Voor een school van vrijheid, een socialistische school

Een socialistische kijk op: onderwijs

Zomerdossier door Mandy (Luik)

Het nieuwe PISA-onderzoek heeft ook in ons land heel wat inkt laten vloeien. Na meer dan dertig jaar van hervormingen in ons onderwijs, is het duidelijk dat er een achteruitgang is die leidt tot een versterking van de sociale ongelijkheid. In ons land is er een sterk verband tussen de sociaal-economische positie van de ouders en de schoolresultaten van hun kinderen.

Een kind van bescheiden afkomst maakt vier keer meer kans om niet te slagen en te blijven zitten dan een kind van betere afkomst. Op 15 jaar heeft de helft van onze jongeren al eens een schooljaar moeten overdoen. De ‘zwakste’ leerlingen worden verbannen naar zogenaamde concentratiescholen waar vaak een meerderheid van de kinderen van migrantenafkomst is. De verdedigers van de zogenaamde ‘gelijke kansen’ moeten erkennen dat er ergens een probleem is. Meer nog, kan het onderwijs met de beperkingen van het kapitalisme wel gelijke kansen aanbieden?

Industriële revolutie maakt basisopleiding noodzakelijk

De industriële revolutie heeft doorheen Europa vaak ongeletterde boeren van het platteland naar de stad gebracht waar ze arbeiders werden. Er was een minimum aan opleiding nodig zodat de industriëlen hen aan de machines konden inzetten. Er was bovendien nood aan voormannen, bedienden, … Er was een omkadering nodig voor de industriële productie.

In deze nieuwe situatie ontstond de vraag naar een opleiding. Het besef groeide dat dit een economische en sociale noodzaak was. Er ontstonden tal van intiatieven die aanvankelijk los van de overheid stonden.

Onder druk van de angst voor een uitbarsting van de arbeidersklasse, beseften de politieke leiders van de kapitalisten dat het nodig was om de werkende bevolking aan banden te leggen. Er kwamen wetten om een onderwijsstelsel te vestigen om de werkende bevolking een basisopleiding te geven, maar tegelijk ook vooral discipline en gehoorzaamheid bij te brengen.

Arbeidersbeweging voert strijd voor onderwijs

In 1848 reeds kwamen Marx en Engels in het ‘Communistisch Manifest’ op voor de afschaffing van kinderarbeid en voor gratis en publiek onderwijs, een onderwijs waarvan ze wilden dat het levendig was en aangepast aan de materiële productie. Het onderwijs moest productieve arbeid verenigen met opleiding als methode om de sociale productie te verbeteren en als methode om de veelzijdigheid van de mensen te vergroten. Mensen met een wetenschappelijke kennis van de productie, maar ook van de sociale, politieke en economische dimensies ervan, zouden de economische activiteiten zodanig kunnen aanpassen dat het aansluiting vond bij de vereisten van de samenleving maar ook bij de eigen persoonlijke voorkeuren.

De Commune van Parijs in 1871 (*) was dan wel van korte duur, maar er werd wel de tijd gevonden om voor het eerst in Europa gratis, verplicht en seculier onderwijs op te leggen. De schoolplicht ging regelrecht in tegen de kinderarbeid. Het was ook van toepassing voor meisjes die voorheen amper aan bod kwamen in wat er van onderwijs bestond. Nadat de Communes was overwonnen, verdwenen ook de maatregelen ervan. Het duurde nog tien jaar voor de Franse overheid de lagere school verplicht maakte. In België gebeurde dat pas in 1914.

Een school voor de arbeiders en een school voor de burgerij

Toegang tot onderwijs was een eis van de arbeidersbeweging, maar de basisopleiding werd door de overheid ingevoerd om de belangen van de burgerij te verdedigen. De kapitalisten hadden immers nood aan jongeren die op gedisciplineerde wijze als arbeider of soldaat aan de slag gingen, terwijl van meisjes werd verwacht dat ze het huishouden deden.

De kapitalisten hadden er ook belang bij dat ze hun waarden aan de rest van de bevolking konden opleggen en het respect voor de bestaande orde in de hand konden werken, onder meer door de jongeren ervan te overtuigen dat ze voorbestemd waren om in de industrie te werken. Er bestonden twee vormen van onderwijs. Er was een ruwe basisopleiding om arbeiders klaar te stomen en er was het elitaire en dure onderwijs voor de kinderen, uiteraard niet de meisjes, van de burgerij.

De strijd voor de democratisering van het onderwijs

Vanaf de jaren 1960 was er een massale toestroom van jongeren in het secundair onderwijs. Dat gebeurde op een ogenblik dat alle machines aan modernisatie toe waren en de naoorlogse heropbouw nieuwe technologische vooruitgang stimuleerde. Er was behoefte aan beter opgeleide arbeiders maar ook aan technici en ingenieurs. De bredere toegang tot het algemeen secundair onderwijs wekte de indruk dat er een democratisering van het onderwijs was.

Er bleven echter tal van mechanismen, waarvan velen vandaag nog bestaan, om een selectie te maken die een onderscheid tussen jongeren van bescheiden afkomst en de kinderen van de rijken in stand hield. Gewone jongeren werden meer op technisch en beroepsonderwijs gericht om na een beperkte opleiding aan de slag te kunnen.

Het aantal geschoolde jongeren is onmiskenbaar toegenomen, maar de selectiemechanismen zorgen er nog steeds voor dat er scherpe sociale verschillen zijn. In het technisch en beroepsonderwijs wordt de algemene opleiding beperkt, er zijn lange periodes van stages in bedrijven die zogezegd een professionele opleiding aanbieden maar in de praktijk vooral gebruik maken van goedkope jonge arbeidskrachten.

De toegang tot hoger onderwijs werd ook deels ‘gedemocratiseerd’, maar dat betekent niet dat de samenleving veranderd is. Ongelijkheid en uitbuiting blijven bestaan, ook onder werkenden met een hoger diploma. Een diploma volstaat vandaag lang niet meer als bescherming tegen lage lonen, onzekere jobs of werkloosheid.

Om het onderwijs te veranderen, is een andere samenleving nodig

Het onderwijs is nauw verbonden met het economische en politieke stelsel waarin het tot stand kwam. Achter de retoriek over ‘gelijke kansen’ waarmee we constant om de oren worden geslagen, blijft de ongelijkheid in het onderwijs als uitdrukking van de ongelijkheid in de samenleving overeind. Die ongelijkheid was 50 jaar geleden misschien zichtbaarder aanwezig. Maar het is niet omdat er vandaag een retorisch sausje van ‘gelijke kansen’ over wordt gegoten, dat de onderliggende ongelijkheid verminderd is. Bovendien wordt er van deze retoriek gebruik gemaakt om de verantwoordelijkheid voor mislukkingen op school enkel en alleen aan de jongeren zelf toe te schrijven, ze hadden maar beter gebruik moeten maken van de kansen die ze kregen. Het succes van enkele uitzonderingen wordt gebruikt om de instandhouding van sociale ongelijkheid onder de grote meerderheid te verdoezelen.

Dit wordt door politici vaak aangevuld met het doorschuiven van de verantwoordelijkheid naar de leraars, pedagogische methoden en de ouders. Alles is goed om toch maar niet te moeten spreken over de eigen verantwoordelijkheid van de overheid. Het uitbouwen van een openbare dienst van gratis en degelijk onderwijs dat de nodige praktische, technische en culturele kennis aanbiedt om een waardig leven te leiden. Het gebrek aan investeringen en middelen zet alle niveaus van het onderwijs onder druk, van de kleuterschool tot de universiteit. Deze aftakeling van het onderwijsstelsel komt des te harder aan bij jongeren van bescheiden afkomst.

We moeten ons samen met het personeel, ouders en jongeren verzetten tegen de afbouw van het onderwijs en tegen een schoolstelsel dat gericht is op het bestraffen van iedere fout. We verzetten ons tegen een stelsel waar we van jongsaf aangeleerd krijgen dat we elkaars concurrenten zijn in de strijd om als beste uit de bus te komen. Het doel vandaag is niet zozeer om iets bij te leren, maar wel om punten te halen en te presteren op basis van de waarden van de heersende klasse.

Er werden doorheen de jaren alternatieven voorgesteld tegenover het falende onderwijsstelsel. Zo waren er de voorbeelden van Freinet, Oury of Dolto die een pedagogisch model ontwikkelden op basis van leergierigheid, verantwoordelijkheid en een collectief karakter van samenwerking bij schoolse activiteiten. Er is ook de rondtrekkende school van de Beweging van Landlozen in Brazilië waar de realiteit als vertrekpunt voor iedere kennis wordt gebruikt waardoor de jongeren, maar ook oudere schoolgangers, meteen het praktische nut van hun aangeleerde kennis inzien. Er zijn nog tal van andere voorbeelden die ingaan tegen het kapitalistische onderwijsmodel. Maar deze hebben steeds beperkingen zolang we in een samenleving op basis van uitbuiting leven. Een einde maken aan ongelijkheid door een einde te stellen aan het kapitalisme, zal ons toelaten om te bouwen aan een school van vrijheid, een socialistische school.

(*) Meer over de Commune van Parijs: http://www.marxisme.be/n/?p=3104

Delen:
Printen:

Steun ons: plaats uw boodschap in onze mei-editie!

Voorpagina van De Linkse Socialist

Uw boodschap in onze mei-editie