Sociale zekerheid onder vuur – strijd organiseren

Foto van de betoging afgelopen dinsdag. Die betoging is een goed vertrekpunt om de strijd voor onze sociale zekerheid te organiseren!

De sociale zekerheid ligt onder vuur. De afgelopen jaren hebben de bazen een deel van de bijdragen aan de sociale zekerheid cadeau gekregen in de vorm van zogenaamde lastenverlagingen. Een deel van ons indirect loon – dat via sociale zekerheid doorstroomt naar collega’s die steun nodig hebben (ziekte, pensioenen, werkloosheid) – is afgeschaft. Omdat het een operatie achter de schermen is die we niet direct in onze portemonnee voelen, passeerde dit zonder veel protest. Het opgestapelde tekort in de sociale zekerheid wordt echter groter. Vanaf 2021 dreigt een deel financiering door de overheid weg te vallen, waardoor zwaardere aanvallen onvermijdelijk zijn. Hoog tijd om het verzet te organiseren om onze sociale bescherming te verdedigen en uit te breiden!

Dossier door Geert Cool uit maandblad ‘De Linkse Socialist’

 

Wat is sociale zekerheid?

Sociale zekerheid omvat de bescherming die werkenden afgedwongen hebben voor ogenblikken waarop ze niet kunnen werken.

Het is ontstaan vanuit arbeiders die het slachtoffer werden van al dan niet tijdelijke werkloosheid of die eisten dat ze vanaf een bepaalde leeftijd een pensioen zouden krijgen. Er kwam bescherming voor ziekte en invaliditeit. Daarnaast werd ook onder meer kinderbijslag afgedwongen om de kost die kinderen met zich meebrengen collectiever te dragen.

Alle werkenden dragen bij tot de sociale zekerheid: een belangrijk deel van ons loon wordt hiervoor gebruikt. Tegelijk genieten we langs de andere kant uiteraard ook voordelen uit de sociale zekerheid. Zonder deze bescherming zou armoede veel algemener verspreid zijn.

 

Hoe is de sociale zekerheid ontstaan? 

Eind december waren er herdenkingen voor 75 jaar sociale zekerheid. In december 1944 werd de aanzet voor de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid (RSZ) gegeven. Zeker in sociaaldemocratische kringen wordt het ontwikkelen van de sociale zekerheid graag toegeschreven aan Achiel Van Acker (BSP). Dat is echter slechts een deel van het verhaal: elke stap vooruit in onze sociale bescherming was het resultaat van strijdbewegingen waarmee de arbeidersbeweging het kapitalisme bedreigde.

Het moderne stelsel van sociale zekerheid werd door de arbeiders afgedwongen na meer dan honderd jaar stakingen en gevechten tegen het kapitaal en het staatsapparaat. Het is door stakingen als die van 1886 of die vlak na de Eerste Wereldoorlog dat het recht voor de werkenden om zich te organiseren werd afgedwongen, naast algemeen enkelvoudig stemrecht voor mannen en de eerste elementen van sociale bescherming. Aanvankelijk organiseerden de werkenden zelf hun steunkassen en onderlinge solidariteit. Strijd dwong de bazen om verplichte bijdragen te betalen voor de pensioenen van arbeiders (1924) en bedienden (1925), voor beroepsziekten en kinderbijslag (1927) en voor jaarlijkse vakantie (1936). De algemene staking van 1936, die spontaan en van onderuit ontwikkelde, dwong het betaald verlof af.

Na de Tweede Wereldoorlog was de burgerij ongerust over de sociale situatie. Er was een brede steun voor het gewapend verzet met daarin een prominente rol van syndicalisten en communisten. De werkenden die een rol speelden in de oorlog tegen het nazisme wilden nadien niet terugkeren naar ellende, maar eisten respect. Sociale bescherming was daar één onderdeel van. Uit angst voor bewegingen – een terechte angst als we kijken naar de strijd rond de Koningskwestie in 1950 of nog de revolutionaire algemene staking van de winter van 1960-61 – werden toegevingen gedaan. Niet de strijdbaarheid van Achiel Van Acker deed de burgerij toegeven, maar veeleer de schrik voor revolutie. Dat de sociale zekerheid in een wet gegoten werd, betekende niettemin een enorme stap vooruit voor de arbeiders en hun gezinnen.

De arbeidersbeweging heeft afgedwongen dat sociale risico’s (ouderdom, ziekte, werkloosheid, …) niet moeten gedragen worden door het gezin en niet afhankelijk zijn van liefdadigheid, maar als maatschappelijke kwesties ook collectief gedragen worden. Elke afbraak van de sociale zekerheid betekent een stap terug in de richting van individualisering van sociale risico’s. Dit zien we nu al: de zorgcrisis maakt dat een deel van de zorg voor ouderen bijvoorbeeld bij familie, in het bijzonder vrouwen, terecht komt.

 

Jaren van besparingen op sociale zekerheid

De belangrijkste uitgavenposten in de sociale zekerheid zijn de pensioenen, gezondheidszorg en werkloosheidsuitkeringen (inclusief brugpensioen). Vorig jaar was er een tekort van 3,1 miljard en tegen 2024 zou dit bij ongewijzigd beleid oplopen tot 6,4 miljard euro. Volgens de bazen komt dit door stijgende uitgaven. Nochtans is er daar de afgelopen jaren fors op bespaard: zowel pensioenen, de zorgsector, langdurig zieken, bruggepensioneerden als werklozen lagen onder vuur.

Onder de regering-Michel werd de pensioenleeftijd opgetrokken tot 67 jaar met als gevolg dat werkenden twee jaar minder recht hebben op een pensioen. Bovendien zijn de loopbaanvoorwaarden de afgelopen jaren verstrengd waardoor het moeilijker wordt om recht te hebben op een volledig pensioen. Daarnaast wordt brugpensioen zo goed als onmogelijk. Technisch wordt brugpensioen gezien als een werkloosheidsuitkering, maar het doel van alle aanvallen op het brugpensioen (zowel onder de regering-Di Rupo als die van Michel) is om ons langer te laten werken.

In de gezondheidszorg is een ‘groeinorm’ opgelegd: de uitgaven mogen met slechts 1,5% per jaar stijgen, onder de regering-Di Rupo was er een verlaging van deze norm van 4,5% naar 3% en onder de regering-Michel volgde een verdere halvering. Terwijl de bevolking gemiddeld ouder wordt en onder meer de toenemende werkdruk leidt tot meer gezondheidsproblemen, wordt de zorg op een dieet gezet met miljarden minder uitgaven. De gevolgen laten zich uiteraard voelen: er is een algemene zorgcrisis. Toegang tot zorg wordt minder evident: volgens de gezondheidsenquête stelt 14% zorg uit omwille van financiële redenen, onder de 25% armste gezinnen loopt dit op tot 27%.

Onder de regering-Michel was er een sterke stijging van het aantal langdurig zieken: in 2018 waren er 415.000 of 71.000 meer dan in 2014. Als het probleem van onhoudbare werkdruk en psychische belasting niet wordt aangepakt, bestaat het enige antwoord van de regering eruit om langdurig zieken uit het systeem te duwen. Voor minister De Block moeten zieken sneller aan het werk met sancties voor wie geen reïntegratieproject volgt. De vakbonden berekenden dat in 2018 maar liefst 68% van de langdurig zieken die in een re-integratieproject stapten uiteindelijk werden afgedankt. “Het is een ontslagmachine,” werd vastgesteld.

Dat brengt ons bij de werkloosheidsuitkeringen. Naast de afbouw van het brugpensioen, het Stelsel van Werkloosheid met bedrijfsToeslag (SWT), is de controle op werklozen opgevoerd en stijgt het aantal sancties. Het leidt onder meer tot een explosie van het aantal mensen afhankelijk van een leefloon: in 2018 waren er 143.866 mensen afhankelijk van een leefloon, tegenover net geen 100.000 in 2014. Het aantal ‘verplicht ingeschreven werklozen zonder recht op een werkloosheidsuitkering’ (zoals mensen met een leefloon) nam in 2019 toe met 17,5% tegenover 2018. In plaats van sociale bescherming te genieten met een werkloosheidsuitkering wordt een groeiende laag afhankelijk van sociale bijstand.

We zien dat er op alle centrale onderdelen van de sociale zekerheid is bespaard en geknipt in onze rechten en bescherming. Het versterkt het gevoel onder werkenden dat ze minder waar voor hun geld krijgen. We moeten echter antwoorden op de pogingen van de rechterzijde die daarop  inspeelt om verdeeldheid te zaaien. Onze sociale zekerheid wordt niet ondermijnd omdat asielzoekers of werklozen ‘profiteren’, maar omdat een deel van de financiering cadeau gedaan wordt aan de bazen! De sociale zekerheid is niet onbetaalbaar, maar als de inkomsten afgebouwd worden, stelt er zich uiteraard een probleem.

 

Het grote probleem: de financiering

Op de uitgaven voor de sociale zekerheid werd bespaard of minstens geknipt in de nodige groei. Dit was volgens de regering noodzakelijk om het tekort onder controle te houden. Dat tekort is het resultaat van cadeaus aan de werkgevers. Terwijl werklozen aan een strikte controle worden onderworpen, geldt dit niet voor de bedrijven die miljarden cadeau kregen.

Een maatregel die bijzonder veel kostte, was de vermindering van de zogenaamde ‘patronale sociale bijdragen’ van 32,4 naar 25%. We schrijven ‘zogenaamd’ omdat het eigenlijk om indirect loon gaat. Wij krijgen dat niet in handen. Het wordt rechtstreeks door de bazen doorgestort naar de sociale zekerheid. Op ons indirect loon is er dus fors bespaard met de taxshift. Het ging volgens het Planbureau om 5,8 miljard euro!

Maatregelen zoals de taxshift of de indexsprong werden voorgesteld als noodzakelijk om de concurrentiepositie van de bedrijven te versterken. Ondertussen zijn economen het erover eens dat de ‘loonkostenhandicap’ in vergelijking met de buurlanden is weggewerkt. Toch leiden maatregelen als een taxshift niet tot investeringen in nieuwe productie. Het cadeau werd gebruikt om de winstmarges op te krikken, zo stelde de Nationale Bank in december vast. Sinds 2016, het ogenblik dat de patronale sociale bijdragen daalden tot 25%, liggen de winstmarges in ons land beduidend hoger dan het gemiddelde voor de eurozone.

Daarnaast zijn er voor bazen steeds meer mogelijkheden om sociale bijdragen te ontlopen. Denk maar aan de flexi-jobs: ondertussen goed voor ongeveer 55.000 jobs. Dat stelsel werd ingevoerd om zwartwerk te bestrijden, maar het wordt vooral gebruikt om bestaande jobs om te zetten in goedkopere versies. Zelfs het Rekenhof moest toegeven dat 35% van de flexi-jobs geen nieuwe jobs zijn. De regering-Michel wilde de maatregel van flexi-jobs uitbreiden naar andere sectoren dan de horeca.

Verder is er een grote toename van extralegale voordelen: van bedrijfswagens over maaltijdcheques tot de in opgang zijnde cafetariaplannen waarbij een deel van het loon in de vorm van voordelen in natura wordt betaald zonder sociale bijdragen. Voor werkenden met een hoger loon lijkt dat interessant: boven een plafond van 57.602,62 euro bruto per jaar (een nettoloon van rond de 2.500 euro per maand) nemen de pensioenrechten immers niet toe. Dan lijkt het interessanter om eerder voor extra voordelen in natura te gaan. De enige manier om hierop te antwoorden is door een substantiële verhoging van het plafond te eisen.

Op vraag van de vakbonden liet de regering de effecten van 11 extralegale voordelen onderzoeken: er bleek 6,8 miljard euro loonmassa op deze wijze uitbetaald te worden. De sociale zekerheid loopt hierdoor 2,6 miljard euro mis. Enkele vaak voorkomende voordelen (zoals hospitalisatieverzekering en pensioenfondsen) werden niet in de studie opgenomen, waardoor het totale bedrag dat de sociale zekerheid misloopt ongetwijfeld boven de 4 miljard euro uitkomt.

Sociale bijdragen zijn goed voor 72,9% van de inkomsten van de sociale zekerheid. Als er miljarden uit verdwijnen, heeft dat uiteraard gevolgen. De inkomsten uit sociale bijdragen lopen achter op de stijging van de loonmassa. Als het bedrag van alle uitbetaalde lonen stijgt, zouden de inkomsten voor de sociale zekerheid een gelijk groeipad moeten kennen. Maar dit is dus niet het geval. Volgens de vooruitzichten voor 2020 zou het verschil tegenover 2015 oplopen: de loonmassa zou stijgen met 17%, de sociale bijdragen met 9,5%.

Het ABVV berekende dat de netto-dividenden tussen 1996 en 2016 met 11,14 miljard euro stegen, terwijl de bijdrageverminderingen en loonsubsidies in dezelfde periode met 11,96 miljard zijn toegenomen.

De cadeaus aan de bazen maken dat de gemeenschap, wij dus, een groter deel bijdraagt om het gat te vullen. Een deel daarvan komt van ‘alternatieve financiering’ met een stuk van de inkomsten uit BTW en roerende voorheffing. Een ander deel wordt rechtstreeks uit de staatskas betaald. Daaronder de ‘evenwichtsdotatie’, goed voor 3% van de financiering van de sociale zekerheid. Deze dotatie die de uitgaven en inkomsten van de sociale zekerheid in evenwicht moet houden, loopt echter af in 2020. Dat is het gevolg van een beslissing van de regering-Michel in 2017. Als de evenwichtsdotatie niet verlengd wordt, zullen er nogmaals enkele miljarden besparingen gezocht worden in de sociale zekerheid. Dit terwijl de sociale bescherming al fors is afgebouwd.

 

Hoog tijd voor verzet

Als de arbeidersbeweging niet reageert, dreigt de verdere afbraak van de sociale zekerheid de komende jaren in een stroomversnelling te komen. Verzet is nodig!

Veel werkenden hebben het gevoel dat ze minder terugkrijgen voor wat ze betalen, terwijl toch een aanzienlijk deel van ons inkomen naar bescherming tegen sociale risico’s gaat. De aanvallen op onder meer de eindeloopbaanregelingen spelen daarbij onder meer een rol. De afname van sociale bescherming en het feit dat het aandeel van gewone werkenden in de totale belastingbijdragen toeneemt, maken het vandaag soms moeilijk om collega’s te overtuigen van strijd voor de sociale zekerheid.

Dat kunnen we enkel beantwoorden met offensieve eisen: meer sociale bescherming en het geld voor zowel sociale zekerheid als voor de noden van de gemeenschap in het algemeen zoeken waar het zit: bij de bazen en de superrijken.

De sociale zekerheid versterken kan op verschillende manieren: door hogere lonen voor werkenden waaronder een minimumloon van 14 euro per uur en waarbij alle voordelen effectief als loon worden gezien (wat leidt tot meer inkomsten voor de sociale zekerheid en tot meer bescherming), door het werk werkbaar te maken (onder meer met een arbeidsduurvermindering zonder loonverlies en met bijkomende aanwervingen), door de bescherming uit te breiden in plaats van in te perken (bescherming op basis van de behoeften: uitkeringen boven de armoedegrens, meer middelen voor zorg, leefbaar pensioen, bescherming als individueel recht zodat niemand afhankelijk is van een partner, …) en door de middelen voor dit alles te zoeken waar ze zitten, door de cadeaus aan de bazen terug te trekken en de superrijken te laten bijdragen aan de gemeenschap.

Een vermogensbelasting op de superrijken is een belangrijk onderdeel van een progressief belastingstelsel. Dat breekt met het beleid van de afgelopen jaren dat de rijksten steeds minder liet betalen. Zelfs de nieuwe IMF-topvrouw Kristalina Georgieva merkte op: “Aan de bovenkant van de inkomensverdeling kunnen belastingen omhoog zonder dat dit de economische groei aantast.” Een rijkentaks is niet gericht op werkenden die een normaal loon hebben, maar op het handjevol superrijken. Zo zijn er in ons land ondertussen 29 miljardairs. Wereldwijd zagen de 500 rijksten vorig jaar hun vermogen met 1,2 biljoen dollar stijgen, een toename met 25% op een jaar tijd! Als onze sociale bescherming op een crashdieet gezet wordt, weten we meteen waarom: er is een gigantische transfer van middelen naar de superrijken. Dat leidt niet tot productieve investeringen maar tot recorddividenden en een casinokapitalisme.

De concentratie van rijkdom bij een kleine toplaag is geen uitwas van het systeem, het zit in het DNA van het kapitalisme. Om onze volstrekt logische en eenvoudige eisen te realiseren en iedereen een degelijk leven te bieden, moeten we bijgevolg de strijd tegen het kapitalisme aangaan. De bazen zullen geen toegevingen doen op basis van goede argumenten. Er is een krachtsverhouding nodig. Dat is hoe de sociale zekerheid is afgedwongen: de angst voor revolutie door de arbeidersbeweging deed de burgerij toegeven. De verdediging en uitbreiding van de sociale zekerheid zal niet anders gebeuren. Elke verworvenheid onder het kapitalisme is slechts tijdelijk: de bazen grijpen elke kans aan om verworvenheden terug te dringen. Uiteindelijk is er dan ook een ander systeem nodig: een socialistische samenleving waarin de werkenden en hun gezinnen samen op democratische wijze beslissen over hoe de beschikbare middelen worden ingezet in het belang van de gemeenschap.

 


Neen aan de privatisering van de sociale zekerheid

De afbraak van de sociale bescherming is voor de bazen niet alleen interessant omdat ze zelf minder moeten bijdragen. Het biedt tegelijk ook investeringsmogelijkheden. Er is de afgelopen jaren een wildgroei geweest inzake hospitalisatieverzekeringen, aanvullende pensioenfondsen, ambulante verzekeringen, … zowel op bedrijfsniveau georganiseerd als op louter individuele basis. Zo wordt een deel van de sociale zekerheid doorgeschoven naar private verzekeraars. Deze sluipende privatisering stoppen, kan het best door de effectieve bescherming door de sociale zekerheid te versterken.


Met kinderbijslag kan je geen huis kopen…

De kinderbijslag is het eerste onderdeel van de sociale zekerheid dat in 2014 overgedragen is aan de gemeenschappen. Deze regionalisering werd in Vlaanderen meteen aangegrepen om in 2017 de kinderbijslag niet te indexeren. Er kwam bovendien een nieuw stelsel dat minder gunstig is voor grotere gezinnen. Begin januari lag minister-president Jambon onder vuur omdat hij beweerde dat nieuwkomers met achterstallig kindergeld een huis konden kopen.

Het achterliggende idee was dat er misbruik was, in het bijzonder door asielzoekers. Dit gaf aan hoe wereldvreemd de traditionele politici zijn: een kinderbijslag van 163 euro per maand per kind ligt onder de reële uitgaven die een gezin maakt voor een kind. De Gezinsbond berekende dat er maximaal, in een bijzonder extreem geval, tot 80.000 euro aan achterstallige kinderbijslag kan betaald worden, wat uiteraard een pak lager is dan de kostprijs van een huis.

De uitval van Jambon was erop gericht om het recht op achterstallige kinderbijslag in de tijd te beperken tot één jaar in plaats van vijf jaar. De ‘opbrengst’ van deze aanval zal niet dienen om de bescherming van het ‘eigen volk’ te versterken. Dat zagen we eerder met de niet-indexering van de kinderbijslag. Het gaat om besparingsoperaties. De regionalisering van de kinderbijslag leidt tot een afname van de sociale bescherming.

Delen:
Printen:

Steun ons: plaats uw boodschap in onze mei-editie!

Voorpagina van De Linkse Socialist

Uw boodschap in onze mei-editie