Vanaf 1941 voeren werkgevers en enkele vakbondsleiders geheime onderhandelingen. De bedoeling? Door toegevingen een radicale omwenteling na WOII tegengaan. Het middel daartoe is het ontwerp van overeenkomst tot sociale solidariteit uit 1944, dat dient als uitgangspunt voor besprekingen op de Nationale Arbeidsconferentie datzelfde jaar.
Eric Byl
In 1955 wordt een akkoord gesloten over de 45-urenweek. In 1958 krijgen de fondsen voor bestaanszekerheid een vastgelegd statuut. Tussen ’60 en ’75 komt het Belgisch sociaal model echter pas op kruissnelheid. Dan worden zeven centrale akkoorden gesloten, telkens over twee jaar. In 1970 wordt de 41-urenweek en in 1971 de 40-urenweek overeen gekomen. De wet van 5 december 1968 bepaalt dat het voordeel dat op een bepaald niveau wordt toegekend niet kleiner mag zijn dan dat toegekend op een hoger niveau. De nationaal afgesproken loonnorm was toen nog een minimum waarop iedereen recht had.
Met de aanvang van de crisis in 1975 raakt het sociaal overleg in het slop. Gedurende bijna tien jaar wordt, op 1981 na, geen enkel centraal akkoord meer gesloten. De regering kiest kant voor de patroons: ze voert een loonstop en drie indexsprongen door, wijzigt het systeem van inkomensindexering en werkt een eerste norm voor het concurrentievermogen uit (1983). Tussen 1985 en1997 worden vijf centrale akkoorden gesloten. Voortaan handelen die niet meer over arbeidsduurverkorting of betere verloning, maar over concurrentievermogen en loonmatiging. Een poging tot sociaal pact mislukt, maar met het globaal plan (1993) legt de regering de gezondheidsindex op, een loonstop voor 1995-1996, structurele verlaging van de sociale lasten op lage lonen, flexibiliteit in de arbeidscontracten en alternatieve financiering van de sociale zekerheid.
De wet van 1996 over concurrentievermogen bepaalt dat de onderhandelingsmarges worden vastgesteld op basis van een verslag van de CRB over de ontwikkeling van de loonkosten in Duitsland, Frankrijk en Nederland. De tweejaarlijkse loonnorm biedt voortaan geen garanties meer op een minimale bescherming en een aanvaardbaar loon, ook voor werknemers uit zwakkere sectoren, maar een maximumnorm die de belangen van de bedrijven garandeert.