‘Het establishment’ van Owen Jones: hoe de gevestigde orde bestrijden?

EPOU_15_etablissement.inddHet boek van Owen Jones over de heersende klasse is nuttig om de kritiek op het establishment te populariseren. Maar waar socialisten in hun analyse benadrukken hoe strijd tussen verschillende klassen de parameters van de democratie bepalen, lijkt Owen Jones er in dit boek van uit te gaan dat de conservatieve ideologie op basis van de kracht van ideeën terrein kon winnen, ook binnen de Labour partij.

Recensie door Michael Barker

Marxisten zijn het niet eens met die benadering, maar het boek is nuttig omdat het aangeeft hoe het politieke establishment neerkijkt op ons, hun kiezers. Jones maakt gebruik van het valse gevoel van bescherming en isolement van het politieke establishment door een uitgebreid onderzoek te voeren met soms erg openhartige interviews van leden van deze elite – zowel Tories als Labour-leden. Het maakt dat een groot deel van het verhaal door het establishment zelf wordt gedaan.

“Het huidige establishment bestaat – zoals dit steeds het geval was – uit machtige groepen die hun positie moeten beschermen in een democratie waarin zowat de volledige volwassen bevolking stemrecht heeft”, legt Jones uit. “Het establishment is een poging om voor deze groepen de democratie te ‘beheren’, om ervoor te zorgen dat hun belangen niet bedreigd worden.” Het doet ook volgens Jones denken aan wat Marx en Engels schreven in ‘Het Communistisch Manifest’, met name dat de “kapitalistische regeringen een soort van ‘comité voor het beheer van de dagelijkse zaken van de hele burgerij’ vormen, een soort van technocratisch front voor de top van de big business.”

Een groot deel van het boek wordt gebruikt om aan te tonen in welke mate het establishment zichzelf verrijkt op de kap van de gemeenschap. Een belangrijk deel gaat over zijn analyse van de neergang van Labour. “De aanpassing van Labour aan het establishment vanaf 1994”, schrijft hij, “was uitgewerkt door Tony Blair en Gordon Brown.” De vakbonden hadden in de jaren 1970 dan wel “enkele strijdbewegingen gewonnen”, maar “de volledige vakbeweging stond op de rand van een zware nederlaag. Groot-Brittannië stond steeds meer open voor de ideeën van de [extreemrechtse] Mont Pelerin stichting.”

Hier begeeft Owen Jones zich op wel erg glad ijs. Wanneer kwam de Britse bevolking meer onder invloed van rechtse ideeën? Wij denken dat dit vooral het resultaat was van de bocht naar rechts door de leiding van Labour doorheen de jaren 1970 toen de na-oorlogse economische groei die een reformistisch beleid mogelijk maakte ten einde kwam. In 1977 ging Labour over tot besparingen op de publieke uitgaven voor maar liefst 8 miljard pond. Het is wellicht geen toeval dat Margeret Thatcher aan de macht kwam op het ogenblik dat de rechtse Labour-leiders een Thatcheriaans beleid omarmden.

Jones verwijst naar reclameman Lord Bell als “een spil in de Thatcheriaanse kruistocht” van ideeën. Hij stelt dat Lord Bell meewerkte aan het “mediaoffensief van de National Coal Board tegen de vakbonden.” Maar de vakbonden werden niet verslagen door louter ideeën. Het was eerst en vooral de leiding van Labour die vakbonden aan hun lot overliet, in het bijzonder ten tijde van Neil Kinnock in de jaren 1980. Hij was een partijleider die in juli 1984 publiek vernederd werd door de 100.000 aanwezigen op het Durham Miners’ Gala. Hij werd uitgejouwd wegens zijn openlijke aanval op de mijnwerkersvakbond NUM. Maar voor Jones is de rol van de Labour-leiding niet van belang.

Owen Jones kan uit het werk van zijn collega-columnist bij The Guardian, Seamus Milne, over de vreselijke rol van Kinnock in het ondermijnen van arbeidersorganisaties nochtans veel halen. In Milne’s ‘The Enemy Within: The Secret War Against the Miners’ (1994) wordt bijvoorbeeld het verhaal van de mijnwerkersstaking gedaan. Het dichtste dat Owen Jones bij de rol van Kinnock komt, is in een cryptische passage tijdens een discussie over de politieke loopbaan van Patricia Hewitt.

Jones omschrijft Hewitt als iemand die ooit “een rebelse linkse figuur” was die “de campagne van Tonny Benn voor de positie van vicevoorzitter van Labour in 1981 steunde.” Hij slaat dan enkele decennia over om te concluderen: “Ze eindigde als een hardleerse aanhanger van Blair.” Hewitt was voorheen een voorstander van een publiek beheerde gezondheidsdienst maar raakte steeds meer betrokken in private gezondheidsbedrijven. Hewitt was woordvoerder van Kinnock tussen 1983 en 1987, waarna ze zijn trouwe beleidsmedewerker werd. Ze schreef mee aan de controversiële toespraak van Kinnock op het partijcongres van 1985 toen het gemeentebestuur van Liverpool hard werd aangepakt. Dat gemeentebestuur stond onder de politieke leiding van de aanhangers van Militant, de voorloper van de Socialist Party. Jones is ongetwijfeld op de hoogte van deze geschiedenis, maar hij vindt het niet nodig om hierop in te gaan. Hij verwijst enkel terloops naar “Defeat from the Jaws of Victory: Inside Kinnock’s Labour Party” van Richard Heffernan en Mike Marqusee waarin de rol van Kinnock, Hewitt en hun medestanders in het ondermijnen van de arbeidersklasse wordt beschreven.

Ondanks de bijtende kritiek van Owen Jones op Labour, ziet hij deze partij nog steeds als het minste kwaad tegenover de Tories en de Liberal Democrats. “Nadat Tony Blair partijleider werd, heeft New Labour de partijdemocratie aan banden gelegd”, schrijft hij. Maar hij beperkt de problemen tot Tony Blair en zijn aanhangers – die “de meest restrictieve antivakbondswetten in de westerse wereld” behielden. Hierdoor denkt Jones dat Labour nog steeds kan heroverd worden. Hij schreef het boek voor Jeremy Corbyn de nieuwe partijleider werd. Het blijft nog maar de vraag of er nog voldoende democratische structuren zijn in de partij om van Labour onder Corbyn terug een instrument voor de arbeidersklasse te maken.

Het politieke establishment regeert bijna onbetwist omdat Labour zijn positie als politieke stem van de arbeidersklasse volledig heeft opgegeven. Dit bleek onder meer toen een meerderheid van de verkozenen van Labour niet eens tegen de gehate besparingen op de sociale zekerheid stemde. In januari werd het volledige besparingsproject van de toen nog Conservatief-Liberaal Democratische regering door slechts vijf Labour parlementsleden verworpen. Jones merkt in het boek op dat het establishment “nooit de harten van de Britse bevolking heeft veroverd, peilingen geven consistent aan dat de meeste mensen voor hogere belastingen voor de rijken zijn en tegen het afstemmen van openbare diensten op de winsten.”

In plaats van te bouwen aan een nieuw democratisch socialistisch alternatief, met als “doel om tegen de machtigen en rijken in te gaan” (zoals Jones het zegt), vormt het standpunt van Owen Jones een rem op dergelijke vooruitgang. Zijn voorstellen maken van hem eerder een moderne tegenhanger van de conservatieve vakbondsleiders die in de 19de eeuw tegen de vorming van een nieuwe politieke organisatie waren omdat ze “dachten dat de arbeidersbeweging meer zou bereiken door zijn banden met de Liberal Party.” Ondanks zijn eigen analyse van de oppositie tegen de oprichting van de Labour Party blijft Owen Jones aan zijn achterhaald standpunt vasthouden. Tegelijk erkent hij dat de gevestigde partijen vandaag geen “democratische bewegingen met een basis in de gemeenschappen” zijn, maar slechts “lege dozen.”

Delen:
Printen:

Steun ons: plaats uw boodschap in onze mei-editie!

Voorpagina van De Linkse Socialist

Uw boodschap in onze mei-editie