan? En wordt een meerkeuze-optie voorzien, waarbij mensen ook kunnen kiezen voor herfederalisering van een aantal bevoegdheden? De complexiteit ervan, gecombineerd met de tegengestelde belangen tussen de verschillende partijen, voorspellen dat het waarschijnlijk een lange discussie wordt, als ze al wordt gevoerd.

Wat ons betreft, zien we in de oproep van Groen – die de N-VA wil uitdagen op haar eigen terrein – geen stap vooruit. De nationale kwestie is een gevaarlijke materie om mee te spelen, zeker op momenten waarop de heersende klasse geen oplossing meer vindt voor de problemen inherent aan haar systeem terwijl de arbeidersklasse nog geen alternatief kan voorstellen. De situatie kan snel ontsporen en leiden naar grote politieke onstabiliteit, zoals de burgerij in Catalonië nu ervaart. Het inspelen op het nationale gevoel om de aandacht af te leiden van de negatieve effecten op de meerderheid van de bevolking van de besparingspolitiek die wordt gevoerd, ontploft op die manier in haar gezicht. Volgens LSP zal gelijk welke “oplossing” voor de nationale kwestie die binnen het kader van het kapitalisme blijft, een nepoplossing blijken en het nationale probleem onder nieuwe verhoudingen opnieuw creëren.

Waarom? Omdat de nationale kwestie voor de burgerij iets is wat ze gebruikt om de arbeidersklasse te verdelen en de buit binnen te halen. Het is de kortzichtige politiek van de tot CD&V hernoemde CVP onder leiding van Yves Leterme – die in plaats van in te spelen op het protest van de christelijke arbeidersbeweging tegen de onderfinanciering van zorg en openbare diensten ervoor koos om op Vlaams-nationalistische kar te springen om haar te onderscheiden van de regeringspartijen – die de condities heeft gecreëerd waaronder een charismatische leider als Bart De Wever de opgang van zijn partij kon verzekeren. De laatste staatshervorming, die nu in de fase van de uitvoering is, was niets anders dan het verdelen van de besparingsoperatie over alle gelederen van de staat.

De nationale kwestie in een notendop: de strijd voor de verdeling van de tekorten. Enkel wanneer de discussies tussen verschillende nationale groepen kan gaan over de verdeling van de rijkdom, kunnen die discussies leiden tot meer samenwerking en harmonie. Maar de door de meerderheid van de bevolking geproduceerde rijkdom verdwijnt in steeds grotere mate in de zakken van de kapitalisten, de 99% mag vechten voor de steeds kleiner wordende kruimels. De N-VA heeft daar geen probleem mee, van de oude progressieve stromingen in het Vlaams-nationalisme die sociale doelstellingen nastreefden inzake onderwijs, jobcreatie, armoedebestrijding zijn in haar rangen bitter weinig sporen te vinden. Wat de N-VA ons wil doen geloven, is dat het met de meerderheid van de Vlamingen beter zou gaan indien we een aantal kruimels van de Walen en Brusselaars kunnen afpikken… en allemaal Voka als onze baas krijgen!

Linkse partijen zouden zich in deze periode niet moeten bezighouden met het opstoken van het nationale vraagstuk, zeker niet wanneer op datzelfde moment de vakbondsbasis massaal aantoont dat zij alvast klaar staat om met deze besparingsregering af te rekenen. In plaats van zich op te werpen als de verdediger van de vakbondseisen in het parlement roept Groen op om de verkiezingen van 2019 nog maar eens te laten gaan over de nationale kwestie. De SP.A is nog steeds bezig haar weg te zoeken, maar ook zij bood geen steun aan de vakbondseisen. Meer nog, in het boekje van de nieuwe voorzitter werd nog maar eens een volledige hervorming van de sociale zekerheid bepleit. Enkel het model van sociale afbraak verschilt van de huidige regering.

Het gebrek aan brede partijen die echt de belangen van de arbeidersbeweging verdedigen, ligt aan de basis van de kracht van een kleinburgerlijke partij als de N-VA. Zelfs als de N-VA zich verbrandt aan de macht en na deze regering terug aan de kant wordt geparkeerd, zal de afkalving van de traditionele partijen samen met het vacuüm door de afwezigheid van een arbeiderspartij leiden tot andere kleinburgerlijke formaties (of het heropleven van het Vlaams Belang).

Uiteindelijk moet de klassenkwestie – wie beslist over de productie van rijkdom en aan wie komt die toe: de 99 of de 1% – worden opgelost vooraleer kan overgegaan worden tot een echte oplossing van de nationale kwestie in België. Dat is wanneer we kunnen praten over het verdelen van de middelen die aanwezig zijn in de samenleving en niet enkel over de kruimels die ons door de kapitalistische klasse worden gelaten.

Het spreekt vanzelf dat geen enkele linkse activist sympathie kan tonen voor het huidige Vlaams-nationalisme, het reactionaire karakter ervan is elke dag opnieuw duidelijk in de verklaringen, het discours en de beslissingen van deze regering en de N-VA-ministers. Vlaams-nationalisten zien echter een tegenspraak bij linksen die wel oproepen voor de Schotse of Catalaanse onafhankelijkheid, maar niets willen weten van de Vlaamse beweging. Een woordje uitleg voor hen in dit voorwoord, waarbij ik ook de kans aangrijp om het ook over de Waalse regionalisten te hebben, in het verleden en vandaag.

Bij het referendum in Schotland (ja of neen voor onafhankelijkheid, september 2014) riep onze zusterorganisatie Socialist Party Scotland op voor een ja-stem. Dit reduceren tot voor Schotse en tegen Vlaamse onafhankelijkheid zijn, is uiteraard ridicuul. In een referendum over onafhankelijkheid moet je “ja” of “neen” zeggen, standpunten over complexe zaken laten zich niet hiertoe beperken. Lezers van dit boek worden alvast uitgenodigd om, indien ze het Engels niet machtig zijn, de vertalingen van uitgebreide artikels van onze Schotse zusterorganisatie te bekijken.

De Socialist Party Scotland is voor een socialistisch onafhankelijk Schotland binnen het kader van een socialistische confederatie van de Britse eilanden en van Europa. Een flinke mondvol, maar in niet-programmataal betekent dit dat voor ons de Schotse onafhankelijkheid kadert in de strijd tegen het Britse kapitalisme, in de kansen voor de socialistische strijd. De SNP heeft bij de laatste verkiezingen voor het Britse parlement 56 van de 59 zetels binnen gehaald. De Tories zijn eerder al van het toneel verdwenen, ze halen nog amper één zetel. En nu gebeurde hetzelfde met de verburgerlijke Labour Party dat ook nog maar één zetel overhoudt. In het Schots parlement beschikt de SNP over een absolute meerderheid. Het is een betrouwbare besparingspartner voor Westminster. Maar het discours doet eerder sociaaldemocratisch aan en staat dus mijlenver van dat van Bart De Wever.

Achter de onafhankelijkheidsgevoelens bij brede lagen van de Schotse arbeidersklasse en zeker bij de jeugd ligt de wens komaf te maken met het besparingsbeleid. De gedachte dat de Schotten een socialere politiek zouden hebben dan nu het geval is in Groot-Brittannië als ze daar zelf over kunnen beslissen, is stevig verankerd in de ervaringen van de Thatcher-periode gevolgd door de Blair-periode. Dat is de periode waarin Labour zich omvormde tot New Labour en geen enkele van de zware besparingen onder Thatcher of pakweg de harde anti-vakbondswetten ongedaan maakte. De Socialist Party Scotland roept op tot verzet tegen het besparingsbeleid, ook via de nationale kwestie, ook door Schotse onafhankelijkheid. Maar dit moet gebeuren zonder de banden te breken met de Engelse, Welshe en Ierse arbeidersklasse. Schotse onafhankelijkheid zoals de SNP het voorstelt, betekent immers nog steeds dat de meerderheid van de Schotten onder het juk van het kapitalisme blijft leven en geen uitweg aangeboden krijgt voor hun problemen. Een socialistisch onafhankelijk Schotland zou de arbeidersklasse in de andere regio’s in de federatie oproepen tot de strijd voor de machtsovername en voor de vorming van een vrije en vrijwillige socialistische confederatie.

Wat in deze achtergrond is vergelijkbaar met het Vlaams-nationalisme van de N-VA (of bepaalde kringen binnen CD&V of van Vlaams Belang)? Niets. Je kunt geen appelen met peren vergelijken. Schotse socialisten verlenen steun aan een idee dat vrij vaste grond heeft gekregen onder een belangrijk deel van de arbeidersklasse, vooral bij de syndicaal en politiek meest bewuste laag. Ze gaan de discussie met hen aan en leggen uit dat het een illusie is echte onafhankelijkheid en de macht van onderuit te verkrijgen onder het kapitalisme, dat de strijd voor socialisme gevoerd moet worden en dat dat niet kan zonder klasseneenheid met hun collega’s in de andere Britse regio’s. Ze zien in de strijd voor Schotse onafhankelijkheid een leerschool voor de arbeidersklasse in de strijd voor socialisme.

Daarentegen is het dominante nationalisme in Vlaanderen – op dit moment belichaamd door N-VA – niet het nationalisme van de arbeidersklasse die met haar nationale strijd een betere positie wil verkrijgen in haar strijd met de burgerij. Het is het nationalisme van de huidige dominante nationale groep, die weliswaar een geschiedenis van knechting achter de rug heeft in het officieel Franstalige België. Haar centrale punt is revanchisme, het nemen van wraak, het herhalen van de geschiedenis, maar nu met henzelf als dominante groep. Het nationalisme van Bart De Wever heeft even weinig te maken met het linkse nationalisme dat kan ontstaan in de arbeidersklasse van gedomineerde nationale groepen, als het nationalisme van figuren als Destrée, de Waalse regionalistische topman van de BWP.

Zijn “Brief aan de Koning” van 1912 is een staaltje van puur burgerlijk nationalisme. “Splits België voor die Vlamingen ons nog meer afpakken dan alleen Vlaanderen zelf” is zowat de teneur ervan. Geen woord over socialisme, geen woord over de levenscondities van de arbeidersklasse, noch over die van de arme boeren, noch in Wallonië, noch in Vlaanderen. Een misprijzen tegenover wat hij ziet als de “nationale aard” van “de Vlamingen”: ongecultiveerd, traag, koppig, … Een misprijzen tegenover de taal van de meerderheid van de toenmalige Belgische bevolking. Hij heeft het over “rassen” eerder dan over volkeren, waarbij zij die vandaag nog steun geven aan deze historische figuur opmerken dat dit woord toen nog op een andere manier werd gebruikt. Maar als hij het heeft over de Brusselse bevolking – een groep van “bastaarden” met een “bastaardtaal” en dat ziet als een gevolg van rassenvermenging, waarbij een hoge cultuur overrompeld wordt door een lagere – dan is de vergelijking met hedendaags racisme niet zo ver weg.

In het naoorlogse Wallonië, in de ontwikkelingen binnen het Waalse regionalisme reeds tijdens de oorlog, vinden we echter wel raakpunten met de situatie van de Schotse arbeidersklasse. Wanneer de houding van Destrée in 1912 nog volledig wordt gedomineerd door de dominante positie van de Franstaligen in België en de wil dat zo te houden, desnoods in een België zonder Vlaanderen, is het linkse regionalisme dat zich ontwikkelt in het verzet tijdens de Tweede Wereldoorlog en nadien rond de Koningskwestie en de Grote Staking van ’60-’61 een verzet geworden tegen een staat die meer en meer gedomineerd wordt door de Vlaamse meerderheid, tegen de “CVP-staat”. De economische politiek van het aantrekken van buitenlands kapitaal, waardoor de economische ontwikkeling van Vlaanderen eindelijk op gang komt, gaat gepaard met steeds grotere problemen voor de traditionele zware industrie in Wallonië. In de jaren 1960 stak Vlaanderen Wallonië voorbij als dominante regio, wat productie betreft.

Politiek hield Vlaanderen de CVP aan de macht, terwijl Wallonië sinds WOII steeds een linkse meerderheid had, belichaamd door de PSB. De leider van de staking van ’60-’61, André Renard, gebruikte dan wel dezelfde nationale typering van de Vlamingen als niet strijdwillig, traag, religieus en kleingeestig als Destrée enige decennia voordien. Maar om de strijd voor de machtsovername door de arbeidersklasse – waar deze staking dreigde toe te leiden – af te leiden, was hij verplicht een socialistisch discours te verbinden met zijn regionalisme (en dus het omgekeerde te doen dan wat van socialisten verwacht wordt: de nationale strijd omvormen tot een strijd voor de machtsovername door de werkende massa’s). De politieke beweging die voortvloeide uit ’60-’61 verbond linkse eisen, o.a. de eisen voor structuurhervormingen die werden opgesteld door het ABVV in de jaren ’50, met een regionalistisch programma. Het duurde echter niet lang vooraleer de beweging steeds meer puur regionalistisch werd en minder gedefinieerd door de eisen van de meest linkse elementen in de arbeidersklasse. Compromissen over het programma werden aangegaan met liberale nationalisten en uiteindelijk eindigt de beweging, na verschillende gedaantewisselingen en naamsveranderingen en sociale samenstellingen, wat versplinterd over de verschillende traditionele Franstalige partijen, zeker ook bij de PSB (vanaf eind jaren 1970 de PS) waarin een sterke regionalistische vleugel groeit. De steun aan Happart en de nadruk die de PS op de nationale kwestie legde met de strijd in Voeren was ook toen een poging om zich te onttrekken aan een leidende rol in het arbeidersverzet tegen de rechtse regeringen o.l.v. Martens en Verhofstadt, toen nog zijn baby-Thatcher-periode.

Tot zeer kort geleden waren de verschillende regeringen in België steeds symmetrisch samengesteld, in alle deelstaten waren dezelfde partijen aan de macht als in de federale regering. Daar is nu definitief een einde aan gekomen. De harde neoliberale afbraakpolitiek die wordt verdedigd door N-VA, met Open VLD in haar slipstream, gekoppeld aan een harde aanval op het stakingsrecht, waarbij de Walen nog maar eens afgeschilderd worden als “onredelijk”, “niets mee aan te vangen”, “lui” en “werkonwillig” in vergelijking met de “hardwerkende Vlaming”, kan bij gebrek aan de ontwikkeling van een nationaal alternatief van de arbeidersklasse leiden tot een nieuwe opstoot van Waals-regionalisme. De N-VA rekent daar alvast op, het is een centraal element in haar toekomststrategie om de Franstaligen en vooral de PS in de positie van “vragende partij” voor meer autonomie te duwen. En zo een tweederdemeerderheid te halen voor een meer fundamentele staatshervorming in de richting van confederalisme.

Of het zo zal lopen, valt onmogelijk te voorspellen. In een situatie waarin de twee dominante groepen in de samenleving – de burgerij en de arbeidersklasse – geen weg vooruit lijken aan te bieden en geen leiding kunnen geven, kunnen fenomenen die in andere periodes beperkt blijven een buitenproportionele groei kennen. Niemand had in 2004 kunnen voorspellen dat dat vreemde kleine partijtje, de rechtervleugel van de wegdeemsterende VU geleid door stijve hark Geert Bourgeois, vandaag tot dergelijke hoogtes zou kunnen stijgen. In 2004 haalde de partij enkel in West-Vlaanderen de kiesdrempel van 5%.

De voedingsbodem voor snelle wendingen en plotse veranderingen was aanwezig, dat kon men vaststellen. De precieze vorm waarin dit zich zou ontwikkelen en het tempo van die ontwikkeling, is onmogelijk om exact te voorspellen. Dat België nog enige tijd dooreengeschud zal worden door zowel klassenstrijd als nationale strijd is evenwel zo goed als zeker. Even zeker is dat de nationale kwestie wel in de koelkast kan, maar nooit definitief zal worden “opgelost” indien de klassenstrijd geen ander systeem voortbrengt, waarin harmonieus samenleven niet steeds onder druk komt te staan door een gebrek aan middelen voor de behoeftebevrediging van de meerderheid van de bevolking, wat een strijd voor de tekorten teweegbrengt.

Het is duidelijk dat een aantal Waals-regionalistische figuren zich sinds het ontstaan van de rechtse federale regering terug meer naar de voorgrond dringen, vooral binnen de PS en de leiding van het Waalse ABVV. De discussie tussen de communautaristen (die de Franse gemeenschap als belangrijk zien, de band tussen Wallonië en Brussel, en zich profileren als de verdedigers van Franstaligen in België) en de regionalisten (die de gewesten als voornaamste structuur zien en bijvoorbeeld het onderwijs en andere huidige gemeenschapsbevoegdheden willen regionaliseren) heeft geen enkele linkse inhoud. Beide stromingen blijven netjes binnen het kader van het kapitalisme, de ene is niet linkser dan de andere.

Een andere zaak is het gevoel dat bij de Waalse en Brusselse, of de Franstalige arbeidersklasse in België kan ontstaan. Van de eerste zuiver rechtse regering sinds het midden van de jaren ’80 zeggen dat ze niet over een Franstalige meerderheid beschikt, is een wel erg sterk understatement. In de huidige federale regering-Michel zit slechts één Franstalige partij: de MR. Die is bovendien niet eens de grootste Franstalige partij en beschikt niet over een kwart van de Franstalige stemmen. Het idee dat de rechtse politiek door Vlaanderen wordt opgelegd, toch altijd al aanwezig door het discours van de PS in de federale regering waar haar compromissen steeds met dat argument werden verkocht, kan in de komende jaren stevig opspelen, afhankelijk van hoelang deze regering het uithoudt en wat het resultaat van de volgende verkiezingen is. De Waalse regering en de Franstalige gemeenschapsregering, gedomineerd door de PS, spelen dat argument opportunistisch uit om zich van de verantwoordelijkheid voor haar regionale besparingen te ontdoen.

Ook de rol van de Franstalige media (en van haar Vlaamse collega’s) mag niet onderschat worden. Aan beide zijden worden de verschillen uitvergroot. Na een prachtige nationale mobilisatie tijdens het syndicale actieplan in het najaar van 2014 en de eveneens massale nationale betoging in oktober 2015, moest dat beeld van nationale gezamenlijke actie over de taalgrens heen in gemeenschappelijk vakbondsfront zo snel mogelijk gebroken worden.  In de perikelen rond de spoorstaking in januari 2016 werd weer de aanleiding gezien om het klassieke verhaaltje van de staakgrage Walen en de redelijke Vlamingen naar voor te brengen. De invloed hiervan ontkennen, doet niemand iets goed. Maar massaal nationaal verzet heeft ook een invloed en een diepgaander invloed dan enig persartikel. Zeer veel werkenden, waaronder de grote massa van de syndicaal actieve werkenden, hebben in het actieplan van 2014 de samenhorigheid en de gelijkheid van belangen en eisen aan den lijve gevoeld. Hoe meer de nationale vakbondsleidingen de massale collectieve strijd kunnen afhouden en uitstellen, hoe meer de nationale tegenstellingen kunnen uitgebuit worden.

Of en hoe een nieuw Waals-regionalisme of Franstalig nationalisme kan opveren, is onmogelijk exact te voorspellen. In een langdurige periode waarin demoralisatie komt inzetten na meerdere en zware nederlagen van de nationale arbeidersbeweging, is een dergelijke ontwikkeling niet uit te sluiten. De houding die LSP daartegenover zou innemen, zal niet dezelfde zijn als onze houding tegenover het revanchistische Vlaams-nationalisme van de Vlaamse kleine bazen zoals dat vandaag bestaat. Of en hoe we er steun aan bieden, zal afhangen van onze concrete analyse en perspectieven voor de klassenstrijd en de nationale kwestie en van de politieke inhoud van dat nationalisme.

Aan het slot van dit dossier kan een woordje over Brussel, sinds 2004 mijn verblijfplaats en de plaats waar ik het grootste deel van mijn politieke activiteit aan de dag leg, niet ontbreken. Brussel is het kind van de rekening in de Belgische nationale kwestie. Een stad die in al haar verschillen een merkwaardige eenheid aan de dag legt, maar waar kinderen moeten kiezen (in de mate dat hen met de besparingen op alle onderwijsnetten en de intrede van discriminatie nog een keuze gelaten wordt) tussen Nederlandstalig of Franstalig onderwijs, waar het openbaar vervoer geleverd wordt door één nationale (NMBS) en drie regionale openbaar vervoerbedrijven (MIVB voor Brussel zelf maar met uitlopers naar de rand, en De Lijn en TEC met hun uitlopers naar Brussel), waar je politiek wel actief kunt zijn in je gemeente en kunt opkomen voor nationale verkiezingen, maar waar je als Vlaamse kandidaat geen kandidaat kan zijn voor de Franstalige verkiezingen, ook al is de meerderheid van je politieke betrokkenheid in het Frans en zijn de thema’s dezelfde.

“Sale flamand”, ik heb het slechts één keer over mezelf horen zeggen in 10 jaar verblijf in Sint-Gillis. “Slechte Vlaming” heb ik op één voormiddag verkiezingscampagne in Halle (toen BHV nog niet was geplitst…) zeker tien keer meer gehoord. Meer dan de helft van de Brusselse bevolking heeft niets van doen met de nationale kwestie in België, want is afkomstig uit een andere gemeenschap. Een groot deel van de Brusselse bevolking staat erbij en kijkt ernaar… Enquêtes in de nasleep van de RTBF-nepdocumentaire Bye Bye Belgium (13 december 2006) toonden ook aan dat de Brusselaars zich – zeker – niet als onderdeel van een toekomstige Vlaamse staat zien, maar ook niet als onderdeel van een rest-België. De grootste steun, zonder zelfs maar in de buurt van een meerderheidssteun te komen, was voor een onafhankelijk “Europees” Brussel. Een utopie naar onze mening. Wie zou Brussel besturen in dat geval? Wie beslist over het budget?
Brussel hing vol met Belgische vlaggen na de beruchte uitzending van de RTBF. Een meerderheid van de bevolking is er waarschijnlijk te vinden voor het behoud van België, maar liefst zonder het steeds terugkerende gekibbel. Over een echt alternatief is niet echt nagedacht. Maar de N-VA, samen met de meeste Vlaams-nationalisten, ziet de toekomst van een onafhankelijk Vlaanderen mét Brussel. En dat is evengoed een utopie. Vlaanderen met Brussel, dat is België in het klein verderzetten. Het zou tweetaligheid van de staat moeten voorzien, want ondanks dat alle gemeenschappen in Brussel hun oorspronkelijke taal als thuistaal behouden, is de voertaal in Brussel duidelijk het Frans. Ook politiek zijn Vlaanderen en Brussel zeer verschillend. Van de PS afraken, wat het verklaarde doel is van de N-VA, zal in Brussel niet zo gemakkelijk blijken. Alle Vlaamse partijen in Brussel samen komen nog niet in de buurt van het stemmenaantal van de PS. De Brusselse gewestelijke bevoegdheden terug onderbrengen naar het nationale niveau in een onafhankelijk Vlaanderen, een bestuurlijke hervorming doorvoeren en de 19 gemeenten afschaffen, … Het idee dat Brussel dit in de nabije toekomst gewoon zou ondergaan en het idee genegen zou zijn zich te laten besturen door N-VA-leiders die hele gemeenschappen met een migratie-achtergrond die in verschillende Brusselse gemeenten de grootsten zijn afschilderen als waardeloos, is uitgesloten.

Hoe je ook gaat schuiven in de nationale kwestie in België, je blijft met een onoplosbare kluwen zitten indien je geen programma kunt doorvoeren dat de meerderheid van de bevolking uit de situatie haalt waarin een strijd voor de tekorten moet worden gevoerd. De Brusselse tunnels zijn kapot, uitgewoond door de decennialange onderfinanciering en besparingen op onderhoud. Zie maar eens wat een klungels het zijn, die Brusselse politici, weerklinkt het in Vlaamse politieke kringen. Mij doet het vooral denken aan de staat van schoolgebouwen overal in dit land, aan wegen met putten in, aan musea met lekkende daken, aan alle onderhoud van publieke infrastructuur die geen deel uitmaakt van een prestigeproject, … De schade door onderfinanciering is geen Brussels zeer, maar een realiteit die we overal in België terugzien, onder gelijk welke coalitie, in gelijk welke taalgroep.

Het is het gevolg van de besparingspolitiek die is ingezet begin jaren ’80 en tot nu nooit meer is geëindigd. Harmonieus samenleven, kan echter gewoon niet op de sociale woestijn waarin het kapitalisme steeds grotere delen van de wereld aan het veranderen is. Het is de reden waarom overal ter wereld de nationale kwestie, in andere regio’s in de vorm van religieuze kwestie, opnieuw op de voorgrond treedt en explosief wordt. Socialisten kunnen hier niet zomaar aan voorbijgaan: de afwikkeling van de nationale conflicten kan niet tegengehouden worden. De taak van socialisten is, zoals op alle terreinen, om de belangen van de arbeidersklasse en alle onderdrukte lagen te verdedigen tegen de burgerij. Om de klassenstrijd te stimuleren met voorstellen tot actie en met programma’s die de klasse kunnen verenigen en die het hart van het probleem raken: het kapitalisme met haar inherente ongelijkheid, met haar inherente crisissen, met de inherente hebzucht van haar leidende klasse en haar noodzaak de onderdrukte meerderheid van de bevolking – de 99% – en vooral de arbeidersklasse te verdelen om te kunnen heersen.

Delen:
Printen:

Steun ons: plaats uw boodschap in onze mei-editie!

Voorpagina van De Linkse Socialist

Uw boodschap in onze mei-editie