“Je kan een fysieke beperking nooit los zien van de context waarin je leeft”

Besparingen op onderwijs, openbaar vervoer, gezondheidszorg en openbare werken raken mensen met een beperking extra hard

Michael is al jaren actief lid bij LSP. We leerden hem kennen aan de universiteit van Gent als een vlotte prater en begeesterd marxist. Erg slechtziend slaagt hij erin een zelfstandig en rijk leven uit te bouwen, op sociaal, academisch en politiek vlak. We spraken met hem over zijn activisme en de plaats van mensen met een beperking in de strijd.

Interview door Koerian uit maandblad ‘De Linkse Socialist’

Als tiener had je de ambitie om slechtzienden te vertegenwoordigen in het parlement. Hoe concreet waren je ideeën en welke voorstellen speelden in je hoofd op dat moment?

“Je kan van iemand van 15 of 16 jaar niet verwachten dat zijn ideeën volledig gevormd zijn of op punt staan. Ik had het gevoel dat slechtzienden voor veel mensen onbekend zijn en ik wou het gezicht worden van die slechtzienden. Ik wou dat op een positieve manier doen: door mijn positie te gebruiken om de positie van mensen met een beperking in de samenleving te verbeteren, als iemand die eerlijk is over zijn beperking. Niet zoals bijvoorbeeld Hillary Clinton die claimt vrouwen te vertegenwoordigen om stemmen te scoren, maar in realiteit een neoliberaal programma verdedigt dat de levenssituatie van vrouwen verslechtert.”

Is die insteek, het willen vertegenwoordigen van slechtzienden, iets dat terugkomt in je activisme bij LSP?

“Ik vind dat er nog een brug moet worden geslagen tussen marxisme en mensen met een beperking. Kapitalisme teert op ongelijkheid en de zucht naar zo groot mogelijke winstefficiëntie. Mensen worden beoordeeld op hun arbeidscapaciteit. In zo’n systeem zullen mensen met een beperking altijd benadeeld worden. Het is heel moeilijk om in het kapitalisme deze mensen een gelijkwaardig bestaan te geven. Dat is een theoretische overtuiging die ik al lang heb.”

Hoe heb je dat zelf ervaren, die nadruk op arbeidsproductiviteit in een kapitalistische samenleving?

“Ik heb de grote pech dat ik niet lang meer te leven heb [Michael lijdt aan een terminale kanker ndvr.], zodat ik niet meer op zoek moet naar een job. Ik zie bij veel vrienden die slechtziend zijn dat die zoektocht voor enorm veel frustratie zorgt. Het is voor ons heel moeilijk om werk te vinden. Mensen werken vaak niet. Niet omdat ze dat niet willen, maar omdat ze vandaag geen kansen krijgen.

“Er bestaat een systeem waarbij werkgevers die iemand met een beperking aannemen een premie krijgen, maar ik vind dat bijna denigrerend. Het gaat me ook om de waardigheid van mensen met een beperking. Iedereen kan een bijdrage leveren aan de samenleving, maar blijkbaar is het kapitalisme niet in staat iedereen een plek te geven.”

Het gaat over arbeidsproductiviteit, maar een samenleving die daar de nadruk oplegt, dat vertaalt zich ook in …

“Sociale reguleringen.”

Sociale reguleringen, onderwijs, cultuur, de organisatie van de samenleving.

“Dat is ook zo. Het is op sociaal gebied bijvoorbeeld moeilijker om goede relaties aan te knopen. Dat is een echte strijd als slechtziende, zeker als je in het gewoon onderwijs zit, als je elke dag doorbrengt tussen mensen die wel goed zien. Je bent altijd een stukje anders. Ik was niet anders op vlak van intelligentie: ik ben intelligent. Ik denk ook niet dat ik asociaal was, maar pakweg non-verbale signalen pik ik al niet op. Ik kijk voor een stuk op een andere manier naar de maatschappij en word ook anders behandeld omdat ik slechtziend ben. Dat heeft ook een invloed op je zelfvertrouwen.

“Ik heb veel te maken gekregen met pestgedrag in het middelbaar, maar heb bijvoorbeeld ook al vaak meegemaakt dat ik op weg naar huis door de Overpoort loop [Michael woonde in Home Vermeylen] en dat mensen mij aanklampen en vragen of ik al seks heb gehad, of ik geen vriendin moet hebben, dat is ook deel van de maatschappij. Als mensen zo’n dingen zeggen als ze dronken zijn, wat denken die mensen dan als ze nuchter zijn? Het probleem is structureel, net zoals bij seksisme en racisme. Maar dat structureel probleem vertaalt zich natuurlijk ook in het gedrag van individuen naar mensen met een beperking toe.”

Je zegt dat je zelf veel hebt nagedacht over negatieve reacties van andere mensen. Ben je tot conclusies gekomen?

“Een beperking kan je makkelijk zien als een sociale constructie. Is het erg dat ik niet aan de band kan staan omdat ik slechtziend ben? Je kan zeggen dat dat erg is, in een maatschappij die daarop gericht is. Is het erg dat ik niet met een auto kan rijden? In een maatschappij met weinig openbaar vervoer is dat heel vervelend. In een maatschappij met veel openbaar vervoer zou dat bijvoorbeeld geen probleem zijn. Is het een probleem dat ik rode lichten niet kan zien? Als er geen geluid is om dat te compenseren is dat inderdaad een probleem, maar als daar voorzieningen voor zijn wordt dat al veel minder lastig.

“Het gaat altijd om de verhouding tussen de beperking en de maatschappij. Je kan een fysieke beperking nooit los zien van de context waarin je leeft. In die zin raken besparingen op onderwijs, openbaar vervoer, gezondheidszorg en zelfs openbare werken mensen met een beperking extra hard.”

Deze regering zou tegenwerpen dat het M-decreet en de hervormingen inzake persoonsvolgende begeleiding cruciale hervormingen zijn in die richting. Wat is jouw mening daarover?

“Ik heb weinig zicht op het financieel kader van de nieuwe maatregelen. Een eerste kritiek is dat er heel wat mensen op de wachtlijst staan voor persoonsvolgende begeleiding. Die krijgen 300 euro als overgangsmaatregel, maar veel kan je daar niet mee doen. Er zijn enorme financiële tekorten, waardoor persoonsvolgende begeleiding voor een te kleine groep mensen beschikbaar is.

“Een tweede kritiek is dat het versterken van mensen met een beperking door hulp wordt gecommercialiseerd. Je moet gaan onderhandelen met individuen voor contracten, dat lijkt mij een vies systeem. Moest ik nog lang leven en in dat systeem terechtkomen, dan zou ik dat nog wel kunnen bolwerken. Maar voor mensen die intellectueel minder sterk staan, en dat bedoel ik niet negatief, denk ik dat dat een heel stuk moeilijker is.

“Toch zit er een progressief idee achter het nieuw systeem: het idee dat je mensen uit een instelling haalt en ze, met enige ondersteuning, zelfstandig laat wonen. Dat is een goede zaak, dat is een mooi idee. Er zitten vieze kantjes aan, maar het idee dat iedereen zo zelfstandig mogelijk kan leven, met hulp – dat ik bijvoorbeeld met zo’n persoonsvolgend budget taxi’s kan bestellen in Sint-Laureins als ik dat nodig vind – is een goede zaak.

“Voor het M-decreet geldt in principe hetzelfde. Mensen die in het buitengewoon onderwijs zitten, krijgen de optie geïntegreerd te worden in het regulier onderwijs. Op zich ben ik daar voorstander van. Als je mensen in een speciale school plaatst, is de stap naar integratie in de maatschappij later groter. Maar dan moeten daar wel meer middelen tegenover geplaatst worden.

“Kleinere klassen lijken mij een evidente maatregel. Op die manier kan een leerkracht meer aandacht geven aan de persoon met een beperking. Kleinere klassen vragen echter meer leerkrachten en meer ruimte en dat kost geld, geld dat niet wordt vrijgemaakt. Het is een mooi idee met een slechte uitwerking. Een idee staat of valt natuurlijk met de bereidheid investeringen te doen om het effectief in de praktijk te brengen. Op dat vlak faalt de huidige regering.”

Wat is er volgens jou nodig om mensen met een beperking een volwaardige plek te geven in de maatschappij?

“Ik denk altijd dat mensen met een beperking een soort van emancipatiegolf nodig hebben. Als mensen met een beperking in de media komen, gaat het over winnaars van de paralympics of tekorten in instellingen. Ik heb nog heel weinig verhalen gehoord of gelezen in de media van mensen aan wie ik mij kan spiegelen, mensen die wel een beperking hebben, maar die bijvoorbeeld aan de universiteit studeren, hun leven in handen nemen.”

Je spreekt over een emancipatiegolf, maar hoe en met welk soort programma denk je dat we mensen met een beperking kunnen bereiken? Wat kan een voorstel zijn waarrond je mensen met een beperking actief maakt of in strijd brengt?

“Ik zou graag hebben dat veel mensen met een beperking de vakbond steunen. Dat wanneer er stakingen zijn van het openbaar vervoer, die mensen daarin participeren, dat ze zich integreren in de beweging en de sociale strijd. Er zijn veel organisaties voor mensen met een beperking, maar die organiseren zich niet op zo’n manier. Dat mis ik: een brug tussen mensen met een beperking, politieke partijen en bredere projecten.

“Ik ben anderzijds ook wel wat teleurgesteld over de houding van vakbonden naar mensen met een beperking toe. Als mensen met een beperking de brug moeten maken naar de vakbond, moet het omgekeerde ook het geval zijn. Vakbonden moeten de rechten van mensen met een beperking incorporeren in hun programma. Ik vind dat dit te weinig het geval is.

“Zo voel ik me niet goed bij wat de vakbonden schrijven over het M-decreet. Ze klagen terecht de besparingen aan, ze klagen terecht dat leerkrachten moeten omgaan met heel veel druk en dat dat leidt tot stress en burnouts. Ze moeten echter blijven benadrukken dat het M-decreet een positief project kan zijn, mits er genoeg middelen worden vrijgemaakt. Ze moeten vechten voor mensen met een beperking. Ik heb nu het gevoel dat vakbonden het vooral opnemen voor de ambtenaren en minder voor mensen met een beperking.

“Ik heb dat ook op het terrein ervaren. Ik ben naar stakingspiketten geweest, bijvoorbeeld in 2014 tijdens de gigantische golf van stakingen bij het begin van Michel I, en had het gevoel dat de mensen mijn aanwezigheid niet goed konden plaatsen. Ik kreeg de indruk dat ze niet goed snapten wat ik daar deed.

“Natuurlijk is het politiek bewustzijn bij mensen met een beperking niet noodzakelijk groter of anders. Dan is je vraag natuurlijk wel terecht: welke oplossingen zijn er of welke projecten stel je concreet voor om dat te veranderen? Dat weet ik zelf niet goed. Ik ben er ook niet enkel op gericht om iets te doen voor mensen met een beperking. Ik wil een socialistische maatschappij die ten goede komt aan mensen met een beperking, maar even goed aan anderen.”

Misschien even brainstormen. Zou je het recht op werk centraal kunnen stellen in een programma voor mensen met een beperking?

“Ik ben daarmee akkoord: veel mensen met een beperking leven van een uitkering en zijn zo in staat om financieel te overleven. Maar ik denk niet dat die heel gelukkig zijn met die gang van zaken. Zij willen heel vaak wel werken. Werk leidt tot een sociaal netwerk en tot een positiever zelfbeeld. Het betekent mee nuttig zijn, financiële onafhankelijkheid, zelfstandigheid, een plek in de maatschappij en zo ook een bepaalde sociale status. Dat is zeker het nastreven waard.

“Het gaat voor mij altijd over waardigheid. Het werk dat mensen met een visuele beperking doen, kan ander werk zijn dan mensen die goed zien. Er kunnen aanpassingen zijn. Het moet vooral gelijkwaardig werk zijn, met persoonlijke relaties waar er gelijkwaardigheid is. Werk waar wederzijds respect is, waar je als gelijken wordt gezien.

“Zoals ik al zei moeten veel mensen met een beperking vechten voor een job en lang zoeken. In een maatschappij waar winstefficiëntie centraal staat, leidt dit er vaak toe dat zij achter een telefoon worden gezet en geen kansen krijgen om zich te ontplooien. Daarom ben ik ook socialist: in een socialistische samenleving draagt iedereen bij naar eigen vermogen en wordt in de noden van iedereen voorzien. Zo krijgt iedereen een plek, met of zonder beperking.”


“Al bij al heb ik naar mijn aanvoelen een redelijk rechtlijnig parcours afgelegd”

Michael op een betoging tijdens het actieplan tegen de regering-Michel in 2014. Hij staat vooraan aan het spandoek als derde van rechts.

Hoe ben je marxist geworden? Hoe ben je bij LSP terecht gekomen?

“Er zijn heel wat elementen die een rol spelen. Ik heb als kind een grote politieke vorming gekregen van mijn ouders. Toen ik zeven was, zat ik elke avond bij mijn papa op schoot om naar het nieuws te luisteren. Wanneer we daarna in bad gingen, hadden we al discussies over politiek.

“De lessen economie in het middelbaar waren een ander kantelpunt. De crisis van 2007-2008 was net begonnen en mijn leerkrachten konden me niet vertellen waarom het economisch systeem nooit helemaal stabiel werkte. Dat versterkte me in het idee dat iets aan dit systeem niet volledig klopt.

“In het vijfde middelbaar kreeg ik in geschiedenis les over Marx. Ik las toen zelf het ‘Communistisch Manifest’ en ‘Loon, Prijs en Winst’. De economische en historische analyse in die werken sprak me aan, maar ze botsten met mijn droom om politicus te worden. Ik wilde vooral slechtzienden vertegenwoordigen in het parlement en zag mezelf niet als revolutionair socialist.

“Het was na een rondreis door Syrië en Libanon, die ik in 2009 met mijn vader maakte, dat ik me definitief als uitgesproken marxist beschouwde. Ik leerde er Peyman Jafari kennen, een Nederlands academicus die heel interessante dingen te vertellen heeft over Iran. Peyman had problemen met zijn rug, waardoor hij niet mee kon op een wandeling. Ik hield hem gezelschap en zo discussieerden we een hele dag over marxisme, revolutie, de Parijse commune, enz.

“Ik was dus al overtuigd marxist voor ik aan de universiteit begon, LSP heeft niet zo veel moeite moeten doen om me te overtuigen aan te sluiten.”

Je had het over je politiek traject, maar LSP is natuurlijk ook een strijdpartij.

“Ik lees heel graag boeken, ik discussieer graag, maar enkel lezen zet niet veel zoden aan de dijk. Ik heb dus altijd geprobeerd om aan zoveel mogelijk acties deel te nemen, ondanks dat ik daarin werd gehinderd door mijn beperking. Het is moeilijk om als zwaar slechtziend persoon te betogen, je moet erg opletten dat je je delegatie niet verliest of dat je niet valt.”

Je hebt je ontplooid, je studeerde geschiedenis aan de UGent, ging alleen op Erasmus …

“Voor mij was het heel belangrijk om op Erasmus te gaan, gewoon om te tonen dat ik dat kon, maar op sociaal gebied was het niet makkelijk. Ik kon er niet veel goede relaties opbouwen, dat was heel hard. Ik heb dat voor een stuk toegeschreven aan mijn beperking. Op het moment dat de mensen hun drempelvrees om open met mij te praten overwonnen hadden, was de uitwisseling al bijna voorbij. Ik heb dat gecompenseerd door alle boeken van Eric Hobsbawm te lezen, een marxistisch historicus. Ik heb er heel veel gewandeld en ben veel op restaurant geweest, maar ik was daar ook soms eenzaam. Erasmus had haar beperkingen, het was een gemengde ervaring.”

Nu we het toch over het academische hebben. Socialisten worden regelmatig voor twijfel geplaatst. Aan de universiteit word je vaak geconfronteerd met anti-marxistische ideeën. In hoeverre hebben je studies je gesterkt in de overtuiging dat een socialistische maatschappij noodzakelijk is?

“Ik heb altijd geprobeerd om mijn studies geschiedenis te combineren met het lezen van boeken om mezelf te vormen. Ik heb ook in LSP veel vorming meegekregen. Van mijn 17 tot vandaag ben ik politiek redelijk consistent gebleven.

“Die kernovertuiging, dat kapitalisme niet werkt en dat we nood hebben aan een andere maatschappij, is eigenlijk heel kort door de bocht de kern van mijn ideeën. Dat is doorheen de jaren in feite stabiel gebleven.

“Geschiedenis in Gent kan als richting zeker niet als rechts worden beschouwd. De proffen zijn geen marxisten, maar ze geven je toch een bepaalde kritische basis, ook daar heb ik dingen uit opgepikt. Al bij al heb ik naar mijn aanvoelen een redelijk rechtlijnig parcours afgelegd.”

Delen:
Printen:

Steun ons: plaats uw boodschap in onze mei-editie!

Voorpagina van De Linkse Socialist

Uw boodschap in onze mei-editie