[Archieftekst] Wat we schreven voor de oorlog in Irak in 2003

Betoging februari 2003
Betoging februari 2003

In 2003, nog voor de inval in Irak, was er massaal protest tegen een nieuw militair avontuur van Bush en Blair. Op 15 februari 2003 was er een grote internationale actiedag met miljoenen betogers doorheen de wereld. Op Dag X, de dag dat de oorlog effectief begon, trokken duizenden jongeren en werkenden de straat op in ons land. LSP speelde een actieve rol in deze beweging. Hieronder de brochure door Peter Delsing die we gebruikten in de anti-oorlogsbeweging. Het is nuttig om dit vandaag, nu groepen als IS sterk staan, opnieuw te lezen.


Voorwoord

Veel arbeiders en jongeren kijken met vrees naar de losgeslagen politiek van George W. Bush. Niet in staat om in Afghanistan, laat staan de rest van de wereld, stabiliteit te creëren, heeft de cowboy uit Texas zijn vinger opnieuw aan de holster. Deze keer ligt de Iraakse dictator Saddam Hoessein in het vizier. Het zullen echter vooral de gewone Irakezen zijn die Saddams rekening zullen betalen – in mensenlevens, bloed en tranen. Arbeiders en jongeren kunnen niet langs de kant blijven staan.

Onvermijdelijk zullen ook in België de schokgolven worden gevoeld. De prijzen voor stookolie en benzine zullen de lucht inschieten. Bedrijven zullen de gestegen energiefactuur doorrekenen in hun prijzen. Ontslagen zullen worden gerechtvaardigd met een schouder ophalende verwijzing naar de “oorlog”. De lonen zullen nog meer worden gedrukt, de crisis zal verergeren en jongeren zullen nog moeilijker aan een fatsoenlijke job geraken.

De regering zal de dalende inkomsten uit belastingen (als gevolg van een zwaardere economische crisis) proberen om te zetten in speciale taksen op benzine, stookolie of tabak. Deze producten werden in 1993 uit de index gehaald. Ze zorgen dus niet langer voor een overeenkomstige stijging van de lonen. Met een eenvoudige verwijzing naar de oorlog zal de werkende bevolking een financiële kater worden opgedrongen. Als we niet oppassen zal de regering ook minder geld aan onderwijs, gezondheidszorg en sociale uitkeringen besteden – als wij haar door onze acties in de scholen, wijken, bedrijven en universiteiten niet tegenhouden.

Een oorlog in Irak, tegen de achtergrond van een diepgaande economische crisis op wereldvlak, zal een nieuwe stormachtige periode van het wereldkapitalisme inluiden. Zelfs de meer vooruitziende burgerlijke economisten geven vandaag toe dat de economische crisissen (recessies) zich sneller zullen opvolgen dan in de jaren ’80 en ’90.

Dit in een situatie dat dit systeem al sinds de jaren ’70 in een structurele overproductiecrisis is verzeild geraakt, wat zich uitdrukt in massale structurele werkloosheid en een voortdurende ondermijning van de rechten van arbeiders en jongeren (op het vlak van werkzekerheid, lonen, openbare diensten, sociale uitkeringen, degelijk onderwijs, etc.).

Nog voor de oorlog tegen Irak is losgebarsten, waar Bush momenteel al de munitie voor aan het sorteren is, vonden er grote betogingen plaats tegen de oorlogsdreiging. In Londen betoogden maar liefst 450.000 mensen tegen een oorlog in Irak. Dit overschaduwt zelfs de betogingen tegen de Vietnam-oorlog in de jaren ’60, en de betogingen tegen kernwapens uit de jaren ’80 in Engeland. Er wordt gemobiliseerd voor een nationale actiedag op 31 oktober in de bedrijven, scholen, enz.

De horror van een imperialistische oorlog (een oorlog in dienst van de economische en politieke belangen van de kapitalistische landen) brengt op een niet mis te verstane manier de realiteit van een maatschappij in diepgaande crisis tot uitdrukking. Tegenstellingen zullen verder op de spits worden gedreven.

Recent zagen we een terroristische aanslag tegen “westerse toeristen” in Bali, met meer dan 200 doden tot gevolg. Dit was mogelijk het werk van islamfundamentalisten, misschien van een cel van Al-Qaeda. Een tanker voor de kust van Jemen werd eveneens door een terroristische aanslag getroffen. Een van de “luitenanten” van Bin Laden waarschuwt de Verenigde Staten en Europa voor “nieuwe aanslagen”.

In Pakistan wonnen de islamfundamentalisten 40 van de 187 zetels in het nieuwe parlement. Hun opgang is het gevolg van de erbarmelijke leefomstandigheden van de bevolking, in combinatie met het ongenoegen over de samenwerking tussen de Pakistaanse dictator Musharraf en de VS. In de oorlog tegen de Taliban in Afghanistan en tegen Al-Qaeda koos Musharraf de zijde van het VS-imperialisme. Ook in Turkije profiteren de islamfundamentalisten van de armoede en de werkloosheid om stemmen te winnen: ze zouden volgens de peilingen tijdens de verkiezingen van begin november de belangrijkste partij worden!

Processen van revolutie en contrarevolutie gaan hand in hand. Enerzijds zien we in sommige regio’s in de wereld uit bittere wanhoop en frustratie, en bij gebrek aan een massaal socialistisch alternatief, een groei van religieus fanatisme en in wezen middeleeuwse ideeën. Anderzijds zien we ook de mogelijkheid van massale anti-oorlogsbewegingen, gebaseerd op een dieper begrip van de tegenstelling tussen de kapitalistische regeringen en de belangen van arbeiders, jongeren en onderdrukte lagen wereldwijd. Mensen die nog nooit aan een politieke betoging hebben deelgenomen, zullen hun eerste stappen naar het activisme zetten. Als nieuwe terroristische aanslagen de heersende klasse niet in de kaart spelen, zou een massale anti-oorlogsbeweging de krachtsverhoudingen tussen arbeiders en jongeren, enerzijds, en de kapitalistische regeringen, anderzijds, ernstig kunnen wijzigen.

Dit zou, na het ontstaan van de antiglobaliseringsbeweging (de eerste bres in de dam van het neoliberale kapitalisme), een verdere breuk met het bewustzijn van de jaren ’90 kunnen aangeven. De idee dat we lijdzaam de vrije markt en haar politieke vertegenwoordigers moeten aanvaarden – het dogma bij uitstek van de periode na de val van het stalinisme – zou plaatsmaken voor onafhankelijke actie van de arbeidersklasse. Zij het misschien niet in eerste instantie via haar klassieke organen – vakbonden en brede arbeiderspartijen – maar via direct opgeworpen actiecomités in de bedrijven en de wijken. In het geval van een langdurige oorlog, die de bevolking in Irak en ons hopelijk bespaard blijft, kan dit de mogelijkheid voor socialisten en marxisten om hun alternatief te laten bediscussiëren door bredere lagen aanzienlijk vergroten.

De mate waarin we een oorlog tegen Irak kunnen stoppen of niet, hangt echter ook af van het programma dat we naar voor brengen. Activisme op zich is niet genoeg. Talloos zijn de massabewegingen die bij gebrek aan juiste ideeën en perspectieven in het zand bleven steken. De LSP denkt dat er heel wat te leren valt uit de voorbije strijd van de arbeidersklasse tegen het kapitalisme. Willen we de fouten van het verleden niet herhalen, willen we reëel een verschil maken met onze acties tegen de oorlog, dan is een open discussie over strategie, tactieken en programma onontbeerlijk. Anti-oorlogscomités in de wijken, bedrijven, scholen en universiteiten zouden daar een uitstekende plaats voor zijn – tegelijk actieorgaan en instrument waar een programma kan worden bediscussieerd.

Met deze brochure willen we ingaan op de vragen die het conflict in de Golf oproept. Wat zijn de oorzaken van een oorlog tegen Irak? Wat is de historische achtergrond? Kunnen we op de VS vertrouwen om een meer veilige wereld te creëren? Of misschien op de Verenigde Naties? Met de LSP brengen we de zaak van een onafhankelijke politiek van de arbeidersklasse en de onderdrukten wereldwijd naar voor. De strijd tegen oorlog is, volgens ons, onlosmakelijk verbonden met de strijd voor een andere, socialistische maatschappij.

 

Historiek van het conflict

‘God’s own nation’ en de gevolgen van het westerse imperialisme

Bush ziet de strijd tegen de dictator Saddam Hoessein, net zoals de rest van zijn “oorlog tegen het terrorisme”, als een tussen “goed en kwaad”. De diepgelovige president van de Verenigde Staten, tevens de machtigste man ter wereld, kan de wantoestanden op deze planeet enkel verklaren in bijbelse termen. Dat ontslaat hem meteen van de plicht om de reële politiek van de VS te bekijken. En die te verklaren in de minder verhullende termen van winstzucht en strategisch eigenbelang. Deze berekeningen brachten de VS-regering ertoe om samen te werken met sommige van de ergste folteraars en dictatoriale moordenaars die de wereld heeft voortgebracht. Saddam Hoessein was slechts één van hen (zie kader over de VS als “schurkenstaat”).

Op het einde van de Eerste Wereldoorlog profiteerden de westerse machten van het uiteenvallende Ottomaanse Rijk om hun belangen in de regio veilig te stellen. Die draaiden vooral om de olievoorraden in het Midden-Oosten. De regio werd hertekend met de gevoeligheid van een winstdronken kapitalist op rooftocht. De Arabische natie viel uiteen in verschillende, kunstmatige staten – stuk voor stuk gecontroleerd door het Franse of Britse imperialisme. Dit ging in tegen vroeger gemaakte beloften over onafhankelijkheid.

De overheersing van deze volkeren stond niet alleen in het teken van de toegang tot olievoorraden en het veiligstellen van de levensbelangrijke handelsroute door het Suezkanaal. Er was ook de schrik voor een uitbreiding van de Russische revolutie, die de aarde inderdaad tot in Iran deed beven. Voor de onderdrukte volkeren en de arbeidersklasse wereldwijd was deze ontwikkeling een symbool van hoop – voor de burgerij haar ergste nachtmerrie. Amerikaanse kranten putten zich uit in lasterlijke artikels over de leiders van de Russische revolutie: één ervan droeg zelfs de titel “Trotsky vermoordt Lenin in dronkemansruzie!”. Ook de omgekeerde versie werd verschillende keren uitgeprobeerd op het verbaasde leespubliek van de burgerlijke pers.

Landen als Egypte, Irak, Perzië (Iran), Palestina en Syrië kwamen onder de directe controle van koloniale machten als Groot-Brittannië en Frankrijk te staan. “Democratie” was niet nodig. Er werden marionettenregimes geïnstalleerd, in de vorm van dictatoriale koningshuizen. Dit gebeurde overigens met een “mandaat” (een officiële goedkeuring) van de Volkenbond, de voorloper van de huidige Verenigde Naties.

Heel de lijst van staten in deze regio – van Irak tot Libanon, Koeweit en Jordanië – is een product van de verdeel- en heers-strategie van het imperialisme. Religieuze gemeenschappen werden bewust tegen elkaar uitgespeeld: soennitische en sjiïetische moslims, Grieks-orthodoxe en maronitische christenen, druzen, joden,… Frankrijk stichtte een maronitische christelijke staat in Libanon. De Britten moedigden de joodse kapitalisten aan om in Palestina een eigen staat op te richten. De Koerden werden als minderheid verdeeld over Irak, Turkije, Syrië en Iran. Met de Armeniërs en andere nationale minderheden gebeurde hetzelfde.

De Arabische natie deelde voorheen een zelfde taal, bewustzijn en gebruiken. De meer recent gegroeide nationale identiteiten moeten tegen die achtergrond worden gezien. Er was een streven om de kunstmatig door het westen gecreëerde tegenstellingen op te heffen. De verdeel en heers-strategie van het imperialisme ontplofte in haar eigen gezicht. Zo leidde de opkomst van het nasserisme – naar de figuur van Nasser (zie foto links) in Egypte, die delen van de economie nationaliseerde tegen de belangen van de westerse kapitalisten in, o.a. het Suezkanaal – tot een verschrikte reactie van het imperialisme.

Het nasserisme was de uitdrukking van nationalistisch verzet tegen de buitenlandse inmenging en overheersing. Het dreigde, met zijn politiek van onteigening van sommige grote bedrijven, de belangen van de westerse machten te schaden. Het dreigde ook de Arabische massa’s te herenigen tegen de imperialistische overheersing.

Toch bleven deze maatregelen binnen het kader van het kapitalisme. Nasser stuurde niet aan op controle van de arbeiders en arme boeren op de economie. Er was geen sprake van organisatie in democratisch verkozen raden van de onderdrukte lagen van de bevolking, zoals ten tijde van de Russische revolutie.

 

Streven naar onafhankelijkheid en de rol van de “Communistische” Partijen

De poging van de VS om een samenwerking op te zetten met lokale koningshuizen en andere stromannen tegen het nasserisme, naar het voorbeeld van de NAVO (die gericht was tegen de Sovjetunie), leidde tot opstanden in de hele regio. Britse troepen werden naar Jordanië gestuurd. Amerikaanse mariniers landden in Libanon. Toen de Iraakse koning in 1958 troepen naar Jordanië wou sturen, zorgde dit voor een opstand die uitmondde in een revolutie. Het leger zegde zijn steun in de koning op en begon te muiten. De koning, kroonprins en premier werden gelyncht. Had de Iraakse Communistische Partij (CPI) toen geen steun verleend aan de legerfiguur Kassem, dan had ze de macht met steun van een massale beweging kunnen grijpen.

De Communistische Partijen in de regio, in landen als Egypte, Syrië, Irak en Libanon, hadden zich uitgebouwd tot een massakracht op basis van het verzet tegen de schaamteloze aanhechtingspolitiek van het imperialisme. Met een juiste politiek hadden ze de Arabische natie kunnen herenigen, in een socialistische federatie van het Midden-Oosten. Ze volgden echter slaafs de methode van het Volksfront, opgelegd door het stalinisme. Die dicteerde dat de CP’s front moesten vormen met de “nationale burgerij” tegen het fascisme.

In het Midden-Oosten vertaalde zich dat in samenwerking met de “eigen burgerij” tegen het westerse imperialisme, wat de arbeidersstrijd verlamde. Stalin had tijdens de Tweede Wereldoorlog een principeloos front gevormd met Frankrijk en Engeland. De “Communistische Partijen” moesten zich verzoenen met de imperialistische ambities van de burgerij in deze landen. In het Midden-Oosten leidde dit tot steun van de CP’s aan militaire dictators in Irak, Egypte en Syrië. Deze regimes gingen nadien, jammer genoeg voorspelbaar, over tot een vervolging van de Communistische Partij en haar aanhangers.

De racistische idee die de moslims verwijt dat ze enkel achtergebleven dictaturen hebben gekend, gaat voorbij aan de prachtige strijdbaarheid van arbeiders en jongeren die in de CP’s dachten een alternatief gevonden te hebben, maar brutaal werden verraden door Stalin en de van hem afhankelijke leiders in het Midden-Oosten. De fouten van de stalinistische arbeidersleiding kweekte, samen met het verval van deze landen onder het kapitalisme en feodalisme, de voorwaarden voor een opkomst van het islamfundamentalisme.

Irak ontstond na de Eerste Wereldoorlog als Brits samenraapsel van Bagdad, Mosul en een deel van Basra – 3 voormalige provincies van het Ottomaanse Rijk. Het land bestond uit drie bevolkingsgroepen, die tegen elkaar werden uitgespeeld: de heersende soennitische elite, de sjiieten in het zuiden en de Koerden in het noorden. Dit gebeurde onder het “mandaat” van de Volkenbond, die Lenin omschreef als de “Liga van Imperialistische Bandieten”. In 1921 drongen de Britten aan deze kunstmatige staat een vreemde koning op, Faisal. Zoals een Brits bureaucraat van Buitenlandse Zaken het uitdrukte: “een koning die zich tevreden zal kunnen stellen met te kunnen heersen, maar niet te regeren”.

Tussen 1920 en 1924 zorgde de Britse overheersing voor massale opstanden, die bloedig werden onderdrukt. Tijdens de revolte van 1920 eisten bombardementen van de Britse luchtmacht 9000 burgerslachtoffers. In 1932 werd een vorm van “onafhankelijkheid” toegekend, nadat de Britten de olievoorziening, de spoorwegen en de havens en het grootste deel van de industrie voor zichzelf hadden toegeëigend.

Na de staatsgreep die de koning opzij zette in 1958, werd Irak een seculiere (vrijzinnige), militaire dictatuur onder leiding van de Baath-partij. Dit was een kleinburgerlijke, anti-imperialistische stroming met een erg beperkte basis in de maatschappij. In 1963 vond er een nieuwe machtsgreep plaats vanuit een groep uiterst-rechtse officieren, die in samenwerking met de Amerikaanse CIA tienduizenden communisten vermoordden.

In 1968 nam Saddam Hoessein persoonlijk deel aan een nieuwe staatsgreep binnen het Baath-regime, hoewel hij zelf nog altijd eerder een tweedeplansrol speelde. Dit leidde tot nieuwe stappen tegen het imperialisme. In 1972 werden de Britse, Amerikaanse, Franse en Duitse oliemultinationals onteigend. Amerikaanse en Britse bedrijven controleerden gezamenlijk 3/4 van de Iraakse olieproductie. De Iraqi Petroleum Company, waar zij deel van uitmaakten, ging over in staatshanden. Als de Britten en Amerikanen vandaag staan te schreeuwen om een oorlog tegen Irak, speelt daar ook een element van historische wraak in mee. Ze willen het buitengooien van de eigen oliemultinationals – niet toevallig een belangrijke bron van financiën voor Bush tijdens de laatste verkiezingen – terug “goedmaken”, desnoods op de botten van de Iraakse bevolking.

De olie-inkomsten van Irak stegen tussen 1972 en 1974 van 570 miljoen dollar naar 5700 miljoen dollar, maar liefst een vertienvoudiging. In 1980 werd dankzij de stijging van de prijzen en een verhoging van de productie de piek van 26.500 miljoen dollar bereikt! Deze olie-inkomsten werden gebruikt om overheidsinvesteringen, leningen en subsidies in de Iraakse industrie te pompen. Samen met een afschaffing van het alleenrecht van de staat op buitenlandse handel leverde dit de kapitalisten superwinsten op. Met dank aan Saddam, en ten koste van de noden van de rest van de bevolking. Tegelijkertijd plunderde de Takriti-clan rond Saddam de Iraakse staatsinkomsten, eigende ze zich grote stukken grond toe en verstevigde ze haar positie in de textiel- en confectie-industrie.

 

Saddam als bondgenoot van de westerse grootmachten

Saddam trok in 1979 de macht volledig naar zich toe. Hij maakte gebruik van de chaos van de Iraanse revolutie van 1979 om in 1980 een oorlog tegen zijn buurland te beginnen. Op dat moment was Iran een godsdienstige islam-staat geworden. Het imperialisme vreesde de uitbreiding van deze beweging, een overrompeling van de olievelden door vijandig gezinde, islamistische regimes. Ze keken uit naar een lokaal bolwerk om hun controle over de oliereserves in de regio veilig te stellen. Irak was vervelend, had de oliemultinationals buiten gegooid, onderdrukte en folterde de eigen bevolking, verbood vakbonden en politieke partijen, maar was wel een vrijzinnig regime, dat nu betrokken was in een oorlog met de “hoofdvijand” Iran. Dat was de ijzingwekkend cynische redenering van de westerse, burgerlijke “democratieën”.

Tijdens de oorlog met Iran, tussen 1980 en ’88, leverden Britse en Amerikaanse bedrijven wapens aan Saddam, waarmee ze een VN-embargo omzeilden. Nog meer macaber: ook biologische stoffen zoals antrax verkreeg de dictator van de Amerikaanse overheid (“Records Show US Sent Biological Weapons Germs to Iraq”, Matt Kelley, Associated Press, 3/10/2002). Dit was, volgens woordvoerders van de legertop in de VS, “gewoon een andere manier om mensen te doden”. De Iraaks-Iraanse oorlog kostte aan 1 miljoen slachtoffers het leven. De ex-minister van Defensie onder Thatcher, Alan Clark, stelde in een recente documentaire van de BBC: “Je moet het risico van samenwerking met een dictator afwegen tegen de economische voordelen”.

De Reagan-administratie in de VS dwarsboomde een veroordeling van Irak door de Amerikaanse Senaat voor het gebruik van gifgassen tegen Iraanse soldaten. De bewijzen hiervoor stapelden zich steeds meer op. In 1988 viel Saddam ook het Koerdische dorp Halabja aan met gas. 5000 Koerden, vrouwen en kinderen, lieten het leven. Binnen de maand vloog toenmalig Conservatief parlementslid Alan Clark, namens het Britse Departement van Handel, naar Bagdad en bood Saddam een handelscontract aan ter waarde van 340 miljoen pond.

In 1994 besloot een rapport van het Senaatscomité voor Bankwezen, Behuizing en Stedelijke Zaken uit de VS: “De VS leverde de Iraakse regering dubbel gebruik-materiaal (zowel burgerlijk als militair – nvdr) dat bijdroeg tot de ontwikkeling van Iraks chemische, biologische en raketten-programma’s, waaronder plannen voor chemische oorlogsvoering-faciliteiten; vulling voor chemische kernkoppen; materiaal verbonden met biologische oorlogsvoering; materiaal om raketten te maken en te besturen.” (Attacking Iraq, ZNet, Aaron Maté, 4/9/2002)

 

“Vrede, welvaart en democratie” met kapitalistisch Amerika?

In “Schurkenstaat – een gids tot de enige overblijvende supermacht” documenteert William Blum het, niet altijd even bekende, palmares van het VS-imperialisme.

Sinds de Tweede Wereldoorlog wierpen de VS 40 regeringen omver, of probeerden ze dat, en organiseerden of steunden ze de onderdrukking van 30 nationalistische bewegingen. Speciale interventie-eenheden van het Amerikaanse leger zijn actief in meer dan 100 landen. Na 11 september werd deze aanwezigheid nog opgedreven.

In de jaren ’40 werden 60.000 leden van het militaire personeel in de VS gebruikt als proefkonijn om o.a. mosterdgas te testen. De meesten werden hier niet over geïnformeerd en kregen geen medische opvolging. Ze werden bedreigd met de gevangenis als ze deze experimenten bediscussieerden met anderen – hun vrouw, ouders of de familiedokter.

In de jaren ’60 gebruikten de VS tienduizenden tonnen giftige stoffen – o.a. Agent Orange – tijdens oorlogen in Vietnam, Laos en Cambodja. In Korea en Vietnam werd er ook napalm gebruikt. In 1962 besmetten de VS de suikerexport en kalkoenen van Cuba met een virus. In 1971 besmetten ze Cubaanse varkens met varkenskoorts. In 1996 kreeg Cuba een plaag van tegen pesticide immune insecten te verwerken, die het graan, de bonen en andere gewassen aantastten. Made in the USA.

De VS verkochten verarmd uranium – dat tanks kan doorboren, eeuwig radioactief is en kanker en andere ziekten veroorzaakt – aan o.a. Turkije, Saoedi-Arabië, Koeweit, Israël, Korea en Taiwan. De VS gebruikten naast verarmd uranium tijdens de Golfoorlog van 1991 ook clusterbommen. Elke clusterbom bevat een 200-tal kleinere bommen, die – wanneer ze niet direct ontploffen – door middel van kleine parachutes landmijnen worden. Een miljoen van dit soort “landmijnen” ontplofte niet tijdens de Golfoorlog. 1200 Koeweiti en 400 Irakezen, burgerslachtoffers, kwamen zo om het leven.

Blum stelt dat de CIA betrokken was in 36 moordcomplotten sinds de Tweede Wereldoorlog. Onder de geviseerden: Che Guevara, Nasser, Castro, Saddam Hoessein, Milosevic, in 1965 zelfs Charles de Gaulle.

Blum suggereert verschillende Amerikaanse generaals en presidenten als “oorlogscriminelen”. Onder meer Ronald Reagan, voor “8 jaar van dood, vernieling, martelingen en het verpletteren van hoop voor de volkeren van El Salvador, Guatemala, Nicaragua en Grenada; en voor het bombarderen van Libanon, Libië en Iran. Hij is dit allemaal misschien vergeten, maar de wereld zou dat niet moeten doen.” De VS was ook het enige land dat inging tegen een VN-resolutie die opriep om het internationale recht te respecteren. Dit was wellicht een antwoord op de veroordeling door het Internationaal Gerechtshof voor “onwettelijk gebruik van geweld in Nicaragua”.

De VS is een welgekomen pensioenoord voor staatsterroristen uit Guatemala, El Salvador, Haïti, Chili, Argentinië, Cambodja, Indonesië, enz. In 1979, onder de huidige Nobelprijswinnaar voor de vrede Jimmy Carter, begonnen de VS de fundamentalistische moedjaheddin (waar Osama bin Laden uit voortkwam) in Afghanistan te steunen. Dit als tegenwicht voor de Sovjetdreiging. Nationaal Veiligheidsadviseur van Carter, Zbigniew Brzezinski, antwoordde in 1998 op de vraag van Le Nouvelle Observateur of hij geen “spijt had” van deze beslissing voor steun aan dikwijls terroristische groeperingen: “Wat spijt? Het was een uitstekend idee.”

 

De School of the Americas (SOA) trainde 10.000-en Latijns Amerikaanse leger- en politiefiguren in het onderdrukken van volksopstanden, militaire informatieverzameling, commando-operaties, enz. Onder druk van buiten uit maakte het Pentagon de Spaanse handboeken bekend die de SOA gebruikte tot in 1991. Aanbevolen technieken tegen tegenstanders die orde en wet ondermijnen: marteling, executie, chantage en het arresteren van familieleden van de ondervraagde.

 

De Golfoorlog van 1991

De schijnbaar onvoorwaardelijke steun van de VS voor Saddam was echter een verkeerd signaal. Op het moment dat Saddam Koeweit binnenviel in 1990, dacht de Iraakse dictator echt dat hem niets kon gebeuren.

Op 2 augustus 1990 viel Saddam buurland en oliestaat Koeweit binnen. Deze laatste weigerde om de olieproductie te beperken en zo de prijzen hoog te houden. De waarde van de Iraakse olie-export viel van 26 miljard dollar in 1980 naar 14 miljard dollar in 1989. Bovendien had de oorlog met Iran (’80-’88) immense sommen geld gekost, kromp de economie en liep de buitenlandse schuld op. Saddam wou ook een politieke crisis vermijden met zijn inval.

De olieprijzen stegen van 21 dollar, aan het begin van de Golfcrisis, naar 40 dollar aan de vooravond van de oorlog. Exxon, Mobil, Texaco en Shell zagen hun oliewinsten spectaculair stijgen. De Golfoorlog begon in januari 1991. 12 resoluties van de VN-veiligheidsraad hadden de Iraakse “agressie” veroordeeld, hoewel Saddam weinig anders deed dan wat de koloniale machten al meer dan 100 jaar hadden gedaan.

De VS slaagden erin om een brede coalitie op te zetten. De belangrijkste financiers van de oorlogsinspanning waren Saoedi-Arabië, Koeweit, Japan en nog een aantal andere landen, die samen 50 miljard dollar op tafel legden. In België greep het patronaat de crisis aan om de index (aanpassing van de lonen aan de levensduurte) in vraag te stellen.

Operatie Desert Storm was het grootste luchtoffensief uit de wereldgeschiedenis. De VS-coalitie liet 110.000 vluchten optekenen en maakte gebruik van “precisiebombardementen” (die niet altijd “precies” waren). Wat wel volledig volgens plan verliep, was het vernietigen van niet alleen militaire doelwitten, maar ook van elektriciteitsfabrieken, olieraffinaderijen en transportnetwerken. Een gebrek aan elektriciteit zorgde voor problemen bij de voorziening van zuiver water. Dit droeg bij tot kinderziekten als diarree en uitdroging, recent de belangrijkste doodsoorzaak in Irak bij kinderen (nog erger dan hongersnood) (zie ook kader over de effecten van het embargo).

De VS gebruiken het platgooien van infrastructuur als chantagemiddel. Een militaire bron stelde in de Washington Post: “Saddam, wanneer je hier en hier mee akkoord gaat, laten we toe dat mensen je elektriciteit herstellen” (Iraq Sanctions: Humanitarian Implications and Options for the Future, Global Policy Forum en 11 NGO’s, 6/8/2002).

Tijdens het grondoffensief stierven er meer dan 100.000 Irakezen. De VS riepen de Koerden en de sjiieten via radio-uitzendingen in het Arabisch op om tegen Saddam in opstand te komen. Toen dat effectief gebeurde, lieten ze Saddam echter toe om deze revolte bloedig te onderdrukken. Ze waren niet zeker over een alternatief op de dictator. Saddam werd dus bewust in het zadel gehouden door de VS, om te verhinderen dat Irak uiteen zou vallen. De onderdrukte Koerden zouden hun rechten kunnen gaan opeisen, wat VS-bondgenoot Turkije niet zou aanvaarden. Bovendien had een aansluiting van de sjiieten (65% van Irak) bij Iran de islamfundamentalisten in de regio kunnen versterken.

In april 1991 werd een wapenstilstand afgesloten. De VN legde Irak een programma van herstelbetalingen op: deels om de steenrijke oliesjeiks uit Koeweit te vergoeden, maar ook om wapeninspecties uit te kunnen voeren en de administratieve kosten van de VN te betalen. Hiervoor moest Irak ongeveer 1/3 van zijn olie-inkomsten afstaan. Geld dat het niet kon gebruiken voor de nodige heropbouw van het land.

In ‘93 en ‘96 voerden de VS luchtaanvallen uit op Irak omwille van “overtreding” van de VN-maatregelen. In december ‘98 werden de VN-inspecteurs, omwille van spionage vanwege de VS-leden in de delegatie, het land uitgestuurd. Rolf Ekeus, gewezen hoofd van de VN-wapeninspecties (van ’91 tot ’97), stelde dat de VS meermaals probeerden om een directe militaire actie uit te lokken en zochten naar de verblijfplaats van Saddam. Er volgde een 4 dagen durende luchtaanval van de VS na het wegsturen van de wapeninspecteurs.

De gevolgen van het VN-embargo

Vlak na de inval van Irak kondigde de VN een handelsembargo af tegen Irak. Het gevolg was een zelden geziene tragedie. Niet Saddam werd bestraft, maar de Iraakse bevolking in zijn plaats.

In 1996 kwam de Wereld Gezondheids Organisatie naar buiten met cijfers over de kindersterfte in Irak: “Als je het aantal sterftegevallen bij de geboorte en bij kinderen onder de 5 jaar vergelijkt tussen de periode voor de oorlog (1988-1989) en die na de invoering van de sancties (sinds 1990), dan is het duidelijk dat de kindersterfte bij de geboorte is verdubbeld en de kindersterfte bij de min 5-jarigen is verzesvoudigd.”

In mei 1996 werd het “oil for food”-programma ingevoerd. Onder druk van een groeiende stroom van kritiek op het embargo mocht Irak nu een deel van zijn olie-inkomsten gebruiken om voedsel en medicijnen mee aan te kopen. Dit blijft echter een rem op de heropbouw van Iraks infrastructuur (zoals de slechte electriciteits- en watervoorziening, mede verantwoordelijk voor 70% van Iraks kindersterfte) en de ontwikkeling van de economie. De VS en Groot-Brittannië bleven dwarsliggen over de afschaffing van het embargo.

In maart 1999 doet een “humanitair panel” van de VN-veiligheidsraad verslag van de catastrofe in Irak: “In scherp contrast met de situatie voor 1990-91 zijn de kindersterftecijfers in Irak nu bij de hoogste in de wereld, ondergewicht bij de geboorte treft 23% van alle kinderen, 1 op 4 van de kinderen onder de 5 jaar is chronisch ondervoed, slechts 41% van de bevolking heeft regelmatige toegang tot zuiver water en 83% van alle scholen heeft belangrijke herstellingen nodig.”

Rapporten van gespecialiseerde hulporganisaties, o.a. van de VN zelf, schatten dat 400 à 500.000 kinderen stierven als gevolg van het embargo. 2 Humanitaire Coördinatoren van de VN, Dennis Halliday en Hans von Sponeck, dienden hun ontslag in na een confrontatie met de catastrofale gevolgen op het terrein.

Het “humanitaire panel” van de VN signaleerde eveneens “een stijging van de jeugdcriminaliteit, bedelen en prostitutie, angst voor de toekomst en gebrek aan motivatie, een toenemend gevoel van isolement gevoed door de afwezigheid van contact met de buitenwereld, de ontwikkeling van een parallelle economie doordrongen van criminaliteit, culturele en wetenschappelijke verarming, ontwrichting van het familieleven. De Wereld Gezondheids Organisatie wees erop dat de opname van mensen met psychische problemen steeg met 157% tussen 1990 en 1998.” Volgens Hans von Sponeck leeft 55% van de Irakezen onder de armoedegrens.

De VS en Groot-Brittannië handhaafden steeds het embargo, door hun vetorecht in de VN-veiligheidsraad. Ze beschouwen het als een “drukkingsmiddel” tegen Saddam, maar in de praktijk heeft het embargo hem alleen maar versterkt. Critici en humanitaire organisaties die de situatie aankloegen, werden “slechte wetenschap” en soms “medeplichtigheid met Irak” verweten. Madeline Albright, gewezen VS-vertegenwoordigster bij de VN, stelde in het televisieprogramma “60 Minutes” over het vasthouden aan het embargo: “Ik denk dat dit een erg moeilijke keuze is, maar de prijs die daarvoor betaald wordt – wij denken dat die het waard is”.

(bronnen: Iraq Sanctions: Humanitarian Implications and Options for the Future, Global Policy Forum en 11 NGO’s, 6/8/2002; Hans von Sponeck, Europees Colloquiem, Brussel, 25/9/2002)

 

Een nieuwe Golfoorlog

G.W. Bush en een nieuwe oorlog tegen Irak

De president van de Verenigde Staten, Bush, brengt vandaag alles in stelling om oorlog te gaan voeren tegen Irak. Bush probeert de VN – eigenlijk een praatbarak overheerst door een handvol grootmachten en hun slippendragers in de “Derde Wereld” – voor zijn kar te spannen. Met een verklaring van de VN, een wettelijk rookgordijn van de “wereldgemeenschap”, zou hij zijn oorlog gemakkelijker aan de Amerikaanse arbeiders kunnen verkopen. Maar desnoods zou hij er wel alleen voor gaan.

Het Amerikaanse Congres gaf inmiddels de toestemming aan Bush om “geweld te gebruiken” tegen Irak. De zogezegd “linkse” Democraten – in werkelijkheid het iets minder harde instrument van de Amerikaanse big business – willen met de verkiezingen die er in november aankomen niet voor “onvaderlandslievend” worden versleten. In Qatar worden ondertussen al troepen en oorlogstuig aangevoerd. Er is sprake van een begin van de oorlog tijdens de winter, omdat de Amerikaanse soldaten dan hun beschermende pakken tegen biologische en chemische wapens zouden kunnen gebruiken.

In tegenstelling tot de Golfoorlog van ’91, de NAVO-oorlog tegen de Servische dictator Milosevic van ‘99 en de oorlog tegen de Taliban in Afghanistan kan de Amerikaanse regering nu niet op een brede, internationale samenwerking rekenen. Er is ook niet direct een dwingend excuus – zoals met de inval van Koeweit, de onderdrukking van de Kosovaren door Milosevic of de aanslagen van 11 september – om een oorlog te ontketenen.

Eigenlijk gaat het in het geval van Irak om een eerste test case van de nieuwe strategie van “preventieve aanvallen”. Sinds 11 september zou afschrikking niet meer werken en moeten de VS “schurkenstaten” en terroristen op voorhand uitschakelen, voor ze kunnen toeslaan. Dit idee werd verheven tot het kernpunt van Bush’ recente National Security Statement. De mogelijke gevolgen van zo’n strategie en van een nieuwe Golfoorlog zijn niet te overzien. Waarom wil Bush er dan toch met alle geweld voor gaan?

Sinds 11 september staat de buitenlandse politiek van de VS in het teken van de “oorlog tegen het terrorisme”. Bush kwam aan de macht op basis van een erg twijfelachtige verkiezing. Vooral de armere lagen van de bevolking zagen niet meer dan een marionet van de bazen en de rijken in hem. Sinds de aanslagen van 11 september geniet de houterige president echter van een onvoorziene populariteit. Hij maakte gebruik van de terechte schok en vrees bij de bevolking om het prestige van de heersende klasse in de VS te herstellen.

Op vrij korte termijn boekte de regering-Bush een overwinning op de Afghaanse Taliban, het islamfundamentalistische regime dat onderdak bood aan de hoofdverdachten van 11 september: Osama Bin Laden en zijn terreurnetwerk Al-Qaeda. Ook in andere delen van de wereld maakten de VS gebruik van de situatie om regeringen naar hun hand te zetten en “militaire adviseurs” te sturen. Dat gebeurde in landen als Colombia, Indonesië, Georgië, Jemen, de Filippijnen,…

De VS maakten misbruik van 11 september om hun positie als enige overblijvende supermacht opnieuw te bevestigen en te verstevigen. In eigen land ging dat gepaard met grotere mogelijkheden voor de veiligheidsdiensten om de eigen bevolking te bespioneren. Zo werden 1200 mensen van Arabische afkomst vastgezet zonder dat iemand wist waar ze verbleven, en zonder de rechten van de verdediging te garanderen. Het defensiebudget zal stijgen met 58% tegen 2007, in vergelijking met 2000, ten koste van de sociale voorzieningen van de bevolking. In het buitenland bevestigde het de eenzijdige, unilaterale politiek van het VS-imperialisme onder Bush jr. Deze laatste brak met de methode van Clinton om de belangen van het VS-kapitalisme in het buitenland – voor zover Bush dat weet liggen – onder meer ook via diplomatie te verzekeren.

Bush verwierp eenzijdig de milieunormen van Kyoto (omdat het de belangen van de Amerikaanse industrie schaadde), hij zegde antirakettenverdragen op (omdat de VS nog altijd raketten willen gebruiken in het kader van hun “antirakettenschild”, en omdat ze met tactische nucleaire wapens willen experimenteren die opslagplaatsen van massavernietigingswapens kunnen raken). Bush wil ook het Internationaal Strafhof voor misdaden tegen de mensheid niet erkennen. Het Amerikaanse parlement stemde zelfs de The Hague Invasion Act, die het de VS toelaat om Amerikaanse “oorlogshelden” uit de klauwen van zo’n Strafhof te gaan redden! De recente overeenkomst met Rusland om 2/3 van de kernwapens van beide landen te ontmantelen, laat nog steeds toe om die in een volgend stadium opnieuw te gebruiken.

De VS willen na 11 september hun overweldigende militaire macht gebruiken om iedereen die hen wereldwijd in de weg zit, opzij te zetten. Een strategie van “permanente oorlog” tegen al wie de belangen van de Amerikaanse bedrijven en hun politieke vertegenwoordigers tegenwerkt. De rechtse haviken denken na Irak al openlijk aan een afrekening met Iran, Syrië,… De “democratisering van het Midden-Oosten” wordt die extreem risicovolle onderneming genoemd. In dit soort kringen wordt luidop gedroomd van een nieuw “Amerikaans imperium” – een gevaarlijke, rechtse utopie met de VS als hypocriete politieman van de wereld.

Om de militaire verhoudingen aan te geven: de recente verhoging van het defensiebudget van de VS – 45 miljard dollar – is even groot als wat Rusland in totaal aan defensie spendeert! De VS geven evenveel aan defensie uit als de 15 landen die in de ranglijst op hen volgen. Technologisch kan Europa met z’n “oud ijzer” enkel in de weg komen lopen in een samenwerking met de VS: het loopt op meer dan 50 terreinen achter op de VS, volgens een rapport van de NAVO.

Bush wil die overweldigende macht nu – na de snelle overwinning op de Taliban en de relatieve steun bij de bevolking – gebruiken om een oude rekening te vereffenen. De Iraakse dictator Saddam Hoessein wordt met “regimeverandering” bedreigd. Sinds de Golfoorlog in ’91 is Saddam een blijvende wonde in de zij van het VS-imperialisme. Bush wil van het moment gebruik maken om een mogelijk ontwrichtende factor in een economisch fundamentele regio – het olierijke Midden-Oosten – definitief uit te schakelen.

De politiek van Bush draait om prestige – het werk van de jaren ’90 afmaken – en strategische controle over de oliereserves in de regio. Vice-president Cheney maakt daar weinig woorden aan vuil: “Bewapend met een arsenaal aan terreurwapens (hierover later meer – nvdr) en 10% van de oliereserves op wereldvlak, kan je verwachten dat Saddam Hoessein zal proberen het hele Midden-Oosten te overheersen, de controle te grijpen over een groot deel van de energievoorziening van de wereld, direct de vrienden van de VS in de regio zal bedreigen, en de VS en andere naties zal onderwerpen aan nucleaire chantage” (New York Times, 24/8/2002).

Er zijn trouwens aanwijzingen dat het kabinet-Bush reeds voor 11 september en zelfs voor de verkiezing van Bush een “regimeverandering” plande in Irak. In een niet publiek bekend gemaakte blauwdruk voor VS-overheersing, onthuld door de krant Sunday Herald (15/9/2002), worden de lijnen van een wereldwijde “Pax Americana” uitgezet. Het document is geschreven door de neo-conservatieve denktank Project for the New American Century, in opdracht van Dick Cheney (nu vice-president), Donald Rumsfeld (Minister van Defensie), Paul Wolfowitz (Rumsfelds 2e man), Jeb Bush (jongere broer van de president) en Lewis Libby (kabinetsmedewerker van Cheney).

Het plan pleit voor militaire controle over de Golfregio: “Hoewel het onopgeloste conflict met Irak de onmiddellijke rechtvaardiging daarvoor vormt, overstijgt de noodzaak van een aanzienlijke Amerikaanse militaire aanwezigheid in de Golf de kwestie van het regime van Saddam Hoessein.” Het plan roept op voor een algemeen overwicht van de VS, die de opkomst van concurrerende wereldwijde of regionale machten moet verhinderen. De schrijvers stellen het “uitvechten en beslissend winnen van veelvoudige, gelijktijdige oorlogen” voor als een “centrale missie” voor de VS. Iran wordt aangeduid als “misschien wel een even grote bedreiging voor de Amerikaanse belangen als Irak”. Het plan heeft het over “oorlogen in de ruimte en misschien de wereld van microben”. “Ontwikkelde vormen van biologische oorlogsvoering die specifieke genotypes kunnen ‘viseren’ kunnen de biologische oorlogsvoering transformeren van de sfeer van de terreur tot een politiek nuttig instrument.”

De bevolking van Irak, en de rest van de wereld, is gewaarschuwd. Labour-parlementslid Tam Dalyell noemde dit “rommel van rechtse denktanks”, “mannen die nooit een oorlog hebben gezien, maar verliefd zijn op de idee van oorlog. Mannen als Cheney, die de dienstplicht ten tijde van Vietnam ontdook.” (Sunday Herald, 15/9/2002)

De oliebelangen in het Midden-Oosten

Het belang van olie in de regio is voor de hand liggend. 63% van alle oliereserves op wereldvlak zijn afkomstig uit het Midden-Oosten. In 1999 stelde de Amerikaanse generaal Anthony Zinni, in een verklaring voor het Congres, dat de Golfregio met zijn immense oliereserves “van levensbelang” is voor de VS en dat de VS “vrije toegang moeten hebben tot haar energiebronnen” (Iraq Sanctions, Global Policy Forum en 11 NGO’s, 6/8/2002). Sinds de Tweede Wereldoorlog is dit een strategische hoofddoelstelling voor de VS. Goedkope en verzekerde toegang tot olie is absoluut cruciaal voor de westerse multinationals.

Sinds de Tweede Wereldoorlog stond de samenwerking met het dictatoriale koningshuis van Saoedi-Arabië garant voor een regeling van de olieproductie en -prijzen ten gunste van de Amerikaanse markt en multinationals. Saoedi-Arabië bezit 25% van de oliereserves op wereldvlak en is daarmee de grootste producent. In ruil bood de VS bescherming aan het “huis van Saud”.

Het religieuze regime in Saoedi-Arabië steunt echter op wankele fundamenten. Het nachtmerriescenario is een machtsovername door islamfundamentalisten die vijandig staan tegenover de VS. Bovendien waren veel van de 11 septemberkapers afkomstig uit Saoedi-Arabië. Amerikaanse strategen kijken uit naar een alternatief, moest het ondenkbare scenario zich toch realiseren. Irak zou, met 11% van de oliereserves op wereldvlak (potentieel de 2e producent na Saoedi-Arabië), een aanlokkelijke vervanger zijn. Veel interessanter dan de Russische of West-Afrikaanse olie waar de VS recent naar uitkeken. Al zal het wellicht jaren duren om het land, na opnieuw een verwoestende oorlog, economisch rendabel te maken. De kosten voor heropbouw van Irak worden rond de 150 miljard dollar geschat, voor Afghanistan heeft men 20 miljard dollar beloofd – waar nog maar een klein deel van op tafel is gelegd.

Desalniettemin is er, volgens specialisten in de sector, “geen oliebedrijf dat zijn oog niet op Irak heeft gericht” (Washington Post, 15/9/2002). Volgens kenners beschikt Irak nog over bijkomende, nog niet ontdekte oliereserves. Die zouden het huidige potentieel kunnen verdubbelen, als er terug ernstige prospectie wordt verricht. Iraks olie is van hoge kwaliteit en valt goedkoop te produceren, wat ze erg winstgevend maakt. Daarnaast beschikt Irak ook over gasvoorraden. Mede omwille van deze redenen is het geen toeval dat de VS en Groot-Brittannië, vandaag met voorsprong de thuislanden van ’s werelds grootste oliemultinationals, zo’n hevige voorstanders zijn van het embargo: dat houdt de prijzen hoog, en de in Irak geïnteresseerde concurrentie weg.

In de onderhandelingen binnen de Veiligheidsraad spelen de oliebelangen van Rusland, China en Frankrijk een aanzienlijke rol. Ze zijn bekommerd om hun oliecontracten met Irak, in het geval van een door de VS geleide inval en de installatie van een nieuw regime. De gewezen CIA-directeur James Woolsey hoeft zijn tong niet in een knoop te draaien om hier voordeel uit te halen: “Frankrijk en Rusland hebben oliebedrijven en -belangen. Men zou ze moeten vertellen dat als ze meewerken om Irak een fatsoenlijke regering te bezorgen, we ons best zullen doen om te verzekeren dat de nieuwe regering en de Amerikaanse bedrijven nauw met hun zullen samenwerken.” (Washington Post, 15/9/2002) Als ze dat niet doen, kunnen ze volgens Woolsey hun oliecontracten vergeten. Veel niet-Amerikaanse oliebedrijven hebben al ontmoetingen gehad met de Iraakse oppositie, om hun deel van de koek op te eisen. Volgens de leider van die oppositie, de CIA-stroman en voor fraude in Jordanië in zijn afwezigheid tot 20 jaar gevangenis veroordeelde bankier Chalabi, moeten de oliereserves van Irak in handen komen van een consortium geleid door de VS. De Iraakse oppositie (het Iraaks Nationaal Congres), waar Chalabi de leider van is, valt niet te vertrouwen door de arbeiders en arme boeren van Irak.

In ruil voor een strenge VN-resolutie tegen Saddam eist Rusland dat ze haar oliecontracten met Irak kan uitvoeren, dat haar leningen aan Irak van voor 1991 door een nieuw regime worden terugbetaald (zo’n 8 miljard dollar) en dat de VS een stevig oog dichtknijpen voor haar vuile oorlog in Tsjetsjenië. Het Russische Lukoil verkreeg in ’97 een contract van 4 miljard dollar om het West Qoerna-veld in zuidelijk Irak te ontginnen. Omwille van de sancties is het hiermee nog niet kunnen beginnen. Lukoil is voor 14% in handen van de Russische staat. Het eveneens Russische Slavneft sloot een oliecontract van 52 miljoen dollar af met Irak.

Het Franse Total Fina heeft de rechten verworven op de ontginning van het reusachtige Majnoen-veld. China’s National Petroleum Company sloot eveneens een contract af. De leiders in China lijken bereid om de politiek van de VS in Irak te aanvaarden als zij China zijn gang laten gaan in het onderdrukte Tibet.

Amerikaanse en Britse oliebedrijven hebben schrik dat hun concurrenten een lange termijn-voordeel opbouwen door hun samenwerking met Irak. Of zoals de grote baas van Chevron, Kenneth T. Derr, het uitdrukte tijdens een toespraak voor de Commonwealth Club of San Francisco: “Irak bezit enorme reserves aan gas en olie – ik zou het fantastisch vinden als Chevron daar toegang toe had.” (Iraq Sanctions, ibid.) De topman sprak zich sterk uit voor het behoud van de sancties – ongetwijfeld rekenend op de goede zorgen van G.W. Bush in geval van een “overwinning” tegen Irak. Zoals de auteurs van het hierboven genoemde rapport schrijven: “Een directe interventie door de VS en Groot-Brittannië is een verleidelijke, maar gevaarlijke gok die Exxon, Shell, BP en Chevron de onmiddellijke controle over de Iraakse olie kan bieden, maar met het risico van een terugslag in de vorm van een regionale politieke explosie.” (Iraq Sanctions, Global Policy Forum en 11 NGO’s, 6/8/2002)

Ook de verkiezingen in november in de VS zullen een rol hebben gespeeld in de overweging om Irak aan te vallen. Zeker in een situatie dat meer en meer Amerikanen te lijden hebben onder de recente economische crisis, is een oorlog in Irak ook een cynische poging om de verdeelde “natie” te verenigen tegen een opgeklopte buitenlandse vijand.

Bush wil Saddam duidelijk vervangen door een leider die wel naar de pijpen van de economisch overheersende, kapitalistische landen wil dansen. Vraag is of hij hiermee het wereldkapitalisme niet meer in de problemen brengt dan direct noodzakelijk is.

De regering-Bush en big business

Energie-bedrijven waren belangrijke ondersteuners van de Bush/Cheney campagne. Dit is “hun” regering: zowel Bush als Cheney werkten voor de olie- en energie-business.

Maar ook de militaire industrie is met deze regering uitstekend vertegenwoordigd. Bush zelf zetelt in de Carlyle Group, die zich specialiseert in het verhandelen van defensie- en privatiseringscontracten. Meer oorlog betekent meer geld voor Carlyle, en dus voor Bush. Cheney’s vroegere bedrijf Halliburton, en het daarmee verwante Kellog Brown & Root, leveren militaire diensten aan het Amerikaanse leger over de hele wereld. Temidden van een web van twijfelachtige politieke deals bouwden ze landingsbanen, wegen, havens en militaire basissen in Vietnam, en leverden ze later dezelfde diensten in Zaïre, Haïti, Somalië, Kosovo en Afghanistan.

Halliburton gaf Cheney vlak voor de verkiezingen van 2000 een pensioenpremie van 36 miljoen dollar, in wezen een “omkoopsom voor de diensten die hij kon leveren als deel van de nieuwe administratie” (Global Eye – Brass in Pocket, Chris Floyd, Moscow Times, okt. 2002).

Gezien Cheney als Minister van Defensie onder Bush senior verantwoordelijk was voor de privatisering van militaire diensten, mochten de bevriende bedrijven niet achterblijven. Brown & Root verkreeg in deze periode voor 2,5 miljard dollar aan contracten. Veel daarvan in de periode dat Cheney deel uitmaakte van de directie van moederbedrijf Halliburton. Financiële zelfbediening, dus.

Er spelen voor de VS ook landbouwbelangen mee. Voor de Golfoorlog van ’91 was Irak een belangrijke markt voor o.a. Amerikaanse rijst. Tot 20% van deze rijst ging in de jaren ’80 naar Irak. In ’88-’89 was het land hiervan de belangrijkste consument. Recent daalde dat tot percentage tot nul. In de 2e helft van de jaren ’80 verkochten de VS nog voor 4 miljard dollar voedsel aan Irak. Een “regimeverandering” en het opheffen van de sancties zou deze lucratieve markt opnieuw openen.

Hoewel prestige – het opleggen van een door de VS beheerste wereldorde – en strategische controle over oliereserves de belangrijkste redenen zijn voor een inval in Irak, speelt op een ander niveau het persoonlijke belang van figuren als Bush en Cheney in de militaire en olie-industrie ongetwijfeld een rol in de agressieve houding van het VS-imperialisme.

Vormt Saddam dan geen bedreiging?

Ongetwijfeld is Saddam Hoessein een van de meest gewetenloze dictators van de naoorlogse periode. Martelingen, executies, gifaanvallen, oorlog,… Er lijken geen grenzen aan het sadisme van de Iraakse dictator. Maar volgens ons is dit geen reden voor een inval door die andere “schurkenstaat”, de VS, die enkel hun eigen dictator in de plaats willen stellen. In het beste geval opgesmukt met cosmetische “verkiezingen”, zoals in Pakistan vandaag. Volgens de LSP is het de taak van de Iraakse arbeiders en boeren, van de onderdrukte bevolking, om Saddam omver te werpen.

De officiële reden voor een “regimeverandering” in Irak is het vermeende bezit (of de aanmaak van) biologische, chemische of nucleaire kernwapens, gekoppeld aan steun voor het internationale terrorisme. Wat is hier van aan?

Opvallend is dat leidinggevende figuren van de wapeninspecties het gevaar dat uitgaat van Saddam ontkennen. Scott Ritter, tussen ’91 en ‘97 VN-inspecteur in Irak, stelt: “In december ’98 was 90 à 95% van Iraks capaciteit voor massavernietigingswapens door ons verwoest. We vernietigden alle fabrieken, alle productiemiddelen.” Ritter zegt dat men sommige wapens niet kon achterhalen, maar dat elke poging van Saddam om opnieuw wapens te gaan maken, of te testen, onmiddellijk door gespecialiseerde apparatuur zou worden opgemerkt. Senator Bob Graham, voorzitter van de Intelligence Committee van de Senaat in de VS stelde in USA Today (14 mei 2002): “Gebaseerd op de briefings van de veiligheidsdiensten staat de Iraakse president Saddam Hoessein niet op het punt om massavernietigingswapens te produceren.”

De verklaringen van specialisten op het terrein spreken de stemmingmakerij van Bush en Blair tegen. In verband met een recente speech van Bush, stelde het International Atomic Energy Agency: “Er bestaat geen rapport van ons instituut dat stelt dat Irak 6 maanden verwijderd is van de productie van nucleaire wapens.” Bush had daar foutief naar verwezen. In oktober ’98 stelde het IAEA integendeel: “Er zijn geen aanwijzingen dat in Irak het fysieke materieel overblijft voor de productie van gebruiksklare nucleaire wapens van enige praktische betekenis.” (Washington Times, 30 sept., 2002) Ook deze instelling zegt dat na de wapeninspecties de sleutelgebouwen en het essentiële materiaal vernietigd waren.

Bovendien zijn er aanwijzingen dat de Bush-administratie de CIA en het FBI onder druk zet om “bewijzen” uit te vinden. “Fundamenteel gefabriceerde informatie komt naar boven in de verklaringen van hooggeplaatste VS-vertegenwoordigers en daar bestaat veel onvrede over binnen de veiligheidsdiensten, in het bijzonder bij analisten van de CIA,” aldus Vincent Cannistraro, een gewezen topman van de CIA. (The Guardian, 9 okt., 2002) Ook de link tussen Al-Qaeda en Irak wordt door de veiligheidsdiensten van de VS, in anonieme verklaringen in de Britse krant The Guardian, afgedaan als nonsens.

Eigenlijk willen Bush en Blair deze oorlog enkel starten op basis van een vermoedelijke dreiging in de toekomst – waar volgens de specialisten op het terrein geen overtuigende bewijzen voor bestaan. Ook binnen delen van de burgerij zelf is er twijfel over de agressieve koers waar Bush aan vasthoudt. “Je kan je de vraag stellen of tegen een man zeggen – waarvan je denkt dat hij biologische wapens bezit – dat je hem zal doden, de beste manier is om zijn stimulansstructuur te veranderen. (…) Gaat dhr. Bush Iran, Syrië en Noord-Korea aanvallen nadat hij Irak heeft opgedoekt?”, stelt een opiniestuk van Robert Wright in The Financial Times. En op dezelfde angstwekkend luchtige toon: “Oorlog tot een gebruikelijke vorm van gegevensverzameling verheffen, heeft evidente nadelen.”

Ook 3 gewezen 4-sterren generaals van de VS laten openlijk hun twijfels over de politiek van Bush horen. John Shalikashvili (ex-voorzitter Joint Chiefs of Staff), Wesley Clark (ex-Navo militair commandant) en Joseph Hoar (ex-voorzitter VS Central Command) stellen: “Waar zit hier de dringendheid? (…) Er is niets dat erop wijst dat in de eerstkomende uren, dagen,… een nucleair wapen zal worden gelanceerd tegen onze eigen krachten of die van onze bondgenoten in de regio.” (International Herald Tribune, 28 sept., 2002)

Wat zouden de gevolgen zijn van een oorlog?

Duizenden, door de verwoesting van infrastructuur wellicht tienduizenden onschuldige Irakezen, die al immens te lijden hebben onder de economische sancties tegen Irak (waar Saddam zelf weinig last van heeft), zullen sterven in een conflict. De mogelijkheid van een massale opstand in het Midden-Oosten is reëel. Door Bush wordt dit volledig onderschat door de relatieve kalmte aan de oppervlakte tijdens het Israëlisch/Palestijnse conflict en de oorlog in Afghanistan. De Amerikanen houden de moordenaar Sharon, denk aan de verschrikkelijke slachting van Palestijnen in Jenin, de hand boven het hoofd. Tot 1990 alleen al negeerde Israël 66 VN-resoluties. Tegen de dictator Saddam komen ze wèl in actie.

In Saoedi-Arabië – goed voor 25% van de olie op wereldvlak – zouden islamfundamentalisten een VS-vijandig regime kunnen installeren. Een nieuwe Golfoorlog zal de voedingsbodem voor het terrorisme en islamfundamentalisme doen toenemen. Ook in Egypte, Jordanië en andere landen uit het Midden-Oosten zouden opstanden van de bevolking de ondemocratische regimes omver kunnen werpen. Toch is er in zekere mate een verandering in de houding van deze landen. Aanvankelijk spraken ze zich sterk uit tegen een aanval van de VS op Irak. Dit zou, in de woorden van een van de lokale potentaten, “de poorten van de hel openen”. Een tweede front, naast Israël/Palestina, konden de regimes in het Midden-Oosten zich niet permitteren.

Recent maakten een aantal van deze landen een bocht. Allicht zwaar onder druk gezet door de VS, uit angst niet betrokken te worden in de oliewinning in Irak na een oorlog, bezorgd om de noodzaak om in zo’n situatie overeenkomsten met de VS te sluiten, gingen een aantal Golfstaten zich meer meegaand opstellen. Dit leidde in Saoedi-Arabië tot meningsverschillen tussen de koning en prins Abdullah. Deze laatste is de echte sterke man, die zich meer onafhankelijk tegenover de VS wil opstellen. Op zich zijn deze tegenstellingen aan de top de uitdrukking van druk aan de basis van de maatschappij.

De veredelde oliebron Qatar fungeert momenteel als bruggenhoofd voor de landing van VS-troepen in de regio. Men zou er in november een militair commandocentrum willen onderbrengen. De legerstaf zou kiezen voor een “chirurgische ingreep” in Bagdad, maar de kans is groot dat de Amerikanen in een bloedig conflict verzeild geraken met Saddams elite-eenheden in de Iraakse steden. De VS zou momenteel bezig zijn met het militair trainen van duizenden Iraakse opposanten in het buitenland. Wanneer een gerichte invasie met een beperkt aantal troepen niet meteen succesvol is, dreigt er “mission creep”. Een sluipende aanvoer van Amerikaanse troepen die tot 200.000 kan oplopen. Onder zware militaire druk van de VS is een staatsgreep tegen Saddam niet op voorhand uit te sluiten. Deze waarschijnlijkheid wordt echter bemoeilijkt door het systeem van repressie dat Saddam over de jaren heen heeft uitgebouwd en geperfectioneerd.

De waarschijnlijkheid van een snelle overwinning wordt ook ondermijnd door het militaire potentieel van Irak. Saddam Hoessein lijkt op papier veel sterker dan de Afghaanse Taliban. De Taliban konden slechts beroep doen op een 45.000 gewapende krachten. Saddam beschikt over 400.000 soldaten, waarvan een vierde deel uitmaakt van de elitaire Republikeinse Garde en de Speciale Republikeinse Garde. Deze laatste eenheid is het best betaald en nauwer verbonden met de bevoorrechte Takriti-clan van Saddam. Ze bestaat uit enkele tienduizenden soldaten die zich in een stadsguerrilla beweeglijk door Bagdad kunnen verplaatsen. Het leger van Saddam is nauwelijks een onoverwinnelijke vijand. Het is aanzienlijk verzwakt uit de Golfoorlog van ’91 gekomen. Toch was het destijds, na de oorlog, nog altijd in staat om de opstanden van de Koerden en de sjiieten neer te slaan.

Als er geen snelle overwinning komt, zal een oorlog tegen Irak niet op het militaire, maar op het politieke terrein worden beslecht. Dit is een les die de Bush-administratie, verblind door haar eigen revolver slingeren, nog niet volledig heeft begrepen. Het feit dat ze na een omverwerping van Saddam denkt aan de instelling van een militair “overgangsregime”, naar het voorbeeld van Japan na de Tweede Wereldoorlog, geeft aan hoever de politieke strategen van Bush naast de werkelijkheid leven. Je kan een bevolking niet eerst aan een embargo onderwerpen, dat in de feiten heeft geleid tot een misdadige volkerenmoord, om dan te verwachten dat je als “bevrijder” zal worden ingehaald. De VS willen enkel een marionet installeren in de regio. In Afghanistan geldt onder Karzai nog steeds de sjaria-wet, in een iets lichtere versie (er wordt minder lang publiek opgehangen), en is er slechts een flinterdunne “democratische” façade. Waar de vingerafdrukken van krijgsheren op zitten.

Nu reeds vonden er belangrijke protesten plaats tegen een dreigende oorlog, zoals in Londen, de VS, Italië en Australië. Wanneer de lijkzakken van Amerikaanse soldaten op de thuisbodem beginnen te landen, zal dit protest nog veel massaler worden. Het is in de straten van Washington, Parijs, Londen, Brussel, in het Midden-Oosten, enz. dat de oorlog zal worden gestopt.

Dit is de les die we uit de anti-Vietnam protesten moeten trekken. In de jaren ’60 werd het Amerikaanse leger niet in Vietnam, maar op het thuisfront verslagen. Rapporten van de CIA gaven aan dat een verderzetting van de oorlog tot massale stakingen, betogingen, enz. kon leiden, waarbij de Amerikaanse burgerij de controle over de situatie dreigde te verliezen. Hierin zit het belang van de oprichting van massale anti-oorlogscomités in de wijken, bedrijven, scholen en universiteiten.

Een stijging van de olieprijzen zal de economische crisis enorm verergeren. We moeten de strijd voor degelijke jobs, lonen en werkomstandigheden verbinden met de strijd tegen de oorlog. Ook in Europa en de VS zelf zal een krachtige anti-oorlogsbeweging ontstaan, die een sterke antikapitalistische stroming kan ontwikkelen. De antiglobalisten zouden hun plaats vinden in zo’n beweging. Ze zouden wijzen op de kapitalistische belangen achter deze oorlog, die al snel om olie zou gaan draaien – ook gezien de effecten op de olieprijzen. Een oorlog in Irak zou de krachtsverhoudingen tussen de werkende bevolking wereldwijd en de kapitalisten en hun regeringen aanzienlijk kunnen veranderen. De regering-Bush wordt overheerst door een fundamentalistische vleugel die de belangen van de kapitalisten in hun geheel voor ernstige problemen kan plaatsen.

Arbeiders en jongeren hebben geen enkel belang bij een oorlog in Irak. We moeten onze eigen politieke instrumenten ontwikkelen om een einde te stellen aan de eindeloze catastrofe die het wereldkapitalisme voor ons in petto heeft. Nieuwe, brede arbeiderspartijen die het verzet bundelen zouden een enorme stap vooruit zijn. In Engeland wordt de band tussen de vakbonden en New Labour door een nieuwe generatie, strijdbare syndicalisten in vraag gesteld. Deze weg zal niet rechtlijnig zijn. Het zal massale strijd en het verwerken van tijdelijke overwinningen en nederlagen zijn die bredere lagen van arbeiders en jongeren in deze richting zal oriënteren.

Volgens LSP staan we voor een dubbele taak: enerzijds de uitbouw van nieuwe, brede arbeiderspartijen die een basisinstrument zouden zijn voor strijd en die het bewustzijn van bredere lagen zouden aanscherpen. Anderzijds de versterking van een hechte revolutionaire stroming die in dialoog met die bredere lagen, en door samen door ervaringen te gaan, een fundamentele verandering van de maatschappij kan bereiken.

De uitbouw van LSP is volgens ons de beste garantie om zo efficiënt mogelijk met een nieuwe arbeiderspartij, die nu nog niet bestaat maar waarbinnen wij als marxistische stroming zouden werken, te ageren. We zouden de lessen van 150 jaar arbeidersstrijd naar voor brengen. We zouden in dialoog met andere leden en stromingen onze visie op de kapitalistische crisis, de noodzakelijke tactieken voor arbeiders- en jongerenstrijd en de noodzaak van socialisme ter discussie stellen.

Echte democratie, socialistische democratie, betekent vrije verkiezingen in de bedrijven, de wijken, de scholen en de instelling van een democratisch geplande economie. Dit vereist de onteigening van de kapitalisten, een kleine minderheid van de bevolking, en een halt aan de competitieve waanzin waar de arbeidersklasse steeds weer voor opdraait. Het betekent permanente afzetbaarheid van politieke vertegenwoordigers (als ze hun beloften niet nakomen) en vertegenwoordigers die niet meer verdienen dan het loon van een gemiddelde arbeider. Aan “beroepspolitici” die hun werk zien als een bron van zelfverrijking hebben de arbeiders en jongeren geen behoefte. Het betekent ook de afschaffing van de staat als een dwangmacht over de meerderheid van de bevolking, en de organisatie van alle aspecten van de samenleving door gemeenschappelijk debat en democratische stemming – op de werkplaatsen, in de scholen en de wijken.

We denken dat zo’n maatschappij er enkel kan komen door de opbouw van een socialistische massapartij, volgens ons een onmisbaar instrument om de wereld te veranderen. Daarom maken we zelf ook deel uit van een internationale socialistische organisatie, het Committee for a Workers’ International, met afdelingen in meer dan 30 landen op alle continenten. Zoals Marx het reeds stelde: er is nog altijd “een wereld te winnen”. Sluit je aan bij die strijd!

Geld voor oorlog of voor basisbehoeften?

Een oorlog in Irak zal de VS volgens het hoofd van de US National Economic Council, Lawrence Lindsey, 200 miljard dollar kosten. “Dat is niks”, wist die daar verbazingwekkend aan toe te voegen. Voor de Amerikaanse heersende klasse misschien niet. Je zou er wel de Iraakse bevolking voedsel, degelijke huizen, elektriciteit en zuiver water mee kunnen bezorgen. Je zou de armoede volledig kunnen terugdringen en jobs kunnen creëren. Hoelang zou Saddam in zo’n situatie nog standhouden?

Nee, dan kunnen de wapenbedrijven méér verwachten van de regering-Bush en -Blair. De dreiging van oorlog zorgt nu al voor “een torenhoge stijging van de waarde van aandelen van Lockheed Martin, Northrop Grumman Corp en andere op de militaire sector gerichte bedrijven.” (New York Times, 16 sept., 2002)

 

 

Een concreet actieprogramma

LSP verdedigt binnen de anti-oorlogsbeweging de volgende centrale eisen:

– geen oorlog om olie: stop de oorlogsmachine van Bush

– stop het embargo

– geen speciale taksen op benzine, stookolie, tabak, etc.

– herstel van de index (heropname van benzine, stookolie, etc. in de index, afschaffing van de

gezondheidsindex)

– geen enkele Belgische deelname aan de oorlog

– de Iraakse bevolking moet zelf over haar toekomst kunnen beslissen, geen inmenging van de VS, de VN, de Europese Unie of andere kapitalistische instellingen

– voor een regering van arbeiders en boeren in Irak die de behoeften van de bevolking plaatst voor het streven naar kapitalistische winst

– voor een socialistische federatie van het Midden-Oosten die een oproep doet tot klassesolidariteit naar westerse arbeiders en jongeren

We verzetten ons tegen alle besparingen die arbeiders en jongeren in naam van een oorlog zullen worden opgelegd. We roepen op om nu reeds anti-oorlogscomités op te richten die de scholieren, studenten, wijkbewoners en arbeiders kunnen gebruiken om te mobiliseren en te informeren tegen een oorlog in Irak.

Wat kan je met je anti-oorlogscomité doen?

– Organiseer op je school een vergadering tijdens de speeltijd of vlak na school: zet de argumenten tegen een oorlog op een rijtje en verbind deze discussie met een actie, bijvoorbeeld een protestactie aan het stadhuis. Wees creatief.

– Vraag om te spreken over je anti-oorlogscomité in je klas of je faculteit aan de universiteit: nodig eventueel Internationaal Verzet, een lid van de Actief Linkse Studenten of de LSP uit om dit doen, of een ander lid van je anti-oorlogscomité. Maar zelf spreken is altijd de moeite en toont dat je comité een lokale inplanting heeft.

– Vraag aan je vakbondsdelegee in het bedrijf of er niets kan gedaan worden tegen de oorlog. In Engeland wordt er toegewerkt naar werkonderbrekingen/een staking op 31 oktober. Ga bij je collega-arbeiders na of er een basis is voor een staking de dag nadat de oorlog uitbreekt. Tracht met andere arbeiders in discussie te gaan over de gevolgen van stijgende olieprijzen voor hun eigen financiële situatie: grotere kosten van benzine, stookolie, meer ontslagen, druk op de lonen, etc.

– Bereid een betoging/actie voor op de centrale plaats van je stad of gemeente de dag nadat de oorlog uitbreekt. Maak dit voornemen voldoende op voorhand bekend in je school, wijk, universiteit of bedrijf.

Delen:
Printen:
Voorpagina van De Linkse Socialist

Reacties zijn gesloten.