Wereldwijde revoltes tegen uitzichtloos systeem zetten aan tot zoektocht naar alternatief


Deel 1 van de tekst van het UB voor de districtscongressen van LSP


Onderstaande tekst is een bijdrage van het Uitvoerend Bureau van LSP aan de discussies op de districtscongressen die zullen plaats grijpen vanaf eind november tot midden december 2011. Het is een poging om de belangrijkste elementen uit onze analyse van de gebeurtenissen van het afgelopen jaar samen te brengen en er enkele vooruitzichten aan te koppelen, zodat de districten hun tussenkomsten kunnen voorbereiden.

De tekst heeft niet het statuut van een congrestekst. Daar gaat meer studiewerk en discussie aan vooraf, inclusief amendementen door leden, afdelingen en districten. Een dergelijke oefening staat pas geprogrammeerd voor het najaar van 2012, wanneer het 13de congres van LSP/PSL zal plaats grijpen. Qua lengte moet deze tekst echter niet veel onderdoen. Dat heeft uiteraard te maken met de gigantische gebeurtenissen van het afgelopen jaar.

Beschouw deze tekst eerder als achtergrondinformatie, als een uitgebreide aanvulling op de congrestekst van het najaar 2010, die gepubliceerd werd onder de titel “De Grote Recessie, een tijdperk van verhevigde klassenstrijd vangt aan.” Die tekst blijft trouwens interessant om ons inzicht in de huidige gebeurtenissen te vervolledigen. Hoewel ze ongetwijfeld eveneens pogingen bevatten om te actualiseren, zijn de teksten van de districtsleidingen lokale aanvullingen daarop. Zij zijn, uiteraard wel bedoeld als te amenderen congresresoluties.

Het statuut van achtergrondinformatie moet leden, afdelingen en districten uiteraard niet tegen houden om opmerkingen te maken en zonodig wijzigingen voor te stellen. Na de districtscongressen kunnen we die tekst dan publiek maken. De tekst werd nog niet voorgelegd aan het NC, het is daar dat eventuele wijzigingen zullen besproken worden en eventueel geïntegreerd. Wijzigingen die niet worden overgenomen door het NC kunnen uiteraard deel uitmaken van het discussieproces dat in aanloop naar het congres van 2012 na de zomer op gang wordt getrokken.


Afgelopen zomer werd nog maar eens de illusie onderuit gehaald dat het wereldkapitalisme uit het dal zou kruipen waarin het sinds september 2008 was beland. Men was erin geslaagd de Grote Depressie om te buigen tot een Grote Recessie. Daarvoor had men de geldkranen geopend, private schulden overgeheveld naar de overheden en massaal overheidsstimulansen afgevuurd. Sindsdien houdt een cruciale vraag economen en politici bezig: vanaf wanneer kunnen de begrotingstekorten worden aangezuiverd, zonder daardoor de economie opnieuw in recessie te dompelen?

Die vraag beantwoorden is een stuk moeilijker dan ze stellen. In plaats van als een turbo uit de startblokken te schieten, blijft de wereldeconomie immers sputteren. Dat zorgt voor spanningen, die zelfs met diplomatie niet meer helemaal te verbergen zijn. De voorbije 18 maanden hebben de VS en de FED de wereldeconomie met de geldpompen aan de praat gehouden. Onder meer daardoor zal het begrotingstekort van de VS dit jaar een nieuw record bereiken van $ 1.645 miljard. In het beste geval zal dat pas in 2013 opnieuw onder $ 1.000 miljard zakken. Tegelijk is de balans van de FED, de geldhoeveelheid die de economie moet smeren, toegenomen van bijna $ 1000 miljard voor het begin van de kredietcrisis, tot $ 3.000 miljard in juli.

De Chinese overheid heeft de Amerikaanse nog overtroffen. In procent van het BBP lagen stimulansen er nog eens de helft hoger. Door haar gecontroleerde banken verschaften $ 3.000 miljard, ruim 60% van het BBP, aan krediet. Dat kon slechts door het nog steeds hybride karakter van de Chinese staat. Hoewel de heersende half kaste, half klasse er al lang voor koos op een begeleide manier om te schakelen naar een markteconomie, beschikt ze nog steeds over hefbomen waarmee ze de productieve krachten kan mobiliseren in een mate waarvan zuivere markteconomieën slechts kunnen dromen. De overheid wou daarmee het effect van de grote recessie op de eigen economie neutraliseren en tegelijk de Amerikaanse onderstutten om niet meegesleept te worden in een vrije val.

China heeft de afgelopen decennia $ 3.200 miljard valutareserves opgestapeld, 66% in dollars en 26% in Euro. Het zou die graag diversifiëren. Wereldwijd zijn kapitaalbezitters zich daar echter bewust van. Daardoor zit China in een houdgreep. Het minste teken dat ze dollarreserves verkoopt, kan een vlucht uit Amerikaans papier veroorzaken, leiden tot een implosie van de dollar en een afwaardering van de waarde van haar reserves. Op termijn kan het aanhouden van die dollarreserves echter nog erger blijken.

De Chinese economie is wel de tweede grootste ter wereld geworden, maar met 1.250 miljoen inwoners bedraagt de particuliere consumptie minder dan die in Duitsland met 82 miljoen inwoners. China exporteerde voor bijna $ 1600 miljard in 2010. De afhankelijkheid van de markt in de VS is enorm. Het handelsoverschot met de VS bedroeg in 2010 273 miljard dollar, meer dan het totaal overschot van 183 miljard $. Tegenover het handelsoverschot met de VS staat immers een handelstekort met leveranciers van grondstoffen en nog goedkopere arbeidskrachten in de meeste Aziatische landen, Latijns-Amerika en Afrika. China heeft er dus alle belang bij dat de Amerikaanse economie stand houdt.

Wordt China het nieuwe imperium?

De maatregelen van de Chinese overheden hebben in een aantal landen voor groei gezorgd, Brazilië en Australië bijvoorbeeld, maar het is niet vrij van risico. Brazilië vertoont opnieuw kenmerken van een koloniale economie, die vooral grondstoffen en half afgewerkte producten uitvoert en in ruil haar markt open stelt voor Chinese afgewerkte producten. Het gaat door een proces van desindustrialisatie. Samen met de forse productiviteitsgroei in China, gemiddeld 9,6% in de periode 2005-2009, doet dit de illusie rijzen dat China op weg is de VS af te lossen als dominante wereldmacht. Zoals de VS na WOII had overgenomen van het Britse Gemenebest.

Dat is zeer onwaarschijnlijk. Zowel Groot-Brittannië als de VS beschikte gedurende heel de opgaande fase over de meest moderne productietechnieken. Hun productie efficiëntie bepaalde de technologische en wetenschappelijke wereldgrenzen. Ze kenden hun glorietijd in een periode van economische expansie. De VS nadat de belangrijkste concurrenten plat gebombardeerd werden, Latijns-Amerika als een rijpe vrucht in haar schoot viel, ze haar handelstermen en haar munt aan de rest van de kapitalistische wereld kon opleggen en een oorlogseconomie had ontwikkeld, zonder de nadelen van de oorlog te moeten ondergaan. Dat waren de voorwaarden waaronder productietechnieken die al voor WOII gekend waren, maar toen nog tegen de grenzen van de markt botsten, voor het eerst op massale schaal konden toegepast worden.

Al in 1950 was de VS veel productiever dan haar concurrenten. Duitsland en Frankrijk waren niet half zo productief. De Sovjet-Unie nog geen derde en Japan nog geen vijfde. Slechts Australië, Canada en … Venezuela bleven in de buurt. Groot-Brittannië was toen al ruim een kwart minder productief, net iets beter dan Argentinië, maar na Hongkong. In de jaren ’60 en ’70 groeide de productiviteit in de VS echter met minder dan 3%, tegen 5% voor de 15 landen van de Europese Unie en 8% voor Japan. Hoe komt dat? Volgens de FED van New York (Current Issues v.13, nr.8) omdat wanneer de hoeveelheid ingezet kapitaal per arbeider laag is, kapitaal relatief productief is. Het heeft dan een hoog marginaal product (de hoeveelheid waarmee de productie stijgt als een extra arbeider in dienst wordt genomen) en draagt aanzienlijk bij tot de productiviteitsgroei.

Dat verschijnsel werd door Marx al verklaard. Hij wees op de verandering in de organische samenstelling van kapitaal. Met organische samenstelling wordt de verhouding bedoeld tussen ‘levend of variabel’ kapitaal en ‘dood of constant’ kapitaal. Levend kapitaal wordt ingezet voor het huren van arbeidskracht en levert een meerwaarde op. Dood kapitaal wordt ingezet voor gebouwen, grondstoffen en machines en draagt haar waarde over op het eindproduct zonder meerwaarde toe te voegen. Competitie dwingt kapitalisten om minstens mee te zijn met de meest moderne technieken en dus steeds meer te investeren in dood kapitaal, ten koste van levend kapitaal. Het schijnbaar tegenstrijdige effect ervan is dat de winstvoet – gerealiseerde winst per geïnvesteerde eenheid kapitaal – de neiging heeft om af te nemen. Marxisten noemen dat de “trendmatige wet van de dalende winstvoet”.

Als tweede reden haalt de FED aan dat landen met lage productiviteit technologie en productietechnieken waaraan ze via buitenlandse investeringen en joint-ventures blootgesteld zijn, relatief eenvoudig kunnen kopiëren. Men noemt dat de ‘wet van de remmende voorsprong’ of om de meer veelzijdige marxistische terminologie te gebruiken ‘wet van de gecombineerde en ongelijkmatige ontwikkeling’. Het verklaart de snellere groei van de productiviteit van Japan na WOII, maar ook waarom een land dat zich afsluit van de buitenwereld, uiteindelijk veroordeeld is achterop te lopen. Noord Korea of Albanië onder Enver Hoxha, echte karikaturen van autarchie, zijn er schrijnende getuigenissen van.

Aan de snellere productiviteitsgroei van Japan en de EU-15 kwam in het begin van de jaren ’90 echter een einde. Volgens de FED in Europa door “product- en arbeidsrigiditeit”. Volgens ons omdat de arbeidersbeweging in Europa er beter in geslaagd is dan die in de VS, om weerstand te bieden aan pogingen van het patronaat om de uitbuitingsgraad op te drijven. Voor Japan wijst de FED erop dat naarmate een land het hoogste productiviteitsniveau bereikt, het marginaal product afneemt en kopiëren moeilijker wordt, waardoor de productiviteitsgroei harder is om te realiseren. Wij zouden daaraan toevoegen: tenzij zich een uitzonderlijke situatie voordoet. De massale vernietiging van infrastructuur en productiemiddelen tijdens WOII, was er zo een.

De VS kende haar glorietijd in de gouden jaren ’50 en ’60. Toen economische groei gedragen werd door een toename van de welvaart, met loonstijgingen, kortere arbeidstijden, echte vervangingsuitkeringen, openbare dienstverlening en progressieve belastingsstelsels. De Chinese economie is wereldwijd nummer 2, maar per hoofd van de bevolking pas 95ste. Het land kent een enorme groei van de productiviteit om boven vermelde redenen, nog versterkt doordat het de infrastructuur, het onderwijsniveau en de centralisatie erfde van een planeconomie. Toch bedroeg de productiviteit per werknemer er in 2005 nog maar 15% van dat in de VS. China zou dit moeten inlopen in een periode van economische contractie.

Chinese economie onevenwichtig

Net zoals destijds Japan, is de economische groei in China zeer investeringsgedreven. Aanvankelijk levert dat koortsachtige groei op, maar na verloop van tijd wordt het een rem. Tussen 2000 en 2010 groeiden de investeringen jaarlijks gemiddeld 13,3%, particuliere consumptie slechts 7,8%. Dat betekent een transfer van consumptie naar investeringen. Daling van de lonen, kredietexpansie en een ondergewaardeerde wisselkoers hebben daaraan bijgedragen. Het consumptieaandeel in het BBP liep in diezelfde periode terug van 46% naar 34%, terwijl dat van investeringen toenam van 34% naar 46%. Voor 1% groei van het BBP was in de jaren ’90 nog een groei van het kapitaal vereist met 3,7%, in 2000 was dat al 4,25%. De rentabiliteit van de investeringen neemt dus af.

Daarom noemt Wen Jiabao, de Chinese premier, de economie “instabiel, onevenwichtig, ongecoördineerd en uiteindelijk onhoudbaar”. Men vreest ‘de valstrik van de middeninkomens’. Het verschijnsel waarbij landen er niet meer in slagen te groeien zodra ze een bepaald basisniveau hebben bereikt. Het onvermogen om de meerderheid van de bevolking toegang te geven tot de middenlagen, is één van de symptomen. Lage lonen en een ongelijke verdeling zijn immers de bron van de investeringsgroei. Eigenlijk zou de groei meer op particuliere consumptie moeten steunen. De groei van de investeringen zou onder die van het BBP moeten. In de jaren ’80 trachtte Japan tevergeefs de groei in stand te houden met investeringskrediet, wat leidde tot een kredietexplosie. In de jaren ’90 greep de correctie dan toch plaats met de gekende catastrofale gevolgen.

Meer nog dan toen in Japan, zijn investeringen in China gebaseerd op krediet. Zonder artificiële steun zou een groot deel onrendabel zijn. Een vertraging van de groei tot 7% zou de investeringen doen instorten met een bedrag tot 15% van het BBP. Een poging om middelen te heroriënteren naar de gezinnen, zou een nog grotere daling van de investeringen veroorzaken. Zo worden investeringen een bron van stagnatie, in plaats van een motor voor groei. China heeft nu een BBP per hoofd van de bevolking vergelijkbaar met dat van Japan in 1950, aan de vooravond van 25 jaar snelle groei. Mocht het BBP per hoofd in China, net als dat van Japan in 1975, in 2035 70% bereiken van dat van de VS, dan zou de Chinese economie groter zijn dan die van de VS en de EU samen. Het bevolkingsaantal van China biedt misschien wel een schaalvoordeel en extra mogelijkheden voor arbeidsdeling, maar er zijn ook belangrijke nadelen aan verbonden, niet in het minst de gigantische behoefte aan grondstoffen.

De geldcreatie waarmee de Chinese overheid in 2009 en 2010 de crisis te lijf ging, verminderde de afhankelijkheid van export en investeringen niet. Op de vastgoedmarkt wordt met geleend geld fors gespeculeerd. Het zorgde voor enorme prijsstijgingen. De vastgoedbubbel trekt op haar beurt speculatief kapitaal aan. Beleggers gokken immers op een opwaardering van de yuan ten opzichte van de dollar. Loonsverhogingen worden teniet gedaan door stijgende consumptieprijzen. Het ‘alarmerend’ hoge inflatiepeil wijt men aan de snelle geld- en kredietgroei en hogere prijzen voor olie, grondstoffen en voedsel, versterkt door speculanten die ervan uitgaan dat de vraag zal toenemen. De massale export van Chinese producten zorgt voor een even massale instroom van deviezen. Zowel bedrijven als particulieren kunnen gemakkelijk geld lenen, al werd de kredietkraan wat dichtgedraaid op bevel van de overheid. Maar terwijl de nationale overheid de geldkraan toedraait, draaien de lokale overheden ze open.

Deviezen- en handelsoorlog

Het Westen vindt dat het jongste vijfjarenplan de structurele problemen onvoldoende aanpakt. Er moet wat gedaan worden aan de exportafhankelijkheid en de kloof tussen arm en rijk. Ze vrezen een groeivertraging. Nouriel Roubini waarschuwt voor een crash. Maar hun opmerkingen zijn uiteraard niet vrij van eigenbelang. Ze hopen competitiviteit te winnen door China ertoe aan te zetten haar munt op te waarderen. Ze willen ook een graantje meepikken op de Chinese thuismarkt, maar die moet eerst in de steigers gezet worden. Voor China verdedigen ze bijgevolg wat ze overal met man en macht bestrijden: hogere lonen en een sociale zekerheid. Maar de idee dat China de consumptie fors kan opdrijven zonder aan de belangen van private kapitaalbezitters te raken, is een illusie. De Chinese economie is in zoverre een vrije markteconomie, dat een betekenisvolle stijging van de lonen of een vergelijkbare opwaardering van de yuan het investeringsniveau naar beneden zou doen donderen en daarmee ook de economische groei.

De Amerikaanse en Europese overheden vragen China wat het zich niet kan veroorloven. Op het eerste gezicht gaat het er gemoedelijk aan toe. In werkelijkheid wordt flink gemanoeuvreerd. Zo had de kwantitatieve versoepeling die de FED doorvoerde midden vorig jaar tot doel de dollar te verzwakken. Het spoorde speculanten aan tot ‘Carry trade’, waarbij geleend wordt in dollars aan quasi nulrente om te beleggen in landen met een hogere rente. De belegger incasseert het renteverschil, zonder zelf geld in te brengen. De toevloed aan beleggingen drijft de waarde van de munten van de ontvangende landen op en ondermijnt hun competitiviteit. Braziliaans minister van financiën, Guido Mantega, nam als eerste het woord deviezenoorlog in de mond, maar hij vertolkte wat veel anderen dachten. Brazilië vraagt de WHO sancties toe te laten tegen landen die hun wisselkoers te diep laten zakken. Ook dat is immers dumping. China dreigt met een handelsoorlog als de VS invoertaksen op Chinese producten goedkeurt.

VS: anticyclisch beleid faalt

De VS zijn wanhopig op zoek naar iemand die een deel van de last wil overnemen. Vandaar de druk op China om haar munt op te waarderen, de nauwelijks verholen deviezenoorlog en het pleidooi aan Europa voor een guller monetair beleid. Sinds de catastrofale passage van oorlogspresident George W Bush, met zijn fiscale geschenken aan de rijken, is de strekking die de crisis wil bestrijden met een anticyclisch beleid, dominant geworden. Ze wordt vertegenwoordigd door president Obama, financiënminister Timothy Geithner en FED-voorzitter Bernanke. Zoals hun opponenten vinden zij dat de overheid haar begroting op orde moet stellen, maar niet op een manier die de groei hypothekeert. Drastisch besparen, vrezen ze, zou de economie opnieuw in een recessie, misschien wel een depressie, storten. Bovendien wensen ze een bijdrage van de rijken, zodat de sociale basis voor besparingen niet helemaal wegspoelt. Beursgoeroe Warren Buffet wil best wat meer belastingen betalen.

Dat beleid uit zich in de stimulans van $ 800 miljard begin 2009 en twee operaties van kwantitatieve versoepeling door de FED, voor een totaal bedrag van $ 1.850 miljard. Tussenin werd QE 1.5 gelanceerd waarbij vrijgekomen aflossingen besteed werden aan bijkomende staatsleningen. De FED besloot ook om de nulrente te betonneren tot 2013. Ten slotte verkocht ze voor $ 400 miljard kortlopende staatsleningen (tot 3 jaar) en kocht voor een gelijk bedrag aan langlopende staatsleningen (van 6 tot 30 jaar). Niets lijkt echter te werken. De particuliere consumptie pikt niet op omdat gezinnen hun schulden afbouwen, de werkloosheid hun koopkracht ondermijnt en omdat lokale overheden besparen op diensten en personeel. Ondanks de lage rente, blijven Amerikaanse bedrijven op een cashvoorraad van $ 1840 miljard zitten en kopen ze liever eigen aandelen in dan te investeren.

Het uitblijven van resultaat ondermijnt de geloofwaardigheid van het beleid. Het sterkt het zelfvertrouwen van de tegenstanders dat met het verdwijnen van Bush nochtans een flinke deuk had gekregen. Het doet de twijfelaars van kamp wisselen. Binnen de FED heeft Bernanke steeds meer af te rekenen met oppositie, maar Bernanke hoeft niet deel te nemen aan verkiezingen. Obama en de democraten hebben die luxe niet. In de deelstaten en de lokale overheden zijn de besparingen al volop aan de gang, ook waar de democraten aan de macht zijn. De Tea-Party beweging heeft het ongenoegen handig aangegrepen om zich op te werpen als de vertegenwoordiger van de hardwerkende Amerikaan. Voor de republikeinen waren die rechts radicale bietekwieten welgekomen bondgenoten die hen in 2010 aan de meerderheid hielpen in het Lagerhuis.

De zweep van de contrarevolutie

Die steun kan wel eens een giftig geschenk worden. De rol van de Tea-Party aanhangers in de brutale aanval op de condities en de rechten van arbeiders in onder meer Wisconsin, provoceerde een massale reactie. Voor jongeren en arbeiders was het een keerpunt. Samen met de bereidheid om de VS in wanbetaling te laten gaan tijdens het debat over het optrekken van het wettelijk schuldplafond, ondermijnde dit de populaire steun van de Tea-party. Dat kan wel eens beslissend zijn bij de presidentsverkiezingen van 2012. Een evenwicht vinden tussen het establishment van de republikeinen en de activisten die met de Tea-Party een belangrijke rol opeisen, wordt steeds moeilijker. Officieel heeft een meer gematigde republikein een grotere kans om de democraten stemmen af te snoepen. Maar vooral de gevaren verbonden aan de zweep van de contrarevolutie, doen het establishment zich nadrukkelijker achter de kandidatuur van Mitt Romney scharen. Het is niet uitgesloten dat de Grand Old Party na de presidentsverkiezingen op een splitsing afstevent en dat het tweepartijenstelsel eerst op de rechterflank doorbroken wordt.

Dat betekent nog niet dat Obama al gewonnen heeft. Om het schuldplafond op te trekken, werd voor $ 2.500 miljard besparingen overeen gekomen voor de volgende 10 jaar. Met geen woord wordt gerept over belastingen voor de rijken. Het aantal armen nam vorig jaar toe tot 46,2 miljoen, het hoogst in 52 jaar. Van alle Amerikanen is 15% arm, het hoogste cijfer sinds ’93, 10% van de blanken, 12% van de Aziaten, 26% van de hispanics en 27% van de zwarten. Vijftig miljoen Amerikanen zijn niet verzekerd, 48 miljoen van de 18 tot 64-jarigen zit zonder werk. Het mediaan gezinsinkomen viel terug tot het niveau van 1996. Het individuele mediaaninkomen van een mannelijke voltijdse arbeider bedroeg in dollars van 2010, vorig jaar minder dan in 1973. Tussen 1980 en 2009 steeg het inkomen van de 20% hoogste inkomens met 55%, dat van de 20% laagste daalde met 4%. Het aandeel van het nationaal inkomen dat gaat naar de 1% rijkste bedroeg in 2007 23,5%, een niveau dat enkel in 1929, vlak voor de Grote Depressie, bereikt werd.

Telkens als men hoopt dat de economie het ook zonder stimulansen redt, en men eraan denkt het infuus van de FED los te koppelen, gooit een of andere statistiek roet in het eten. In augustus werd netto niet een job gecreëerd. De cijfers van juli moesten fors naar beneden worden herzien. Meteen nam de angst toe dat de economie afstevent op een nieuwe recessie. Obama lanceerde een nieuw banenplan van $ 447 miljard, waarvan $ 240 miljard voor het halveren van de loonbelasting, een maatregel om vooral kleine en middelgrote ondernemingen te ondersteunen. Er wordt geld vrijgemaakt voor investeringen in snelwegen, spoorwegen en scholen en er worden ook middelen voorzien om het aantal ontslagen van leraars in de deelstaten te temperen. Om de officiële werkloosheid op 5 jaar tijd te reduceren van 9,1% tot 5% zouden maandelijks echter 300.000 nieuwe banen gecreëerd moeten worden. Sinds begin 2010 waren dat er gemiddeld 100.000, maar ook dat is nu stil gevallen.

Dit plan zal niet volstaan om de VS economie op weg te zetten naar duurzame groei. Het is een herhaling van het vorige stimulusplan in mineur. Als alles meezit, kan het de zwakke banengroei opnieuw op gang trekken tot ook dit plan uitgewerkt is. Het fundamentele probleem is immers niet een gebrek aan middelen om investeringen op gang te trekken. De bedrijven hebben middelen zat. Ze vertrouwen er echter niet op dat investeren in productie voldoende zal opleveren. Heel wat bedrijven halen nu al fors meer winst uit financiële verrichtingen dan uit productie. Bovendien is het lang niet zeker of er wel nog een markt bestaat die de productie kan opslorpen. Daarbij komt dat met de huidige ontwikkeling van wetenschap en techniek, innovaties jaren onderzoek vergen voor een rendement dat op steeds kortere tijd moet gerealiseerd worden. Zodra een product immers op punt staat, is het met de huidige mogelijkheden hooguit een kwestie van enkele jaren om de wereldmarkt te overspoelen.

Intussen stapelt de Amerikaanse overheid de schulden op. Vroeg of laat moet ze die afbetalen. Tot voor kort werd ervan uitgegaan dat dit met zekerheid zou gebeuren. De patstelling over het schuldplafond zaaide echter twijfel. Wie had verwacht dat politici de VS tot aan de rand van wanbetaling zouden brengen om hun gelijk in de begrotingsdiscussie te halen? Standard & Poor’s besloot de kredietwaardigheid van de Amerikaanse overheid voor het eerst in de geschiedenis naar beneden te halen. Ze deed dit aan de hand van een rapport met een rekenfout van maar liefst $ 2.000 miljard. Bovendien lapten de markten hun laarzen aan die beoordeling. De vraag naar Amerikaanse schatkistcertificaten nam niet af maar toe, waardoor de VS aan dezelfde rente kan lenen als Duitsland. Dit zal de FED niet aansporen om van inflatiebestrijding een prioriteit te maken. Integendeel, een beetje inflatie zou meer dan welkom zijn om de schuldafbouw te versoepelen. Het enige probleem daarbij is de moeilijkheid om inflatie te doseren.

Eurozone: prioriteit op besparen

Het bezoek van de Amerikaanse minister van financiën Timothy Geithner aan de Eurotop in Wroclaw, viel niet in goede aarde. Geithner was er om de EU te waarschuwen. Hij zal er de oncontroleerbare nasleep van het faillissement van Lehman Brothers in herinnering gebracht hebben om de EU ervan te overtuigen speculaties over een Grieks bankroet achterwege te laten. Hij heeft er ook gepleit voor een forse uitbreiding, een verviervoudiging, van het Europese stabiliteitsfonds. De leiders van de VS vrezen voor een nieuwe crisis van de wereldeconomie, deze keer met nog grotere gevolgen dan tijdens de Grote Recessie, ook al omdat de centrale banken en de overheden in de vorige recessie hun munitie al verschoten hebben. Hij heeft er wellicht gepleit voor een kordate en vastberaden injectie van middelen om de schuldencrisis in de kiem te smoren.

Voor Europa is dat echter even moeilijk als het saneren van de begroting in de VS of het optrekken van de particuliere consumptie in China. Ook de Europese politici zijn verdeeld over de manier waarop men de crisis het best bestrijdt. In de VS domineert voorlopig de strekking die prioriteit wil verlenen aan groei boven besparingen. Niet toevallig liggen de verhoudingen in Europa net andersom. De strekking die prioriteit wil geven aan besparingen ‘om de groei structureel te herstellen’ is er dominant. Dat is niet verwonderlijk. De Eurozone is een muntunie, geen fiscale en politieke unie. Ze bestaat uit 17 landen met allen hun eigen burgerij, hun eigen regering en hun eigen belangen. Wie heeft er baat bij dat het verlenen van prioriteit aan groei? De netto ontvangers. En wie heeft er baat bij dat eerst bespaard wordt vooraleer gespendeerd wordt? De netto betalers. Die laatste zijn de sterkste landen, die dominant zijn in het bepalen van het beleid van de Eurozone en de ECB.

LSP en het CWI zijn altijd van oordeel geweest dat Europese eenmaking op kapitalistische basis niet mogelijk is. We zijn er ook lange tijd van overtuigd geweest dat een economische recessie het project van een gemeenschappelijke munt zou doorkruisen, nog voor de Euro tot stand zou komen. Muntunies zijn niet nieuw. Eilandstaten rond Australië gebruiken de dollar en er bestaan nog voormalige koloniale munteenheden zoals de CFA frank. Ook vrijwillige munteenheden van min of meer gelijkwaardige staten hebben bestaan. De Scandinavische Monetaire Unie tussen 1873 en 1914 bijvoorbeeld. Of de Latijnse muntunie vanaf 1866 tussen België, Frankrijk, Zwitserland en Italië, die vervoegd werd door Spanje en Griekenland en later door Roemenië, Bulgarije, Servië, San Marino en Venezuela. Die unie hield op te bestaan in 1914, maar werd pas officieel ontbonden in 1927. We dachten echter dat de economische conjunctuur deze keer de muntunie zou doorkruisen. We hebben ons daarin vergist. We blijven niettemin van oordeel dat de crisis de Eurozone op een bepaald moment uiteen zal drijven, zij het niet tot op het punt van voor de invoering van de Euro.

De nationale burgerijen van Europa hebben nooit de intentie gehad met de Europese Unie, noch met de Eurozone om de Europese volkeren in vrede te verenigen. Dat was slechts retoriek, waarachter de werkelijke bedoeling schuil ging, namelijk de creatie van hefbomen voor winstmaximalisatie en sociale afbraak. Uiteraard zal ook de realiteit van toenemende internationale arbeidsdeling en de nood om sterker te staan in de concurrentie met andere handelsblokken hebben meegespeeld, maar nooit tot op het punt waar dat ten koste zou gaan van de eigen, nationale belangen. Het verdrag van Nice en meer nog dat van Lissabon hebben als doelstelling van Europa de meest competitieve regio ter wereld te maken. Het was ongetwijfeld de bedoeling om geleidelijk de nationale economieën te laten convergeren, zelfs al werden de Maastrichtnormen en het Stabiliteitspact die daarvoor werden opgesteld, ook misbruikt door nationale politici om de verantwoordelijkheid voor het neoliberale beleid aan Europa toe te dichten. De meeste landen hebben de Maastrichtnormen, laat staan het Stabiliteitspact, nooit behaald, ook België niet.

Tot voor de schuldencrisis waren economisten overtuigd dat convergentie een feit was. Zij zagen de oppervlakkige gemeenschappelijke kenmerken, niet de toenemende tegenstellingen onder de oppervlakte. Ze zagen vooral wat ze wilden zien. In 2006 schreef Marc De Vos van Itinera in een opiniestuk voor De Tijd: “Ierland leert ons dat relatieve inkomensongelijkheid de prijs is die wordt betaald voor een snelle economische expansie waarvan nochtans iedereen, inclusief de armen in absolute termen beter wordt.” De Vos zou dat vandaag niet meer op die manier herhalen, maar toen was hij verblind door de economische expansie. In ons antwoord in de congrestekst van 2006 wezen wij al op een tegenstelling die hij pas jaren later zou ontdekken: “…het specifieke verschijnsel waarbij Ierland jarenlang een negatieve reële rentevoet heeft gekend. De rentevoet wordt immers bepaald door de Europese Centrale Bank en ligt al jaren onder de Ierse inflatiecijfers. Het spotgoedkope krediet wordt indirect gefinancierd door een grote instroom van buitenlands kapitaal.”. We voegden eraan toe “Een diepe recessie op wereldvlak zal echter de kunstmatig opgeblazen economie in (Zuid-) Ierland in elkaar doen storten.”

Vandaag erkent iedereen dat de tegenstellingen niet afgenomen zijn, maar eerder toegenomen. Met het lage rentebeleid dat de sterkste economieën van de ECB eisten, werden in de periferie vastgoedbubbels geblazen en belastingsparadijzen gecreëerd, die elders gebruikt werden om sociale verworvenheden af te breken en lage loonsectoren op te zetten. Dat dit waterhoofd op een bepaald moment zou leeglopen, voorspellen de linkse socialisten al jaren. De spreads, het verschil in kostprijs waartegen nationale overheden kunnen lenen, waren nooit groter. In Le Soir geeft economieprofessor Paul De Grauwe (KUL) toe dat hij zich vergist heeft. Over een land dat toetreed tot een muntunie zegt hij “hadden we altijd gedacht dat dit land sterker werd, maar neen!” Spanje heeft een kleiner begrotingsdeficit en een kleinere schuld, maar Groot-Brittannië kan haar schuld op 10 jaar financieren aan 2,52%, terwijl dat voor Spanje dubbel zoveel is. Dat komt, aldus De Grauwe, doordat de Britse centrale bank desnoods zelf geld kan bijdrukken om haar verplichtingen na te komen, maar Spanje aangewezen is op de ECB.

Een Grieks drama

Landen buiten de Eurozone kunnen de export stimuleren door hun munt te devalueren. Wie in de Eurozone zit, is aangewezen op interne devaluatie, een modewoord voor sociale afbraak. Er is intussen geen land meer in de Eurozone dat niet aan het saneren is. Het ene omdat het beroep heeft moeten doen op de hulp van de ‘trojka’, de Europese Commissie, de ECB en het IMF, het andere opdat het er juist geen beroep zou moeten op doen. De harde besparingsplannen moeten de begrotingstekorten verminderen en de competitiviteit verbeteren, maar dat doen ze niet. Ze ondermijnen integendeel de koopkracht door loonsvermindering, aanvallen op alle uitkeringen, toenemende werkloosheid en in de meeste landen een verhoging van de indirecte belastingen op consumptiegoederen. Dat treft op zijn beurt de kleine middenstand, distributiebedrijven en bedrijven die gericht zijn op de binnenlandse markt. Echte investeerders worden afgeschrikt, speculanten die hopen op overnames aan spotprijzen aangetrokken. Door de snelle verkoop van overheidsbedrijven verdwijnen jaarlijks terugkerende inkomens voor een peulschil. Belastingsinkomsten krimpen en sociale uitgaven nemen toe, want steeds meer mensen doen er beroep op.

Landen die door de trojka onder curatele zijn gezet, komen terecht in een spiraal van negatieve groei. In het tweede kwartaal van 2011 onderging Griekenland een krimp van 6,9% op jaarbasis. Het begrotingstekort zal uitkomen op 8,5%, boven de doelstelling van de trojka. Wat anders kon men verwachten? Het gemiddelde gezinsinkomen is er de voorbije vier jaar gehalveerd. Het land dreigt ieder moment in wanbetaling te gaan. Toen Griekenland het eerste steunpakket van 110 miljard € toegezegd kreeg, was dat om wanbetaling op de per 19 mei 2010 vervallende staatslening van € 8 miljard te voorkomen. Het was het grootste pakket ooit. Intussen werd de rentevoet verlaagd waaraan het ter beschikking wordt gesteld en werd de looptijd van leningen verdubbeld, toch moest Griekenland een goed jaar later met de belofte van een nieuw pakket worden onderstut.

Deze keer gaat het om € 109 miljard. Aan te vullen met een theoretische bijdrage van de financiële sector via een vrijwillige obligatieruil waarbij bezitters van Griekse obligaties een “haircut” van 21% zouden aanvaarden, goed voor en totaal bedrag van € 37 miljard. Voor de banken is dat een goede zaak maar voor de Griekse overheid zal dat weinig schuldafbouw opleveren. Haar obligaties worden immers nu al op de secundaire markt aan minder dan 50% van de nominale waarde verhandeld. Nog voor dat plan door de nationale parlementen van de eurolanden is geloodst, staat het land echter opnieuw aan de rand van wantbetaling. Analisten gaan ervan uit dat de vraag niet meer is of Griekenland bankroet gaat, maar wanneer.

Als dat gebeurt, zullen de gevolgen catastrofaal zijn. De overheid zal lonen en uitkeringen niet meer kunnen betalen of fors verminderen. Facturen zal ze niet meer of slechts na lange tijd betalen. Door het niet of slechts gedeeltelijk terugbetalen van de schulden zal het land afgesneden worden van liquiditeiten. De financiële sector zal failliet gaan, net als veel bedrijven. Zowel uitgekeerde als opgebouwde pensioenen zouden zwaar onderuit gaan. Investeerders zouden het land trachten verlaten. Spaarders zouden hun geld trachten recupereren. Er zou een bankrun plaats grijpen. Sociale onrust, maar wellicht ook plunderingen zouden op de dagorde staan. Toen Argentinië in 2001 bankroet ging, vielen tientallen doden bij rellen, werd de staat van beleg ingesteld en werd uiteindelijk de situatie pas gestabiliseerd nadat de munt was teruggevallen tot 25% van haar waarde.

Voor sommige economisten is dit het enige mogelijke scenario en kan er maar beter nu al mee begonnen worden omdat de economische en sociale kost anders alleen maar groter zal worden. Nouriel Roubini pleit voor wanbetaling en het verlaten van de eurozone in de hoop dat een forse devaluatie op termijn de competitiviteit herstelt. De klok terug draaien, is echter niet kosteloos. De eurozone verlaten, is anders dan er nooit bij toegetreden zijn. Wie zal de schulden financieren als Griekenland haar eigen munt invoert? Nu al bedragen die 142% van het BBP. Die schulden zijn vooral in euro’s. Als de drachme heringevoerd wordt en zoals verwacht met 60% zou devalueren ten aanzien van de euro, zou de schuld ineens bij de 230% van het BBP bedragen. Er zouden dan nog dringender maatregelen vereist zijn om een bankrun te vermijden en kapitaalcontroles op te leggen. Bedrijven met leningen in het buitenland zouden failliet gaan. Importproducten zouden duurder worden en de levensstandaard van de gezinnen verder ondermijnen. Op kapitalistische basis zou ook dit geen oplossing zijn.

Sommigen pleitten voor de omzetting van nationale obligaties in Europese, in de hoop speculanten te ontmoedigen. De idee is het risico te spreiden door goede en slechte overheidsobligaties te bundelen, een beetje zoals met het effectiseren van rommelhypotheken. Men vreest echter voor de befaamde moral hazard, waarbij de druk voor budgettaire discipline verdwijnt en het aantal slechte overheidsobligaties na verloop van tijd de goede obligaties mee ondermijnt. In plaats van het risico zodanig te spreiden tot er geen meer overblijft, zou men integendeel zoals bij effecten ook de goede leningen aantasten. Anderen hopen dit in te perken, door slechts 60% van de overheidsschulden om te zetten in Europese obligaties. Maar ook dat zou niets oplossen, want speculanten zouden doorgaan met speculeren op het gedeelte boven de 60%. De sterkere landen van de Eurozone verzetten zich tegen de invoering van Europese obligaties. In de woorden van Karel Lannoo in De Knack: Europese obligaties zijn het sluitstuk van een fiscale en politieke unie, niet het beginpunt.

Betalen of scheiden

Paul de Grauwe begrijpt er naar eigen zeggen niets van. “We beschikken over de middelen”, zegt hij, “de ECB kan onbeperkt geld bijdrukken”. Dat zal geen inflatie veroorzaken, voegt hij eraan toe. Maar ook hiervoor staan de sterkere Europese landen niet te springen. Behalve het feit dat ze ook daarmee de controle over het monetaire beleid uit handen zouden geven, speelt weer mee dat dit de druk zou wegnemen om de begrotingen op orde te brengen. Het belangrijkste probleem is echter wel degelijk het gevaar voor inflatie. Het klopt dat het louter bijdrukken van geld niet onmiddellijk tot een forse inflatie opstoot moet leiden. Inflatie doet zich immers voor als de geldhoeveelheid in omloop sneller stijgt dan de goederen- en dienstenhoeveelheid in omloop. Die hoeveelheid wordt niet enkel bepaald de maatschappelijke geldhoeveelheid, maar ook door de snelheid waarmee ze van eigenaar wisselt. Wordt het geld vastgehouden door spaarders, beleggers in aandelen zoals begin deze eeuw toen zich het verschijnsel inflatie van de activaprijzen voordeed, of bedrijven die het oppotten, dan sijpelt dat geld niet door naar de reële economie en heeft het geen of weinig effect op de inflatie.

Een vergelijking met de beweging van de huidige olieprijzen en bij uitbreiding van alle energiedragers, maakt echter duidelijk wat het effect zou kunnen zijn van ongebreidelde geldcreatie door de ECB. Telkens als de economische groei stagneert, daalt de olieprijs waardoor er ademruimte ontstaat. Maar zodra de economie opbloeit, stijgt ook de olieprijs weer, waardoor de groei dicht gesnoerd wordt. Hetzelfde kan zich voordoen met een te forse toename van de geldhoeveelheid. Telkens als de economie stagneert, zal inflatiegevaar plaats ruimen voor een gevaar van deflatie, maar zodra de economie aantrekt en geld begint te rollen, kan een te grote geldhoeveelheid leiden tot een explosie van inflatie. China heeft nu al af te rekenen met een galopperende inflatie. Duitse politici houden nog steeds een trauma over aan de hyperinflatie tijdens de Weimar republiek. Voorts ligt de meer realistische herinnering aan de stagflatie van de jaren ’70 nog vers in het geheugen.

De kritische lezer kan inroepen dat de geldcreatie in de VS toch niet geleid heeft tot oncontroleerbare inflatie. We wezen er al op dat de VS in tegenstelling tot de eurozone, een natiestaat is met een nationale burgerij die niet alleen over dezelfde munt beschikt maar ook een fiscale en politieke eenheid. Bovendien bestaan de dollarreserves al en zijn ze over heel de wereld verspreid. Een vergelijkbare geldcreatie in de Eurozone is er minstens een te veel, ook voor China of andere landen met aanzienlijke valutareserves. In 2012 moet de Eurozone € 1.700 miljard herfinancieren, waarvan en kwart door Frankrijk, 23% door Italië, 19% door Duitsland en 20% door Spanje, Griekenland, Ierland en Portugal samen. Volgens de Deutsche Bank zou China voor hoogstens € 175 miljard kunnen investeren in schuldbewijzen uit Europa, een druppel op een hete plaat noemt ze dat.

Op 21 juni werd beslist de inzetbaarheid van het Europees stabiliteitsfonds uit te breiden. De verhoopte toename van de middelen voor het noodfonds bleef echter uit. Pas eind september stemde de Duitse rijksdag de al eerder besliste uitbreiding van haar bijdrage aan de garanties van het Europees stabiliteitsfonds. Daardoor beschikt het fonds nu eindelijk over de sinds januari aangekondigde € 440 miljard. Om een Grieks faillissement op te vangen, laat staan een besmetting naar andere Europese landen, is dat ruim onvoldoende. China en de VS dringen aan op een uitbreiding van het fonds tot € 2.000 miljard. Het illustreert dat ze een faillissement van Griekenland ernstig nemen en niet geloven in de illusie dat men Griekenland in quarantaine kan plaatsen. Ondanks de ‘unieke’ positie van Griekenland, dat al voor € 250 miljard toegezegd kreeg, is de staatschuldencrisis uitgebreid naar Ierland, dat een noodlening kreeg van € 86 miljard en Portugal met een noodlening van 78 miljard €. Spanje (€ 637 mld) dat alleen al evenveel schulden heeft als Ierland (€148 mld), Griekenland (€ 328 mld) en Portugal (€ 161 mld) samen, probeert met de hulp van de ECB wanhopig overeind te blijven. Als Italië (€ 1842 mld) met een schuld driemaal zo groot als die van Spanje onderuit glijdt, zal zelfs een verviervoudiging van het noodfonds niet meer volstaan. Hoe moeten ze dat door de 17 parlementen doen aanvaarden?

Er dreigt een nieuwe bankencrisis. Franse banken zijn voor meer dan € 600 miljard blootgesteld aan de PIIGS landen, Duitse, Britse en Amerikaanse voor elk 4 tot bijna € 500 miljard. De kapitaalbasis van Europese banken werd na de crisis van 2008 wel versterkt, maar niet in de mate waarin dat in de VS gebeurde. Dat ze hun Griekse staatsobligaties moeten afwaarderen, hadden de meeste wel ingecalculeerd. Als morgen echter ook Spaanse en Italiaanse obligaties afgewaardeerd moeten worden, zal het feit dat het noodfonds voortaan ook banken kan herkapitaliseren een magere troost zijn. De Europese burgerijen hebben zich echter in een catch 22 situatie geplaatst. De euro opgeven, zou een forse aderlating zijn voor de bedrijven die de factuur ongetwijfeld naar de arbeidersgezinnen zouden doorschuiven. Het zou een enorme slag zijn voor het prestige van de Europese burgerijen en een einde maken aan de samenwerking van na WOII. Het zou eveneens de exportpositie van de sterkere eurolanden ondermijnen. Maar de kostprijs om de Eurozone te behouden blijft oplopen en de vraag is vanaf wanneer de prijs te hoog wordt?

Eigenlijk bestaat er al enkele maanden een vrij grote consensus dat de politiek van interne devaluatie faalt, maar er is geen alternatief. Bijgevolg blijft men tegen beter weten in doorgaan met dezelfde politiek. De jongste realisatie was de stemming in het Europees parlement van het zogenaamde sixpack. Officieel is dit een antwoord op de economische crisis, maar men misbruikt de gelegenheid om neoliberale orthodoxie te institutionaliseren. Lidstaten moeten voortaan hun begrotingen voorleggen aan de Europese instellingen voor ze door de nationale parlementen worden goedgekeurd. Begrotingsremmen en schuldenplafonds worden afdwingbaar. Wie zondigt, kan gesanctioneerd worden. Tegelijk bediscussieert men echter een omweg om het noodfonds uit te breiden. Alsof er al niet genoeg schade werd aangericht door financiële manipulaties, wil men er een hefboomeffect op plaatsen. De ECB zou onbeperkt geld lenen aan wie overheidsobligaties wil kopen van zwakke eurolanden, met de € 440 miljard van het noodfonds als waarborg. Op die manier kan voor vier of vijf keer meer euro aan obligaties gewaarborgd worden en hoopt men speculatie tegen obligaties van Italië of Spanje tegen te gaan.

Men kan zich afvragen waar ze mee bezig zijn. In feite blijven ze maar aanmodderen tot de onvermijdelijke pijnlijke scheiding zichzelf aandient. Dat is logisch, want op basis van het kapitalisme bestaat geen uitweg. Het fundamentele probleem is immers dat de kapitalistische markt de wetenschappelijke en technische capaciteit onderbenut en tegengewerkt. We moeten de economie bevrijden van winstbejag en ten dienste stellen van de gemeenschap en haar leef- en werkomgeving, door vrij collectief beheer van de sleutelsectoren en van kennis en door democratische planning. De regering die dat doet, zou wellicht uit de eurozone geschopt worden. Dat zou geen zelf gekozen isolement zijn. Jongeren en arbeiders overal in Europa zouden snel begrijpen dat de burgerij daarmee probeert hen af te snijden van het enige mogelijke alternatief. Het zou een omgekeerd effect hebben.

Delen:
Printen:
Voorpagina van De Linkse Socialist