Verkiezingen. Berekende leugens en halve waarheden…

Analyse door Anja Deschoemacker

CD&V heeft de toon aangegeven: om “betrouwbaar” te zijn, moeten partijen hun programma (laten) becijferen. Op die manier zouden dan oude zonden in de verkiezingscampagne – vooral de lege beloftes – overkomen worden. Naar het voorbeeld van Nederland zouden de programma’s dan door een onafhankelijke instantie moeten nagekeken worden. Andere partijen volgden al snel. Is dit een stap vooruit? Of krijgen we enkel subtielere leugens en halve waarheden?

Realistisch binnen de krijtlijnen van het neoliberale besparingsbeleid

Wie militeert voor lijsten met echt linkse programma’s, zoals Gauches Commune in Brussel, weet het wel: ieder debat/discussie met traditionele politici draait uiteindelijk uit op de discussie of ons programma voor massale openbare investeringen in de behoeften van de brede bevolking – in huisvesting, onderwijs, zorg… – wel “mogelijk” is en niet “utopisch” is. Nochtans wordt in het programma duidelijk gemaakt waar we de middelen ervoor willen halen: nationalisatie van de sleutelsectoren van de economie, met inbegrip van de financiële sector, niet betaling van de staatsschuld… We maken ook duidelijk dat dit programma enkel mogelijk is als de grote meerderheid van de bevolking, de georganiseerde arbeidersbeweging voorop, de strijd aangaat tegen de zeer kleine minderheid van grote aandeelhouders en speculanten die – zowel in “goede” als in “slechte” tijden – steeds rijker wordt.

Ook met berekende programma’s kun je deze realiteit verbergen, of minstens pogen het te doen. Al sinds de jaren ’80 horen we hetzelfde liedje: we moeten de buikriem aantrekken en dan wordt het terug beter. Het eerste is gestaag gebeurd. Alle grote besparingsoperaties hebben vooral de grote massa geraakt om de winsten van de kleine minderheid te kunnen opkrikken. Maar we wachten nog steeds op het “beter worden”, dat er niet bij was voor de grote meerderheid (de 99%) van werkenden en uitkeringsgerechtigden, evenmin als voor een groot deel van de kleine middenstand. Het berekende programma van CD&V zegt niets over het feit dat de “wij” die de broekriem moeten aantrekken en de “wij” die het daardoor beter zullen krijgen niet dezelfde “wij” zijn.

Economen als Paul De Grauwe hebben de vloer aangeveegd met het berekende programma van CD&V en de reacties van andere partijen in de vorm van berekende voorstellen. Volgens hem gaat het niet om serieuze economische planning, maar om nattevingerwerk waarbij op zeer selectieve wijze het ene cijfer wel en het andere niet wordt meegegeven. Ondanks deze kritiek lijkt het erop dat we vanaf nu becijferde programma’s zullen krijgen. En dat ook linkse alternatieven die zich mogelijk zullen ontwikkelen onder (nog meer) druk zullen staan om programma’s af te leveren die “realistisch” zijn binnen het kapitalistisch systeem zelf. Het politieke landschap dat al wordt gedomineerd door die zeer gekleurde “pragmatiek” wordt nog verder in die richting geduwd.

Gekibbel over de invulling van het besparingsbeleid moet eenheid onder de grote partijen verbergen over wie moet besparen en wie zich mag verrijken

Die “pragmatiek” verbergt echter het feit dat alle burgerlijke en verburgerlijkte partijen – sociaaldemocratie en ecologisten inbegrepen – met hun programma’s vooral het welzijn van de rijkste 1% verdedigen tegen de 99% in. Die 99% moet maar “begrijpen” dat het met hen enkel goed kan gaan als het met de 1% nog beter gaat, terwijl het in realiteit zo is dat de 1% in tijden van economische stagnatie en achteruitgang (een periode die al duurt sinds midden jaren ’70 van de vorige eeuw en waaraan de komende jaren zeker geen einde zal komen) zijn rijkdom enkel kan behouden wanneer de grote meerderheid van de bevolking verder inlevert.

De N-VA kreeg een vloed van reacties in de media over zich heen toen ze de “Moesen-norm” opnam, waarbij de openbare uitgaven enige jaren bevroren moeten worden “om de staatsfinanciën opnieuw op orde te krijgen”. CD&V en zelfs VLD, samen met alle Franstalige partijen, waren er als de kippen bij om te verklaren dat dit tot een sociaal bloedbad zou leiden. Sindsdien moest de N-VA al laten weten dat de norm niet zou worden toegepast op de pensioenen waarvoor de uitgaven hoe dan ook zullen stijgen gezien er steeds meer gepensioneerden zijn. En op de zorgbudgetten die nu al zo klein zijn dat alle zorgsectoren met steeds langere wachtlijsten te kampen krijgen.

Maar de kritieken van partijen als CD&V, VLD, SP.a of Groen – of van PS, MR, CDH en Ecolo – stellen enkel dat de Moesen-norm “te ver” gaat. Allen vinden ze dat de loonkosten verder moeten dalen – wat betekent dat de lonen dalen en/of de sociale zekerheid verder ontmanteld wordt – hoewel de grote bedrijven hier recordwinsten blijven boeken.

Ja, er zijn verschillen. De PS heeft het nog maar eens over een vermogensbelasting, waarbij peanuts worden gezocht bij de ultrarijken in ruil voor een reële verarming van de grote meerderheid. De PS heeft het ineens over “gratis warme schoolmaaltijden”, terwijl ze voor onderwijs de laatste 20 à 30 jaar niet eens voldoende middelen over had om te verzekeren dat ieder kind een plaats heeft. Deze zaken moeten nog maar eens de traditionele, maar misnoegde, PS-kiezers overtuigen. De andere partijen kunnen daar dan tegen in gaan, waardoor de discussie niet gaat over dat deel van het PS-programma dat ze allemaal uitgevoerd willen zien: de structurele hervorming (lees: afbouw) van de sociale zekerheid waarbij het patronaat nog minder of helemaal niets meer zal moeten bijdragen aan de sociale bescherming van de werkenden.

Alle partijen beloven “beterschap” voor de meerderheid van de bevolking na deze “moeilijke jaren”. Maar geen van allen spreken ze bijvoorbeeld over de mogelijkheid van nieuwe rampen in de bankensector, waar de opeenvolgende regeringen van Leterme en Di Rupo de Belgische gezinnen garant heeft gemaakt voor de enorme verliezen die daar nog kunnen worden geboekt. Geen van allen hebben ze plannen die een einde zouden maken aan de hoge structurele werkloosheid, aan de tekorten in alle zorgstructuren en openbare diensten, aan de groeiende kloof tussen de superrijken en de rest van de bevolking. En vooral: geen van allen biedt een perspectief aan van uitweg uit een systeem waarbij de 1% rijksten met de grootste deel van de door de meerderheid geproduceerde rijkdom gaat lopen, het kapitalisme. Lapmiddelen, kleine symbolische maatregelen die ook de rijksten enigszins laten bijdragen aan de factuur van hun eigen crisis – dat is zowat het maximum dat onze meer “sociaal voelende” burgerlijke partijen te bieden hebben. De “cadeaus” die ze voorstellen voor die meerderheid van de bevolking worden door die meerderheid zelf betaald met achteruitgang op andere vlakken, de klassieke broekzak/vestzak-operatie waarmee we in België zeer gekend zijn.

Verzet is enige realistische optie

Voor de werkende bevolking zijn er enkel kleine linkse lijsten als ze een “andere” keuze willen maken dan die tussen snelle en radicale besparingen op de rug van de meerderheid en iets tragere en meer gefaseerde besparingen op de rug van de meerderheid. De berekening van verkiezingsprogramma’s verandert niets aan die realiteit. Betrouwbaarheid wordt met de berekeningen enkel gezien in technische zin, de berekeningen gebeuren allemaal in het kader van het verderzetten van een systeem dat in de laatste vijf jaar een versnelling heeft gebracht in de afbouw van de verworvenheden van de vroegere strijd van de arbeidersbeweging die al zo’n 30 jaar meer gefaseerd gebeurt.

Realisme is begrijpen dat het kapitalisme doodziek is. Het houdt zich enkel recht door een gebrek aan alternatief, waardoor mensen gedwongen worden te kiezen tussen hoe ze zichzelf in het vlees zullen snijden in het stemhokje. Dat alternatief moet worden opgebouwd, met de politieke linkse krachten die aanwezig zijn – de linkse partijen met straks wellicht verkozenen voor PVDA+ maar ook andere partijen en de talrijke sociale actiegroepen die protesteren tegen delen of deelresultaten van het asociale beleid – en met de syndicale krachten die nu al hebben begrepen dat het “sociale” gezicht van de sociaaldemocratie en de ecologisten slechts een masker is. Het kapitalisme zal zichzelf in stand houden – alle sociale woestijnen en bloedbaden ten spijt – zolang de arbeidersbeweging haar politieke onafhankelijkheid niet heeft teruggewonnen.

De oproep van het ABVV van Charleroi om te breken met de sociaaldemocratie en een nieuwe formatie uit te bouwen die reëel de belangen van de werkenden verdedigt, de eisen die ze formuleert in hun programma om een einde te maken aan de verarming van de meerderheid en de geproduceerde rijkdom inzet voor de behoeften van de meerderheid,… zijn dan ook de enige echt realistische geluiden in het debat. Na 25 mei zullen we ofwel verder moeten toezien hoe de werkloosheid stijgt en steeds meer werklozen geen recht meer hebben op leefbare uitkeringen, hoe de armoede bij gepensioneerden, chronisch zieken, personen met een handicap, migranten, vrouwen en vooral alleenstaande moeders,… verder stijgt terwijl de lonen van zij die wel nog werk hebben verlagen en steeds minder sociale bescherming bieden. Ofwel zullen we vechten opdat de rijkdom die we zelf produceren met onze werkkracht ook ingezet wordt voor de uitbouw van een sociale – socialistische – samenleving waarin niemand uit de boot valt, een samenleving waarvoor we de economie en de zeggingskracht over de levens van iedereen uit handen worstelen van diegenen die vandaag steeds meer met alle rijkdom gaan lopen.

Delen:
Printen:

Steun ons: plaats uw boodschap in onze mei-editie!

Voorpagina van De Linkse Socialist

Uw boodschap in onze mei-editie