Lenins revolutionaire erfenis. Bespreking van ‘Lenin’ door Lars T Lih

In een poging om te antwoorden op de kapitalistische historici die Lenin omschrijven als brutale dictator, grijpen sommigen ter linkerzijde naar Lars T Lih. Hij probeert de leider van de Russische revolutie opnieuw uit te vinden in de gedaante van een eerder wollige liberale figuur. Daarmee dreigt het begrip van hoe kan gebouwd worden aan een beweging die de samenleving kan veranderen verloren te gaan.

Bespreking door Peter Taaffe uit het magazine Socialism Today (februari 2014)

In de recente ‘revolutie’ in de Oekraïne, gericht tegen de pogingen van Vladimir Poetin om de Oekraïense regering te chanteren om het land in Russische invloedssfeer te houden, haalde een groep betogers het laatste standbeeld van Lenin dat nog in de hoofdstad Kiev stond neer. Dergelijke standbeelden werden in het verleden doorheen de ‘Sovjetunie’ opgericht door de geprivilegieerde stalinistische bureaucratische elite die zichzelf wou beschermen tegen de woede van de massa’s door beroep te doen op de politieke autoriteit van Lenin. In werkelijkheid stonden ze bijzonder ver af van de echte opvattingen van Lenin over socialisme en arbeidersdemocratie.

In het kapitalistische westen waren er weinig of geen standbeelden van Lenin om neer te halen. Na de val van het stalinisme, waarmee ook de geplande economieën in Rusland en Oost-Europa jammer genoeg verdwenen, gingen de kapitalistische historici en academici in het Westen dan maar over tot het belasteren van Lenin en zijn medeleider van de Russische revolutie, Leon Trotski, in een poging om de ideeën van het socialisme en het oprechte marxisme te discrediteren.

Er kwam een reeks van gewichtige boeken van een klein leger van moderne ‘historici’ zoals Richard Pipes, Orlando Figes en de onnavolgbare Robert Service. Zij gingen over tot een grootschalige herschrijving van de geschiedenis. Er werd publiekelijk vastgesteld dat Figes uithaalde naar andere historici terwijl hij in het geheim lovende kritieken van zijn eigen boeken schreef. De ‘biografie’ van Trotski door Service, waar we meteen een kritiek op schreven (zie dit Engelstalig artikel), werd ondertussen ook door niet-marxistische historici onderuit gehaald wegens een gebrek aan enige objectiviteit.

Vandaag is er een meer ‘subtiele’ aanpak nodig. Door de langgerekte crisis van het kapitalisme zien we immers een hernieuwde interesse in het socialisme en marxisme. Er is al een revolte in academische kringen tegen de dominantie van het vrijemarktdenken op economisch vlak. Er is een groeiende vraag van studenten en docenten om kennis te maken met de ideeën van Karl Marx naast de meer ‘radicale’ kapitalistische Keynesiaanse economen. Hiermee zien we een element van wat ook in de jaren 1960 gebeurde aan de eerbiedwaardige kennisinstellingen. De radicalisering van studenten en academici die toen ontwikkelde, was een uitdrukking en in zekere zin een voorloper van de massabewegingen van de arbeiders in de jaren 1960 en 1970.

Dit boek van Lars T Lih werd eerst gepubliceerd in de reeks ‘Critical Lives’ in 2011. Het biedt een antwoord op de nieuwe situatie. In dit boek, en in ander materiaal, staat de auteur veel positiever tegenover Lenin dan de historici die hiervoor aangehaald werden. Maar de bewering op de cover van het boek dat dit een “opvallende nieuwe interpretatie van de politieke kijk van Lenin” biedt, is om het zacht uit te drukken sterk overdreven. Lars geeft zelf toe: “Mijn kijk op Lenin is niet specifiek origineel en het stemt nauw overeen met wat de meeste waarnemers schrijven over Lenin en zijn tijdperk.” Jammer genoeg staan de ‘meeste waarnemers’ niet bepaald positief tegenover Lenins standpunten. Dat is zeker het geval wat het karakter van de partij betreft, de vraag welke partij de arbeidersklasse nodig heeft om succesvol te strijden tegen kapitalisme en voor socialisme.

Arbeiders en boeren

Trotski komt amper voor in dit boek, maar bracht zelf wel een uitgebreider verslag van de echte geschiedenis van het bolsjewisme. Hij deed dit in zijn onafgewerkte biografie van Stalin. Hij legt ook duidelijk uit wat de standpunten van Lenin waren op cruciale kwesties zoals het karakter van de revolutionaire partij en de structuren en praktijken van zo’n partij, waaronder het democratisch centralisme en de oorsprong ervan.

Lars anderzijds schrijft op een misleidende en vage wijze: “Lenin had een romantische kijk op de leiding binnen de klasse. Hij probeerde basisactivisten te inspireren… met een verheven idee van wat hun leiding zou kunnen bereiken.” Op dezelfde manier blijft het boek telkens terugkomen op het zogenaamde “heldenscenario” van Lenin. Er zijn ook wel erg ruwe beweringen over de verhouding tussen de arbeidersklasse en de boeren in Rusland: “Zijn nadruk op de boeren als volgers, stond niet in de weg van een verheven en zelfs romantisch beeld van de boeren in de revolutie. Heldhaftige leiders vergen heldhaftige volgers.”

Natuurlijk kon Lenin zoals de meeste marxisten enthousiast zijn. Ze konden ook geënthousiasmeerd raken door het beeld van arbeiders in strijd, zeker als dit een hoogtepunt bereikte in een revolutie. Het marxisme is doordrongen door een optimisme. Maar tegelijk was Lenin bijzonder realistisch over de vooruitzichten van de klassenstrijd in het algemeen en de thema’s die het lot van de arbeidersklasse bepaalden. Zijn kijk op de leiding vertrok net zoals zijn kijk op de partij zelf niet van een ‘verheven’ standpunt, maar van een praktische kijk op basis van wat nodig was.

En wat moeten we dan denken van de conclusies van Lars als hij op het einde van het boek schrijft: “Het oude bolsjewisme werd gekenmerkt door zijn inzet op de revolutionaire kwaliteiten van de boeren. Maar minder dan een decennium na zijn dood, voerde het regime dat door Lenin was opgezet oorlog tegen de boeren en werd een revolutie van bovenaf opgelegd tijdens de campagne voor de collectivisering. Dat droeg bij tot een rampzalige hongersnood”. (p. 202, net zoals elders een vrije vertaling).

Het bolsjewisme heeft nooit “ingezet” op de boeren, maar erkende dat deze geen onafhankelijke rol zouden spelen. De kwestie was dan ook wie hen zou aanvoeren in de revolutie – wie zou hun vraag voor de grond inlossen: de arbeidersklasse of de burgerij? De geschiedenis toont aan dat de arbeidersklasse de verwachtingen van de boeren in actie kan inlossen nadat de burgerij en haar partijen aantoonden dat ze nooit de grond aan de boeren zouden geven, net zoals ze geen vrede en brood aan de massa’s (waaronder die op het platteland) zouden geven. Ten tweede is het belachelijk om te spreken over “het regime dat door Lenin werd opgezet” als er wordt gesproken over het regime onder Stalin op een ogenblik dat Lenin al tien jaar dood was en een geprivilegieerde bureaucratische elite dominant was. Lenins weduwe, Nadeshda Krupskaya, stelde in 1926 dat Lenin indien hij nog had geleefd in de gevangenis zou gegooid zijn door het stalinistische regime.

De revolutionaire partij

Er zijn heel wat misleidende en bijgevolg verkeerde uitspraken zoals deze in het boek dat er dan ook niet in slaagt om een correct beeld van historische rol van Lenin te brengen. Toch wordt het boek vaak gebruikt, zelfs in bepaalde quasi-marxistische kringen. Dat is omdat de voorstelling van Lars, zeker wat het democratisch centralisme betreft, aansluiting vindt met een laag die dit idee verwerpt. De ‘harde’ Lenin wordt aan de kant geschoven voor een Lenin die ‘meer open’ zou zijn. Het is niet de eerste keer dat dit fenomeen opduikt. In de jaren 1960 en 1970 ‘ontdekten’ magazines zoals New Left Review regelmatig nieuwe wollige ‘baanbrekende theoretici’ die vervolgens telkens even snel verdwenen als ze waren opgekomen.

De opvattingen van Lars zijn populair bij diegenen die het echte marxisme en de echte tradities van Lenin en Trotski achterwege laten. Dat omvat immers de noodzaak van een revolutionaire partij die zich baseert op de tradities van het democratisch centralisme. Dat is overigens niet tegenstrijdig met de bredere taak om een massale arbeiderspartij te organiseren. Dat laatste zal noodzakelijkerwijze vereisen dat op een veel lossere basis wordt georganiseerd, bijvoorbeeld in de vorm van een federatie die een basis heeft in de vakbonden. Maar het behoud van een duidelijke marxistische kern in zulke bredere formaties is absoluut noodzakelijk. Zoniet zullen er geen blijvende verworvenheden voor de arbeidersklasse zijn.

De geschiedenis, waaronder recente voorbeelden, bevestigt dit. Zo kwamen de belangrijkste krachten achter de vorming van de Scottish Socialist Party (SSP) in 1998 uit onze partij. De leiding van Militant was voorstander van een dergelijke brede partij, we waren zelfs de eersten om het idee op te werpen. Maar de leiding van Scottish Militant Labour (SML) stelde voor om samen met het opzetten van de SSP meteen ook SML op te heffen binnen deze partij. Dat leidde tot een breuk met het CWI in Schotland en de rest van de wereld. Ze werden niet uitgesloten, maar vertrokken vrijwillig uit de organisatie.

Wij waarschuwden destijds dat dit zou leiden tot een tragische verzwakking van een uitgesproken revolutionaire organisatie en traditie in Schotland, maar uiteindelijk ook tot een volledige desintegratie van de SSP. Jammer genoeg bleek dit correct. Een gelijkaardig proces zagen we in Italië waar verschillende marxistische organisaties bij Rifondazione Comunista (RC) aansloten toen die partij in 1991 werd opgezet, maar niet in staat waren om binnen die partij de basis van een marxistisch standpunt te overtuigen. De RC is nu in de praktijk verdwenen.

Vergelijk dat met de verwezenlijkingen van Militant, zowel toen we nog in de Labour Party actief waren (met amper een 40-tal leden in 1964) als na onze uitsluiting eind jaren 1980. De conclusies die we daaruit kunnen trekken, net zoals dit het geval was in Schotland en Italië, is dat er nood is aan een voldoende georganiseerde en politiek gevormde marxistische kern die ofwel een meerderheid van de partij kan winnen of toch minstens significante lagen van die partij om de basis te leggen voor een nieuwe organisatie of partij.

Klasse, partij en leiding

Deze fouten komen voort uit een verkeerd begrip door sommige marxistische krachten van de verhouding tussen klasse, partij en leiding. ‘Democratisch centralisme’ was geen uitvinding van Lenin, de term werd in de Russische arbeidersbeweging voor het eerst gebruikt door de mensjewieken binnen de Russische Sociaaldemocratische Arbeiderspartij (RSDAP). Maar het concept van een partij, de methode van organisatie en hoe discussies en interne debatten kunnen gevoerd worden, kent een langere levensloop, te beginnen met Marx en Engels zelf.

Dat zien we bijvoorbeeld in de statuten van de Bond der Communisten uit 1847, een organisatie waar Marx en Engels deel van uitmaakten. Nog voor de term ‘democratisch centralisme’ werd gebruikt, werd het concept ervan wel gehanteerd in de eerste internationale partij van de arbeidersklasse.

In de statuten bepaalt de Bond der Communisten de voorwaarden voor lidmaatschap: “het zich onderwerpen aan de besluiten van de bond… Het kringbestuur [een bundeling van wat we vandaag ‘afdelingen’ in plaats van ‘gemeenten’ zouden noemen] is de uitvoerende macht voor alle gemeenten van de kring…. De verschillende kringen van een land of een provincie staan onder een leidende kring… De centrale instantie is de uitvoerende macht van de gehele bond en als zodanig rekening en verantwoording verschuldigd aan het congres… Het congres is de wetgevende macht van de gehele bond. Alle voorstellen tot wijziging van de statuten worden door de leidende kringen aan de centrale instantie gezonden en door deze aan het congres voorgelegd… Wie de voorwaarden van het lidmaatschap schendt (…), wordt, al naar gelang de omstandigheden, uit de bond verwijderd of geroyeerd.”

Lenin nam deze en andere voorbeelden uit de historische ervaring van de arbeidersbeweging, waaronder ook de Duitse sociaaldemocratie, en probeerde ze toe te passen op de specifieke voorwaarden van Rusland. Het bekende boek ‘Wat te doen?’ van Lenin uit 1901/1902 had als doel om de nood van een gecentraliseerde partij in Rusland naar voor te brengen. Lars behandelt enkele elementen van de geschiedenis. Hij wijst op de meningsverschillen over de formules van Lenin als antwoord op de ‘economistische school’ die nadruk legde op de dagdagelijkse strijd en zich daar volledig op concentreerde. Lenin liet, naar eigen zeggen, de balans te sterk in de andere kant overhellen in zijn beschrijving van hoe socialistisch bewustzijn ontstaat in de arbeidersbeweging.

De bewering van Lenin dat het socialistische bewustzijn enkel in de arbeidersklasse kon ontstaan als het van buitenaf door revolutionaire intellectuelen werd ingebracht, was verkeerd. Hij haalde dit van de Duitse sociaaldemocratische leider (en toen nog marxist) Karl Kautsky. Later corrigeerde Lenin dit, maar het wordt vaak gebruikt om de neerbuigende benadering van zelfverklaarde ‘leiders’, doorgaans van kleine organisaties, te verklaren als deze zichzelf uitroepen tot ‘de’ leiding van de arbeidersklasse.

Trotski had achteraf veel respect voor het koppige en geduldige werk van Lenin om doorheen de strijd van de Bolsjewieken de basis te leggen voor een benadering van een massapartij. Trotski benadrukte echter dat het de ‘stoom’, de arbeidersklasse, was die de drijvende kracht van de revolutie vormt. Als de partij een correcte rol vervult, kan het de functie van een piston vervullen.

Lenin benadrukte hetzelfde punt in zijn verzet tegen de ‘comitémannen’ die op de voorgrond traden in de ondergrondse werking. Zij stonden wantrouwig tegenover de initiatieven van de arbeiders. Trotski had in zijn brochure ‘Politieke problemen’ uit 1904 gewaarschuwd voor dergelijke figuren. Hij stelde dat dergelijke comitémannen “de noodzaak om zich op de arbeiders te baseren aan de kant schoven omdat ze steun vonden in de principes van het ‘centralisme’.” Lenin erkende de gevaren van een eenzijdige interpretatie van wat hij probeerde op te bouwen toen hij schreef: “Ik kon me niet inhouden toen ik hoorde dat er geen arbeiders geschikt geacht worden voor lidmaatschap van het comité.” Trotski merkt op: “Lenin begreep beter dan iemand anders de behoefte aan een gecentraliseerde organisatie; maar hij zag daarin, boven alles, een hefboom voor het verhogen van de activiteit van de geavanceerde arbeiders. Het denkbeeld van de politieke machine een fetisj te maken was niet alleen zijn aard vreemd, maar druiste er tegenin.” (Stalin, door Leon Trotski)

Democratisch centralisme

Lars T maakt opvallende maar verkeerde opmerkingen over het democratisch centralisme. Hij schrijft dat de term niet werd uitgelegd, “Lenin gebruikte het terloops terwijl hij een punt maakte.” Hij stelt ook: “Lenin’s standpunt was eigenlijk: ‘democratisch centralisme is niet mogelijk in ondergrondse omstandigheden. Echte interne partijdemocratie is verplicht wanneer het mogelijk is en overbodig wanneer het niet mogelijk is.’”

Het is totaal verkeerd om dat aan te nemen, het sluit niet aan bij hoe het er aan toe ging bij de bolsjewieken. Het was niet zo dat democratisch centralisme op het ene moment werd toegepast en vervolgens op een totaal willekeurige wijze werd ingetrokken. De bolsjewieken baseerden zich, zoals alle oprechte revolutionaire organisaties, steeds op de algemene principes van het democratisch centralisme: maximale discussie tot een beslissing is genomen en dan een eengemaakte inspanning van de hele partij, groep of organisatie om die beslissing door te voeren. Zelfs dan is het totaal verkeerd om te stellen dat alle discussie en debat stopt als een beslissing is genomen. De geschiedenis van de arbeidersbeweging toont aan dat belangrijke discussies rond niet opgehelderde kwesties doorgingen in de vorm van interne bulletins, debatten,… buiten het kader van een nationaal congres van de partij.

De verschillende kanten van deze kwestie zijn misschien moeilijk te vatten voor geïsoleerde intellectuelen, maar het wordt doorgaans gemakkelijk begrepen door de arbeidersklasse, zeker door de meer vooruitgeschoven lagen. Het komt voort uit de positie van de arbeidersklasse onder het kapitalisme.

Nooit eerder in de geschiedenis was het kapitalisme zo gecentraliseerd als vandaag. Nooit waren de middelen van toezicht – zoals blijkt uit de onthullingen van Wikileaks, de massale spionage door kapitalistische regeringen van de eigen bevolking en van andere regeringen – zo sterk geconcentreerd in de handen van de kapitalistische staat. Het is dan ook ondenkbaar dat een los netwerk in staat zou zijn om te mobiliseren en deze enorme macht een nederlaag toe te brengen. Zonder een gecentraliseerde massapartij die in staat is om de werkende bevolking te verenigen en vervolgens op een beslissende manier te handelen wanneer dat vereist is, kan de socialistische omvorming van de samenleving, de grootste verandering in de menselijke geschiedenis, niet gerealiseerd worden.

De arbeidersklasse begrijpt instinctief de noodzaak van een gecentraliseerde partij en de discipline die daarmee gepaard gaat. Dat blijkt bij iedere ernstige strijd, zeker bij stakingsacties, waarin de arbeidersklasse betrokken is. Als delegees samen komen om te discussiëren, wat soms een erg verhitte discussie kan zijn, zal er altijd geprobeerd worden om een eengemaakt standpunt te bekomen dat aan een personeelsvergadering kan voorgelegd worden. Het kan natuurlijk soms gebeuren dat een minderheid van delegees en/of arbeiders niet akkoord is met een voorstel. In dat geval zouden marxisten steeds pleiten voor een grondiger debat.

Deze methode die elementen van democratisch centralisme bevat, wordt instinctief begrepen door arbeiders. We zagen het recent nog in de beslissing van de Zuid-Afrikaanse vakbond van metaalarbeiders, NUMSA. Toen die vakbond aankondigde dat het brak met het ANC en voorstander is van het idee van een nieuwe massale arbeiderspartij, stelde de vakbond: “NUMSA is een revolutionaire vakbond en speelt dus een leidinggevende rol in het neerbrengen van het kapitalisme en de uitbuiting die eigen is aan dat systeem. We zijn democratisch centralistisch georganiseerd – we geloven in robuust, krachtig en democratisch debat dat leidt tot een eengemaakte beslissing en handelen.”

Discussie en beslissingen

Vervolgens stelt de vraag zich van het evenwicht tussen democratie, volledige debatten en discussies waarin alle leden kunnen deelnemen, en het centralisme, de noodzaak om verenigd te handelen. Deze verhouding kan niet op voorhand vastgelegd worden op basis van algemene principes die telkens van toepassing zijn, los van de concrete omstandigheden. Maar het klopt niet, zoals Lars T suggereert, dat democratisch centralisme enkel in bepaalde omstandigheden wordt toegepast en in andere niet. Voor marxisten betekent democratisch centralisme een evenwichtsoefening tussen democratie en centralisme, met een nadruk op democratie of centralisme naargelang de concrete omstandigheden.

Bij ondergrondse voorwaarden zullen de centralistische methoden eerder overheersen boven een volledige uitdrukking van democratische discussie, rechten en principes. Maar dat betekent niet dat er volledig centralisme en weinig democratie is. Integendeel. De Russische revolutionairen, waaronder de bolsjewieken, hadden ook tijdens hun strijd tegen het brutale regime van de tsaar en de politie van dat regime tal van discussies en debatten over het programma en de politieke koers. Dat was noodzakelijk om de politieke en theoretische wapens aan te scherpen in voorbereiding van de revolutie. Er waren zelfs regelmatige congressen, zowel toen ondergronds werd gewerkt als tijdens de burgeroorlog.

Er was volledige vrijheid van discussie en debat. Maar dit betekende voor de bolsjewieken, en vooral voor Lenin en Trotski, niet dat de revolutionaire partij een discussieclub moest worden. Diegenen die deze methode als inherent ‘ongezond’ zagen, werden door Trotski van antwoord gediend. Toen er onder de Franse trotskisten in de jaren 1930 enige onrust was, stelde hij: “Een kleinere maar eensgezinde organisatie kan een groot succes kennen met een duidelijke politiek, terwijl een organisatie die gekenmerkt wordt door interne strijd gedoemd is.” Deze woorden van Trotski kunnen ook vandaag toegepast worden op sommige linkse organisaties in Groot-Brittannië en daarbuiten.

Lars T probeert een zachtere Lenin te brengen, een meer ‘open’ en ‘democratische’ dan de ‘centralistische’ of zelfs autoritaire figuur die doorgaans door burgerlijke en zelfs ‘marxistische’ historici wordt voorgesteld. Deze ‘nieuwe’ Lenin is bijna een ‘liberaal’ in zijn aanvaarding van open, publieke, onbeperkte discussie in een revolutionaire partij.

Deze nieuwe benadering gaat in tegen de echte opvattingen van Lenin. Er waren ogenblikken dat Lenin en Trotski voorstander waren van de meest open vormen van discussies, zelfs in publieke fora en op moeilijke ogenblikken. Tot op zekere hoogte vond het debat ook buiten de partij plaats. Nikolai Boecharin en de zogenaamde ‘Linkse Communisten’ die Boecharin steunden in zijn standpunt van een ‘revolutionaire oorlog’ ten tijde van de Brest-Litovsk controverse van 1918, hadden een eigen dagblad waarin werd uitgehaald naar de standpunten van Lenin en Trotski.

De massale communistische partijen van Frankrijk en Italië argumenteerden in hun dagbladen tegen het idee van een eenheidsfront. Maar twee jaar later moesten ze de beslissing van de Communistische Internationale toch doorvoeren.

Er zijn veel andere voorbeelden, zo steunde Trotski aanvankelijk de vraag van de minderheid binnen de Amerikaanse SWP in de jaren 1930 voor een publiek debat over het klassenkarakter van de Sovjetunie. Hij trok dat voorstel echter terug in toen zijn Amerikaanse medestanders duidelijk maakten dat deze minderheid vooral op kleinburgerlijke kringen buiten de partij georiënteerd was en onder druk van de ‘democratische’ publieke opinie de verdediging van de Sovjetunie had verlaten. Het verhinderde overigens niet dat er rond deze kwestie een woelig debat was binnen de SWP.

Antipartijstemming

De kapitalistische campagne in de nasleep van de val van het stalinisme omvatte de poging om de antipartijstemming te versterken, zeker onder de nieuwe generaties. Er werd ingespeeld op de vaak voorkomende stemming van verzet tegen ‘partijen’ en het model van Lenins zogenaamde gesloten en autoritaire partijtype. Wij gingen daartegen in, maar erkenden dat alles wat met het stalinisme kon verbonden worden, de nieuwe generatie die een politiek alternatief zocht zou afstoten.

De ‘antipolitieke’ en ‘antipartij’-stemming was eigenlijk een uitdrukking van een diepe vijandigheid tegen alle ‘officiële’ ‘traditionele’ partijen, met andere woorden de kapitalistische partijen, met inbegrip van de sociaaldemocraten en zelfs de Communistische Partijen die werden geïdentificeerd met de oude orde.

Deze stemming heeft gedurende een aanzienlijke periode opgang gekend en blijft een belangrijke factor in de politieke situatie van heel wat landen. Er was het fenomeen van de ‘indignados’ in Spanje met gelijkaardige bewegingen in andere landen. In Spanje was er een volkomen terechte afkeer van de zogenaamde ‘Socialistische’ Partij, PSOE. Dat was een factor in de vorming van de indignado-beweging. Maar de afkeer tegenover partijen richtte zich ook dikwijls tegen marxistische groepen, zelfs indien de meest actieve verdedigers van dit standpunt vaak zelf lid waren van kleine politieke organisaties. Eigenlijk waren het ‘anti-groep groepen’.

Maar wat was het resultaat van deze afwezigheid van het politieke toneel? In Spanje was er de rampzalige verkiezing van de huidige rechtse PP-regering die toeziet op een verschrikkelijke crisis met een jongerenwerkloosheid die boven de 50% is uitgegroeid. Dat maakt een nieuwe evaluatie onder de jongeren nodig en het zorgt ervoor dat er een grotere openheid is voor het idee om aan een politiek alternatief te bouwen.

Er was een gelijkaardige stemming in de Occupybeweging die na de eerste initiatieven in de VS uitgroeide tot een wereldwijde beweging. De ervaringen leerden dat een amorfe beweging, zelfs indien ze aangevuurd wordt door de energie en het idealisme van jongeren, bij gebrek aan een duidelijke leiding en organisatie eigenlijk weinig gevaarlijk is voor de sterk gecentraliseerde en georganiseerde krachten van het kapitalisme. Er werd een nieuwe weg gezocht en gevonden door een significante laag van werkenden en jongeren. Dat bleek in de spectaculaire verkiezingscampagnes in Seattle en Minneapolis.

De eerste verkiezing van een socialist in de gemeenteraad van Seattle sinds 100 jaar vormt een grote stap vooruit om de politieke strijd te ontwikkelen in de VS, maar ook in de rest van de wereld. Socialist Alternative nam het initiatief in dit geval, maar gelijkaardige radicale politieke bewegingen kwamen ook elders tot uiting. In New York haalde Bill de Blasio 73% van de stemmen met een retoriek van het ‘verhaal van twee steden’. In Lorain County, Ohio, werden 25 onafhankelijke Labor-kandidaten verkozen.

Een gelijkaardig proces zagen we in Argentinië waar een electoraal front van trotskisten 1,2 miljoen stemmen haalde. Dit kwam voort uit de situatie die volledig veranderd was, bijvoorbeeld in vergelijking met 2001. Toen was er een rampzalige economische situatie waarbij alle partijen gediscrediteerd waren en marxistische partijen weinig vooruitgang boekten.

Deze verkiezingen gaven aan dat de situatie is gewijzigd en dat de meer bewuste arbeiders beseffen dat er nood is aan organisatie en partijen. Een laag heeft hierop de hoop op dit ‘linkse front’ gevestigd, het front zit in een bijzonder gunstige situatie om te groeien als het correcte tactieken toepast en open is voor nieuwe lagen van de arbeidersklasse die zoeken naar een eigen massapartij in de komende strijd. Daarin zal de revolutionaire kern behouden moeten worden – in een afzonderlijke organisatie – waarbij een bredere basis wordt opgebouwd in een bredere massaformatie. In het verleden gingen kansen verloren omdat er geen open benadering was.

Naar Lenin kijken

Miljoenen arbeiders zoeken naar een nieuwe weg vooruit. Dat kan gevonden worden in de uitbouw van nieuwe massale arbeiderspartijen. Omwille van de periode waar we uitkomen, zullen deze in de meeste landen wellicht niet meteen een duidelijk revolutionair marxistisch programma aannemen. Maar een marxistische organisatie die op een eerlijke en open manier werkt, zal door de beste arbeiders verwelkomd worden als ze uitkijken naar een weg vooruit.

Jammer genoeg zullen boeken zoals dit van Lars T – en diegenen die zonder kritiek zijn ideeën aanprijzen – niet helpen om de werkende bevolking voor te bereiden op de stormachtige en uitdagende periode die voor ons ligt. Het boek biedt geen duidelijke weerspiegeling van de ideeën van Lenin. Het negeert ook op schandalige wijze de bijdrage van Trotski.

Onze kritiek beperkt zich niet tot het organisatorische terrein. De auteur slaagt er niet in om de ideeën van Lenin met betrekking tot de perspectieven van de Russische revolutie adequaat uit te leggen. Het centrale idee van Lenin van een ‘democratische dictatuur van het proletariaat en de boeren’ verschilde van de opvattingen van de mensjewieken die een kapitalistische ontwikkeling van Rusland voorop stelden en socialisme zagen als iets voor een verre toekomst. Lenin verwierp het idee dat de zwakke Russische kapitalisten de taken van de democratische kapitalistische revolutie konden doorvoeren met een landhervorming, oplossing van de nationale kwestie, invoering van democratie,… Enkel een alliantie van arbeiders en boeren, de overgrote meerderheid van de bevolking in Rusland, kon deze taken uitvoeren.

Het zwakke punt in het scenario van Lenin, een zwakheid die Lars T verre van volledig behandelt, was de vraag wie de dominante kracht in de alliantie van werkenden en boeren zou zijn. De geschiedenis bevestigt dat de boeren nooit een onafhankelijke politieke rol hebben gespeeld omwille van hun heterogeniteit. De bovenste lagen hebben de neiging om aansluiting bij de kapitalisten te zoeken, de laagste lagen gaan doorgaans op in de rangen van de arbeidersklasse.

Dat is waar de bekende theorie van de permanente revolutie van Trotski op het toneel verschijnt. Die theorie voorzag correct hoe de Russische revolutie zou ontwikkelen. De arbeidersklasse vormde dan wel een minderheid, maar leidde de massa van de boeren in de revolutie om de autocratie aan de kant te schuiven. De arbeidersklasse kon dit omwille van haar sociale gewicht in de samenleving en haar specifieke kenmerken, een dynamische kracht en georganiseerd in de industrie. Eens aan de macht, ging de arbeidersklasse over tot de taken van de socialistische revolutie in Rusland en de rest van de wereld. In Lenins “Brieven van verre” en ook in zijn “Aprilstellingen” sluit hij zich volledig aan bij de ideeën van Trotski. Maar dat wordt niet eens vermeld in het boek.

Het boek van Lars T Lih is ongetwijfeld beter dan de kwaadwillige voorstellingen van Lenin en Trotski door allerhande ‘historici’. Maar tegelijk moeten de elementen uit het boek aangevuld en gecorrigeerd worden. Zoniet wordt nieuwe verwarring gecreëerd over waar Lenin en Trotski echt voor stonden.

Delen:
Printen:

Steun ons: plaats uw boodschap in onze mei-editie!

Voorpagina van De Linkse Socialist

Uw boodschap in onze mei-editie